Blog 2019/20

Terwijl de wasmachine draait – beschouwingen en notities over alledaagsheden. INHOUD:

2019, Jan. Terwijl de wasmachine draait , Wat kun je nog zeggen op tv?, Samen thuis, Naamgenoot, Black Monday, Nashville-rag, Rentenierswoning, Dagsluiting Febr. Uitgewist, Wederdiensten, Graver in het veen, Wind tegen, Kneepje in de bil, Dagje uit, Twee Jannen, Schervengericht, De oermens Maart Witte cargo, Wat een familie, We slaan door, Korte uitstapjes Mei Vreemd voorval, Klein geluk, Kinologisch gefrutsel, Schapendrift, Signeermode, Het eeuwige leven, I.M. Harmpje Koning Juni Nachtgeluid, Foute liefde, Hogere sferen, Maanster, Spilzucht, Midzomernacht Juli Badges, Monetair genot, Ruimtestof, De haloman August. Arbeidsanalist, Sombere bui, Verandering Sept. Stofzuigen Okt. Leerzame nacht Nov. Goeie raad, Gepikeerd, 100 jaar radio, Nieuwe tradities, Ziek, We zien wel (visioen naverteld), Wederkerigheidsverklaring, Kaartlezen Dec. In de breiwinkel, De val van Sinterklaas, Singeltje, Kerstherinneringen, Laatste dag.

2020, Jan. BMI, Kleine lettertjes, Struikelstenen, Boerderij met appelboom, Murphy op bezoek, Trentvolgers, Fietsval, Bob Dylan vinden, Uitvluchten, Te dichtbij, Eén handdruk verwijderd, Dagje Groningen, Mijn provincie, Autistisch, Mollen, 102.000 namen voorlezen, Krantenkoopschaamte, Schone liefde Febr. Inbraaktrauma Maart Onzekere tijden, Een stille wereld, Aanpassen April Scholeksternest, Lepeltje Mei Beetje er doorheen Juni Martelaar, Menselijkheid 1,2,3 Juli Taxus Aug. Radioscopietje, Toerist in Groningen Sept. Tinallinge – Brooklyn, Virtuele zakkenrollers Okt. Scharrelaars Nov. Puinruimen, Dagblad, Mijn oude dokter Dec. Welke kleur moet Piet hebben? Nazieken, Dilemma.

4.1.19 Terwijl de wasmachine draait  Het was vroeger de gewoonte dat moeder de vrouw ’s maandags de was deed. Mijn moeder had veel te wassen en in mijn jongste tijd was dat een klerewerk. Knalrode handen had ze en een even rood gezicht van het boven de waskuip hangen en het door de wringer draaien van de kleren en het beddengoed. Dat was verleden tijd toen ze een moderne wasmachine kocht. Het stookhok kon voortaan worden gebruikt voor de stalling van fietsen. Nu kon ze ook doordeweeks wassen. Wasdag werd wasweek. Ik denk er nog weleens aan als ik de trommel vul en de machine instel. De uitdrukking ‘kind kan de was doen’ moet toen zijn ontstaan. Hoewel ik een groot  vertrouwen heb in machines in het algemeen, blijf ik toch graag in de buurt van de draaiende wasmachine. Er zal een slang breken of iets met de watertoevoer gebeuren waardoor de keuken overstroomt en thuiskomen een drama wordt. Dat moet uiteraard worden voorkomen. Hoewel uurwerkgetik me soms behoorlijk uit mijn concentratie kan brengen -jarenlang haalde ik ’s avonds als de stilte op mij en de dieren neerdaalde de batterij even uit klok- ervaar ik het geluid van de wasmachine niet als storend. We kochten onlangs een nieuwe machine en wie weet gaat zij (wasmachine blijft natuurlijk wél vrouwelijk) rare dingen doen als we er niet bij zijn. Middels een schermpje geeft ze precies aan hoelang de wastijd duurt. Onderwijl kan ik een krantje of een boek lezen, de afwas doen, maar evengoed een stukje schrijven. Een niet onbelangrijke reden dat ik niet bij de machine wegloop is het idee dat de machine van haar plek zou kunnen trillen en dan mogelijk de toegangsdeur van de bijkeuken waar ze staat blokkeert. Dan hebben we een probleem. We zullen in dat geval een raam moeten forceren. Allemaal extra kosten, die zo simpel te voorkomen zijn door in de buurt te blijven. Zoals er mensen zijn die een dagboek bijhouden, zo verschrijf ik de tijd…, terwijl de wasmachine draait. 

7.1.19 Wat kun je nog zeggen op tv?  Er was een programma op de televisie over wat met name cabaretiers en programmamakers wel en niet publiekelijk kunnen zeggen. Er is vooral na de dood van Theo van Gogh angst ontstaan voor het hachje van onze nationale grootbekken. Was het eerst nog naar aanleiding van de dood van Van Gogh dat de Islam en alles wat daarmee samenhing werd ontzien, langzamerhand kwamen er steeds meer zaken waar je voorzichtig (lees: behoedzaam) mee om moet gaan. In het programma deden met name Youp van ’t Hek, Herman Brusselmans en Johan Derksen hun zegje. Zij lieten niet na de tere zieltjes van met name de lhbtiq-ers de modder in te trappen. Weliswaar met de verzuchting dat zij absoluut geen homofoben zijn. Nu zeiken een hoop homo’s, lesbo’s, transgenders en andersgeaarden heel wat af en al die oprispingen van onze geliefde/gehate tv-narren moet je ook niet al te serieus nemen. Ieder mens die zich om wat voor reden ook boven het maaiveld verheft krijgt vroeg of laat op zijn donder. Maar badinerend over de islam schrijven of spreken is spelen met vuur. Dat wisten die mannen (alleen mannen!) van dat programma verduveld goed. Dus thema’s als #metoo, de roomse viespeuken en de zwartepietendiscussie… dat durft iedere columnist of pratende televisiekop wel aan, maar geinen over Mohammed en zijn aanhangers is een brug te ver. ‘Over 5000 jaar misschien’, zei Brusselmans. Slap, oordeelde een programmamaker. Als je dan overal wat over te zeggen hebt, ga dan ook deze lieden niet uit de weg. Krijg je een mes tussen je ribben, het zij zo, maar je bent tenminste eerlijk voor je mening uitgekomen. En niet aan het thuisfront denken. Dat doe je ook niet als je zo’n verwende nicht over de hekel haalt en er mooie kijk/leescijfers mee hoopt te scoren. Tenzij je op een avond thuiskomt en zo’n geblokhakte Truus met een kalashnikoff op je stoep aantreft. Ja, dan wordt ook dat gebied moeilijk om over te donderjagen. Tijd voor een ander baantje misschien of gewoon met pensioen gaan.   

14.1.19 Samen thuis  Vorige week had ik het over wat je nog wel en niet op de televisie kunt zeggen. Ik moest daarna ineens denken hoe ik eens door een man werd terechtgezet. Het was tijdens een vakantiemarktje in ons dorp. Er stond bij de stand van Scandinavië een blokhut opgesteld, ik wilde naar binnen stappen en gebruikte daartoe het woord ‘Lappen’, om de bewoners ervan te benoemen. Ik kreeg spontaan een vlaag poolwind te verduren. ‘Dat zijn geen Lappen, maar Samen. Lappen beschouwen ze als een scheldwoord, net als Eskimo’s. Dat zijn Inuïts’, herschoolde de medewerker van de stand mij bars. Ik behoor weliswaar nog niet tot een minderheidsgroep, maar heb af en toe zin flink stoom af te blazen. Meer dan eens immers worden de bewoners van de noordelijke provincies door met name bewoners van de westelijke provincies als hologige en apathische leden van een achtergebleven steentijdgroep gezien. Lezen en schrijven kunnen deze stijf van de rachitis staande mensachtigen amper, dat spreekt vanzelf. Wat moet je met zulke omhooggevallen vuilbekken? Hun bij Meppel terugsturen of in de Reest verzuipen? Sommige geschiedkundigen zeggen dat het een staartje na-ijver is vanwege de door de Bisschop van Utrecht zo jammerlijk verloren Slag bij Ane in het 1127. Dat is twee jaar later weliswaar rechtgezet door de Utrechters, maar toch… Volgens sommige mensen moeten dergelijke onze provincie bezoedelende kwaadsprekers overgoten met pek en veren op een boerenkar door Orvelte worden gereden en daarna tentoongesteld op de Mokumse dag in Meppel. Dat zal ze leren. Denk nu niet dat ik van de gilde der fatsoensrakkers ben, maar als ik in een landelijk dagblad lees dat een sportreporter van een landelijk dagblad over de fietscross te Gieten onlangs schreef dat dit ‘helemaal voorbij Assen in Drenthe ligt’, ja dan wordt ik gemeen. Dat overdacht ik terwijl ik samen met nog een paar in die blokhut zat en lichtelijk gebelgd (mag dit woord eigenlijk nog wel?) een Noors drankje nam.       

17.1.19 Naamgenoot  Zo af en toe tik ik op internet mijn naam even in om te kijken of er nog nieuws bij staat. Dat is zelden het geval. Bij mijn lemma staan twee verschillende personen. Ik heb ontdekt dat die andere Willem Haandrikman uit Leeuwarden komt en iets in de journalistiek doet. Ik heb weleens de neiging gehad hem een mailtje te sturen, ondertekend met zijn/mijn naam. Leek me aardig. Toch maar niet gedaan. Je weet niet hoe het valt. Zo blijft het eeuwig stil tussen ons. Klik ik op Afbeeldingen van mijn naam, dan verschijnt er een enorme rij foto’s, onder andere van bekende Nederlanders waar ik nog niet dood bij gevonden wil worden. Maar ook van hele aardige regionale coryfeeën als Bert Hadders en Martin Korthuis. Hoe wij hier bij elkaar zijn gekomen is mij volstrekt onduidelijk. Ik zwier door de galerij maar vind mijzelf er slechts een keertje tussen. Mijn naamgenoot uit Leeuwarden (als hij daar tenminste nog woont) helemaal niet. Dat is de ellende met internet; het is een vergaarbak van van alles en nog wat. Het zal wel te maken hebben met dat mysterieuze fenomeen algoritmes. Wél aardig is dat ik sinds kort aangemerkt sta als ‘auteur’. Alsof ik ben gepromoveerd. Want lange tijd was ik volgens internet ‘schrijver’ en dat wordt ik niet graag genoemd. Ik gebruik overigens nooit een van die beide woorden en gelukkig is er ook nooit iemand die als ik zeg dat ik weleens en stukje schrijf halsstarrig beweert dat ik mij dan  schrijver moet noemen. Ik zou niet weten hoe ik mij dan moest gedragen. Naast mij staat er ook nog een William Haandrikman op de betreffende site. Het blijkt een stijf in het pak geklede man die iets van doen heeft met hotels en resorts in Vietnam. Stellig niet iemand uit onze familie, want om je heil nu te gaan zoeken in Vietnam…. De voornaam William is niettemin interessant, omdat ik hieronder ooit als liedjeszanger/dichter begon. Er is veel te zeggen over de voordelen van het gebruik van een nom de plume, maar men zit er wel levenslang aan vast. Bolle Bram of Schele Kees zullen het in het smartlappencircuit prima doen, totdat de ware Bram van Engelenstein of Kees Kloos zich weer in het gewone leven moet manifesteren en dan kan dat Bolle of Schele je aardig dwars zitten. Ook ik wordt nog regelmatig en niet eens door de beroerdsten met William aangesproken. Ik corrigeer het niet, laat het zo. Het wordt zonder twijfel complimenterend bedoeld. Het zou pas erg worden als ik niet meer omkeek als iemand mij bij die naam riep. Maar de naam zelf nog actief gebruiken… Neenee! Geen sprake van.                       

21.1.19 Black Monday  Het nieuwe jaar is amper begonnen of de reisadvertenties, reisgidsen en aankondigingen van vakantiebeurzen vliegen je al om de oren. Mijn geliefde krant voer zaterdag al een speciale reisbijlage mee, waarin het steeds ferventer najagen van het luchtreizen werd verzwegen. Je zou van deze krant toch anders verwachten, maar nee… In vroegere tijden, toen vliegen nog zeer hoog werd aangeslagen, stond dit er altijd apart bij. Nu niet meer. Er wordt in het voorwoord wel fijntjes gewezen op het massatoerisme en dat reizen door de klimaatverandering steeds meer onder een vergrootglas komt te liggen, maar hun als Academiereizen aangemerkte bestemmingen vallen daar min of meer niet onder. Onzin natuurlijk. Vliegen is vliegen. Ik heb de lijst bekeken en kan me niet voorstellen dat er ook maar 1 reis onder te vinden is die de toerist met een bus of trein zou kunnen ondernemen. Een reis door Zuid-Afrika wordt zelfs expliciet aangemerkt als ‘Met de trein door…’ enz. Maar je zult als reiziger vanuit Nederland toch eerst naar Zuid-Afrika moeten vliegen. Het is dus een vorm van volksverlakkerij. In het hele krantje komt het woord vliegen niet 1 keer voor. Wél dat de reiziger ‘wijzer, rijker van geest en met meer begrip voor de Ander terugkeert’. Daarvoor moet de reiziger die op zoek is naar deze abstracties naar Spitsbergen, China, Iran of Georgië, om een paar dwarsstraten te noemen. Ze krijgen ter plaatse uitleg van bekende Nederlanders. Het heeft al met al een elitaire geur en schoffelt het probleem van de overdaad aan vliegen even onder, alsof zíj daar geen schuld aan hebben. Alsof een dure steden- of museumtrip minder belastend voor het milieu zou zijn dan een goedkope bruinbaktrip naar Majorca. Ik hoef, en ik ben de goden niet eens dank verschuldigd, niet tussen beide uitersten te kiezen. Ik loop mijn rondjes en zie iedere dag wel iets nieuws. Daar heb ik kennelijk oog voor. De deelnemers aan die Academische reizen komen op plekken waar mensen werken en wonen die nooit verder dan hun buurtje komen. Ze stallen hun waren uit, die de toeristen kopen en waar ze eenmaal thuis goede sier mee maken. Als ze werkelijk om het milieu geven, zouden ze meer oog voor hun eigen omgeving moeten hebben. Zelfs van het onzinnige begrip Black Monday zullen ze geen last hebben. Dat bestaat hier niet. Het is prachtig winterweer. Ik groet een andere honduitlater en geniet bovenmatig.  

24.1.19 Nashville-rag  Een groep Amerikaanse oerconservatieven stelt homoseksualiteit aan de kaak. Onder andere zeggen ze dat de geslachtsorganen onderdeel zijn van Gods doel voor ons zelfverstaan als mannelijk of vrouwelijk. Ik lees hieruit dat die alleen gebruikt mogen worden voor de voortplanting. Lees je verder dan blijkt eigenlijk dat hun verhaal juist één grote obsessie is voor het joyeuze, eerder door Stevo Akkerman in Trouw genoemde ’totale fixatie op het tussen-beense’. Schandelijk is het natuurlijk om zich boven andere geaardheden te stellen, zeker nu ook een aantal Nederlandse conservatieven de verklaring hebben ondertekend. Terug naar af. Segregatie van een minderheidsgroep. Ook transseksuelen worden aangepakt. Dat zal Siepie Ebbes niet meer meemaken. Zij overleed op 22 november j.l. las ik. Geboren als Siebren en later getransformeerd tot Siepie. Moeilijke tijden. Zij, toen nog hij, werd geboren in Oosterwolde. Ik zou hem toen ik er zelf woonde gezien kunnen hebben. Het is tragisch dat mensen zoals Siepie, het geeft niet door wie en aan welk kruis wordt gespijkerd. Het allesoverheersende gevoel geboren te zijn geboren in een verkeerd lichaam veroorzaakt al verwarring genoeg en dan ook nog worden verstoten door een deel van de maatschappij is vreselijk. Omdat zij de richtlijnen van het Grote Boek en alles wat ze er zelf bij verzinnen nauwgezet volgen. Het grote boek van de liefde, zoals ze zeggen. Dat wordt dus weer in het geniep omkleden en maar net doen alsof dit de norm is. Het Huis des Heren telt vooral heel veel kasten. Wat mij betreft jaagt de voorzienigheid deze mannen (wellicht ook vrouwen, maar die doen voor wat betreft deze verklaring niet echt mee) in een van die kasten, sluit het goed af en gooit de sleutel weg. Maar zonder dollen: het is geen fijn vooruitzicht voor de niet-heterofielen. Hopelijk gaan veel mensen er de straat voor op en zal die Nashville-verklaring eindigen onder het rag in het grote boek der vergissingen.

28.1.19 Rentenierswoning  Ik heb mijn werkkamer boven. Vroeger was dit een bijna ongebruikte ruimte.  Het bestond vanaf het trapgat uit een onbeschot gedeelte en halverwege was een planken scheidswand aangebracht met in het midden daarvan een ongeverfde planken deur. Op het voorste gedeelte van de zolder bevond zich namelijk ooit een slaapkamer. Oorspronkelijk was de zolder één ruimte. De eerste bewoners zullen er weinig tot geen gebruik van hebben gemaakt. Het huis is gebouwd in 1918-19 en was bedoeld als rentenierswoning. Maar de man van het oudere echtpaar (mijn overgrootouders) overleed al kort na de oplevering van het huis. De vrouw overleed in 1946 op 82-jarige leeftijd. Daarna kocht het echtpaar Huizinga uit Veendam het pand. Niet om er zelf te gaan wonen, maar mogelijk als belegging of om het pand binnen de familie te houden. Doede Huizinga was muziekleraar en kerkorganist en getrouwd met een zus van mijn grootvader. Oom Doede verhuurde het huis aan timmerman Schuiling, die er zijn bedrijf in wilde vestigen. Mogelijk wilde Schuiling het huis kopen, maar wilde oom Doede dat niet. Het gezin Schuiling heeft er tot 1956 gewoond. Dat jonge gezin bestond uit vader, moeder en twee kinderen. De kinderen sliepen boven. Vader timmerde een eenvoudige scheidingswand op zolder en maakte er een slaapkamer. De schoorsteenpijp van de voorkamer liep zijlings door het gedeelte. Het is mogelijk dat mijn oom en tante op termijn zelf in het huis wilden gaan wonen, want hij kwam met zekere regelmaat op Gieterveen en ik heb nog oude kaartjes waarop ter adressering geschreven staat Huize Groenzicht. Nooit iemand anders noemde het zo. Maar met de komst van mijn grootouders bleef het huis gegarandeerd in de familie. Mijn grootouders waren iets over de 60. Opa verdiende nog een beetje op de boerderij van zijn dochter en schoonzoon die zijzelf hadden verlaten en door zuinig te leven konden ze in hun dagelijkse behoeften voorzien. Want ook zij rentenierden. De zolder werd daarna niet meer voor slaperij gebruikt. Als kind kwam ik weinig op die zolder. Er lagen meestal zaden van afrikaantjes of bonen en uien op uitgespreide kranten te drogen. Als we voorzichtig om die kranten heen liepen, mochten mijn zusje en ik wel in het voorste gedeelte ‘huisjespelen’. Om enigszins aan de benodigdheden van een doorsnee huisje te voldoen, bewaarde onze oma zorgvuldig alle lege dozen en blikjes. Zo konden we eventueel ook nog een beetje ‘winkeltjespelen’. Mijn grootmoeder was een uitermate lief en zacht mensje. Ze overleed in 1981. Mijn grootvader, een markante man met een borstelsnor, kon uiteindelijk niet meer op zichzelf wonen. Hij werd gehuisvest in een verzorgingshuis te Stadskanaal en overleed in 1985. Het huis stond enige tijd leeg en te verkrotten. Het moest daarna worden verkocht. Bij ons in het gezin was er niemand die er belang bij had. Iedereen was goed voorzien. Ik was de enige die er wel iets in zag. Omdat ik niet in staat was zomaar een huis te kopen, huurde ik het in eerste instantie. Omdat ik nog niet helemaal zeker was van mijn keuze, trok ik er in zonder er al te veel aan te doen. Maar het huis was slecht en er moest echt iets aan gebeuren. Met mijn zwager begon ik daarom langzamerhand de meest noodzakelijke dingen op te knappen. Vooral hij heeft er heel veel aan gedaan. Na tweeënhalf jaar gehuurd te hebben kocht ik het in september 1987. Hoewel mijn ouders in gemeenschap van goederen waren getrouwd, houd ik vast dat ik het van mijn moeder heb gekocht, want het stond ook op haar naam. De eerste jaren gebruikte ik de zolder als opslag van materiaal en boeken. Ik liet er twee tuimelramen in aanbrengen en plaatste onder één van die ramen een tafeltje en een stoel. Het was een eenvoudige plek die enigszins deed denken aan de bekende tekening van Johan Braakensiek, voorstellende Multatuli werkend aan Max Havelaar op het zolderkamertje van Au Prince Belge. Ik schreef en vooral las ik er. Afgezonderd van de buitenwereld. Ik heb er onder andere Ulysses van James Joyce heel close gelezen. Omdat ik het dak wilde isoleren, brak ik in 1996 de scheidingswand en de lambrisering van het voorste kamertje weg. Er kwamen kranten uit eind ’40 en begin ’50 onder vandaan. Dat staaft mijn redenering dat timmerman Schuiling dit kamertje heeft aangebracht. Daarna begon ik de wanden van glaswol en planken te voorzien en kwam er een hokje voor het watervat van de zonnecollector en de verwarmingsketel voor de centrale verwarming. De zonnecollector heeft ongeveer 15 jaar dienst gedaan. Na de zoveelste breuk door vorst in de buitenleiding, gaven wij het op. Het vat staat er nog. Wie weet kan het ooit nog eens weer dienst doen. Langs de wanden van de zolder plaatste ik staanders met planken voor mijn boeken en mijn archiefje. Verder een grote tafel om aan te lezen en te schrijven. En mijn platen, cd’s en afspeelapparatuur. Achter mij staat een tweede werktafel, vol paperassen. Tegen het plafond heb ik een serie draden gespannen om de was aan te drogen. Ik weet dat het huis 100 jaar oud is, want in een steen bij de voordeur is 1918-1919 gekrast. Ik ben de derde bewoner uit dezelfde familie. Tenzij wij om gezondheidsredenen naar elders moeten verhuizen, blijven wij hier wonen. Kom ik eerder te overlijden, dan zal mijn vrouw het huis overnemen. Wat er daarna mee gebeurt, kom ik nooit te weten. Als gezegd gebruikte oom Doede als adres weleens ‘Huize Groenzicht’, dominee Roodzand noemde on huis ‘Het Burchtje’. Ik heb zelf weleens gespeeld met de namen ‘Animal Farm’ en ‘Buitenzorg’. Gelukkig niet gedaan. Wij vieren het eeuwfeest van het huis in alle bescheidenheid en hopen er nog lang van te genieten.

31.1.19 Dagsluiting  Het is al over elven en normaal ga ik om twaalf uur naar bed. Een eenvoudig wasje kost toch al gauw anderhalf uur, dat wordt mij te laat. Vanmorgen naar Assen geweest om het stangetje dat de luchtrooster van mijn raam moet bedienen op te halen. Ík kan wel bij dat bedienpalletje, maar mijn vrouw niet. Op terugreis even langs de Inbreng. Vond voor een paar euro’s een drietal must-reads. Tout va bien van Martin Bril. Ik las van de week voor de tweede keer zijn ‘De kleine keizer’, Brilse wederwaardigheden over Napoleon. Ik heb inmiddels zeven van die postume uitgaven van Martin Bril, maar als ik de rij ‘eerder verschenen’ doorkijk, staat er slechts een enkele bij die ik heb. Het boek van vanmorgen kostte maar 50 eurocent. Mogelijke reden is de Franse titel. Iemand van de boekenhoek zal gedacht hebben ‘Dat gaat toch niet weg’ en het daarom bij de reisgidsen en de vreemde talen heeft gezet. De uitgever van Martin Bril heeft na zijn betreurde dood een stortvloed op de markt gegooid en dat is moordend. Amper 10 jaar na zijn dood is lezend Nederland Martin Bril totaal vergeten, lijkt het wel. Jammer, jammer, jammer. Het  tweede boekje is van Gerard Koopman. Hij woonde in Nijlande bij Rolde. Hij was columnist van De Schakel. Ik las zijn stukjes altijd met plezier. Een paar jaar geleden overleed hij vrij plotseling. Hij was een man met het hart op de juiste plaats. Schreef over misstanden in de wereld, over vluchtelingen en over de kleine geluiden van zijn omgeving. Geen man van stadsrumoer. Ik had hem geloof ik wel gemogen. Voor 1 euro 50 was ik de man. Als schrijver niet meteen drie keer zoveel waard als een Bril, maar daar leg ik mij bij neer. Het laatste boekje is eigenlijk een gratis boekje, want een boekenweekgeschenkboekje. Ik ga natuurlijk niet moeilijk doen over die 75 eurocenten. Er liggen immers veel ooit bij een pak soep of twee potten pindakaas gekregen cadeautjes. Je zou er een bibliotheek van aan kunnen leggen. En bovendien; de vroegere eigenaar van het boekje, in dit geval ‘Gezien de feiten‘ van Griet op de Beek, heeft er een ander boek voor moeten kopen om dit zogenaamde gratis boekje te ontvangen. Lang heeft die persoon het niet bezeten, want het is van de boekenweek van vorig jaar. Het kan ook zijn dat een boekenwinkel zijn niet afgezette voorraad geschonken heeft aan de Inbrengwinkel. Ik heb, laat ik er maar eerlijk voor uitkomen, al jaren geen boek + gratis geschenk meer aangeschaft. Ik ben steeds meer een recyclerende lezer. Áls ik al nieuwe boeken koop, dan zijn het vaak ramsj of tweedehandsjes en heel af en toe een nieuwe voor de volle prijs. Soms is daar niet aan te ontkomen.                 

4.2.19 Uitgewist  De hele dag bezig geweest met het uitzoeken van de familie Cohen. Dit gezin bestaande uit vader, moeder en zeven kinderen in de leeftijd variërend van 2 tot 14, woonde vanaf mei 1940 in Gieterveen en zijn in augustus 1942 opgepakt en gedeporteerd naar Westerbork en vandaar naar Auschwitz getransporteerd en aldaar door vergassing om het leven gebracht. Hun bestaan moest worden uitgewist, evenals dat van tussen de vijf en zes miljoen andere Joden. Daar hoefden ze niets anders voor te doen dan Jood te zijn. Ze woonden de laatste twee jaren van hun leven vijf huizen van het onze vandaan, in een soort keet door de gemeente geplaatst. De vraag waarom ze juist naar ons dorp kwamen, krijg ik niet beantwoord. Niet dat dat iets af doet aan het uiteindelijke vreselijke lot. Er is een groepje mensen in onze gemeente dat zich bezighoudt met de nagedachtenis van slachtoffers van De Tweede Wereldoorlog. Zij willen voor alle huizen in onze gemeente waar Joodse mensen zijn weggehaald en niet meer terug zijn gekomen zogeheten Stolpersteine plaatsen. Ook voor de plek waar de keet heeft gestaan. Een mooie gedachte. Ik hoop dat het lukt. Ik dacht gaandeweg het zoeken hoe het straatarme gezin Cohen het in deze tijd zou hebben gered. Zouden ze met kinderbijslag, sociale bijstand en voedselbank hun hoofd boven water hebben kunnen houden en zouden er nu ook mensen net als toen zijn die hen financieel of in natura een beetje bij staan? Dat is zeer de vraag. De armoede van een groot deel van de Joden werd voor de oorlog ook niet opgemerkt. Pas na de oorlog en door de televisieserie over de bezetting van dr. Lou de Jong, kwam de omslag. Beter laat dan nooit, zeker, maar de goegemeente wilde het liefst die ellendige tijd vergeten, want zij hadden het net zo erg gehad dan zij, zeiden velen. Dus wat nou geweeklaag? Dat beeld is dankzij lectuur en film voorgoed veranderd. Maar ik houd mijn hart vast als er door wat voor omstandigheid ook weer een zondebok wordt gezocht. Antisemitisme is van alle tijden en oorlogen ook.       

7.2.19 Wederdiensten  Ik zal nooit helemaal vrij komen van het arbeidsmoraal. Het heeft niet meer de wurgende omklemming die het ooit had, maar het vaart ongemerkt met me mee. Zo heb ik nog steeds het gevoel dat ik voor mijn staatspensioen, hoewel  ik er volledig recht op heb, toch iets maatschappelijks moet doen. Het rommel rapen zie ik als zo’n voor-wat-hoort-wat nooit eindigende taak. Soms trakteer ik mijzelf na zo’n rondgang op iets lekkers. Dat gebeurt in het bedrijfsleven ook en waarom zou ik dat ontberen. Vanmorgen een broodje en een krantje.  Intussen hoorde ik op de radio een gesprek met Frank Boeyen en Lenny Kühr over het laatste optreden van Joan Baez in Carré. Ik heb altijd een zwak gehad voor Joan Baez. Dat had vooral te maken met haar relatie met Bob Dylan. Zodra ze echter met haar stem de hoogte in ging haakte ik af. Veel meer dan Bob Dylan is zij protestzangeres gebleven en dat heb ik altijd erg in haar gewaardeerd. Bij Arte was vorige week een recent optreden van haar te zien. Ik telde 6 liedjes van Bob. Ze is tot op het laatst trouw gebleven aan de man uit Duluth. Ik had verwacht dat de Volkskrant wel een mooi artikel aan haar afscheidsoptreden zou besteden. Niet gezien. Thuis ging ik aan de slag in de tuin. Takken breken en in de container gooien, afdekken met houtsnippers en half verrot blad en de boel goed aanstampen. Daarna touwtjes aan de door Sjors meegenomen vetbollen en pindanetjes knopen en ophangen in de molen. Het was inmiddels halfvijf geworden. ‘Die vogels hebben wel tot april te eten’, zei ik toen ik binnenkwam. Ik voelde nu pas hoe koud en moe ik was. Ik vond dat ik wel weer genoeg voor mijn pensioen had gedaan.                      

11.2.19 Graver in het veen  Op de expositie over het leven van Tjerk Vermaning in het Drents Museum -onlangs bezocht- stonden drie mannen, waarvan eentje hevig gesticulerend, bij één van de vitrines. Het ging natuurlijk over de kwestie of hetgeen daar lag écht was of vals. De grasmachineslijper uit Smilde blijft bij veel mensen de gemoederen bezighouden. Wij zijn er twee keer geweest en bij beide bezoeken zag ik dit soort taferelen. Ik ben er na het beluisteren van de documentaire over de zaak Vermaning bij OVT wel uit. Dat neemt niet weg dat hij de wereld van de oudheid behoorlijk op zijn kop heeft gezet en met name de ‘heren’ academici heeft laten zweten. De mannen voor de vitrine leken me rechtstreeks uit het veld te komen. Ze hadden de veenkloet’n nog aan hun schoenen zitten. Het leken mij fanatieke aanhangers van het gedachtengoed van Vermaning. Ik kan mij de gedrevenheid van het speuren naar prehistorische voorwerpen wel voorstellen, zeker wanneer er iets naar boven komt met grote waarde. Het mooiste is dan iets te vinden dat de archeologie ietsjes bijstuurt. Ik herinner me dat ik bij de afgraving van de zandlaag naast onze boerderij ten behoeve van de verharding van Hereweg-Noord, een stenen beeldje vond. Het was een ruiter te paard, waarvan het hoofd van de ruiter miste. Ik heb nadat de mannen van de DUW (Drents Uitvoerende Werken) naar huis waren, nog uren gezocht naar het restant van dat beeldje en om het dan te vinden… ja, dat is geweldig. Maar ik vond het niet. Mogelijk is het ooit in een asgat terechtgekomen, zoals ook de echte schatgravers zich jubelend in de strontgaten van onze verre voorouders werpen. Wie weet had dat beeldje historische betekenis, want in 2014 is er in dezelfde omgeving een skelet van een man gevonden uit de ijzertijd. Er hebben hier ver voor de Romeinen het zuidelijk deel van ons land bezetten, al mensen rond gezworven. Jagers of vroege boeren. In latere tijd liep er regelmatig een man op dat land stenen te zoeken. Wie weet was het een kennis van Tjerk Vermaning en liggen er ergens in een vitrine vondsten van hem echt te wezen. Maar evenzogoed kwam dat beeldje uit een warenhuis dat een voorloper was van de huidige Hema, Action of Wibra. Best mogelijk.    

14.2.19 Wind tegen  Er was een informatieavond over de binnenkort op te richten windturbines nabij ons dorp. Het zaaltje was aardig vol. Een wethouder opende de avond. Daarna kwam er een meneer met verstand van zaken die uitlegde wat de bedoeling van de avond was en hoe wij als dorpsbewoners straks als buren van de windturbines klachten en dergelijke handen en voeten moeten geven middels een op te richten omgevingsadviesraad en bewonersplatform. Die handen en voeten kwamen regelmatig terug. Ik zat er wat verloren bij, had een soort protestavond verwacht met gespierde taal, maar de man zei dat de kans dat de molens er niet zouden komen hoogstens 1 procent was. Daar konden wij het mee doen. En dat wij de transitie naar waterstofenergie makkelijk kunnen halen met op gas gestookte centrales en dat die molens dus gewoon een tussendoortje zijn. My ass, fluisterde mijn buurvrouw en raspte met haar scherp benagelde vingers over haar gekouste benen. Na de pauze mochten we vragen stellen. Dat was niet tegen dovemansoren gezegd. We hadden ons lang genoeg ingehouden, ons knollen voor citroenen laten verkopen. Hij had eerder op de avond laten weten dat hij hoopte dat het niet al te laat zou worden, want gisteravond in Gasselternijveenschemond was het dik elf uur. ‘Dan had je maar een ander vak moeten leren’, hoorde ik achter mij iemand naar voren smijten. Algemeen gelach. Hij poogde de harde dobber te pareren. ‘Hoe zit het met de compensatie voor de omwonenden?’ vroeg een dame op de derde rij vinnig. ‘Daar worden nog afspraken over gemaakt’, antwoordde de wethouder. Geschreeuw en gekrakeel in de achterste rijen. ‘Getallen, bedragen. Waarom is dat voor die boeren wel bekend en worden wij aan het lijntje gehouden!’. Zouden er geheel toevallig zeisen en knuppels in het belendende zaaltje aanwezig zijn en zou dit door de aanjagers zijn geweten, dan zou ons dorp morgenvroeg in chocoladeletters op de voorpagina van de wakkerste krant van Nederland staan. Revoluties beginnen altijd in achterzaaltjes. Er werd gelachen om antwoorden, er werd boe en godver geroepen om weer andere antwoorden en zo liep de avond op zijn eind. Na wel eerst nog een verzoek gedaan voor de oprichting van een bewonersplatform en dat er gefeetbackt zou worden met ambtelijke instanties en met de exploitant van de turbines en tenslotte met de windboeren… ‘Gooi maar in mijn pet’, kraaide iemand, maar het was boter aan de galg gesmeerd. Die 1 procent zat ons dwars. Wij waren het laatste restje ballast dat de heren in de weg zat. We mochten nog een drankje op kosten van de gemeente nemen. Een soort verzoeningsoffertje van staatswege. Dat deden we dan maar. Alles moet voor 2020 rond zijn, terwijl de ambtelijke molen een vastlopertje is. Begin daar maar es aan. Tegen het grootkapitaal valt niet op te boksen. Mopperdemopperde mopper… Zag ik niet een zekere opluchting bij de heren organisatoren toen de meute de zaal verliet en op huis aan ging…? Over een jaar zullen ze gaan heien, wat ik je brom.              

18.2.19 Kneepje in de bil Op gezette tijd krijg ik lectuur opgestuurd van het LiterairMuseum. Dat is altijd de moeite waard door te nemen. Deze keer veel aandacht voor de Camera Obscura van Nicolaas ‘Hildebrand’ Beets. Doorscrollend kwam ik een artikel tegen van Cristiaan Weijts over de achtergrond van het Boekenbal. Bij het artikel staat een bijna iconisch geworden snapshot uit 1961 afgebeeld. In het midden ervan staat Koningin Juliana. Ze wordt als de queen bee omringd door een aantal vandaag totaal vergeten schrijvers en/of dichters, behalve dan de altijd aanwezige Harry Mulisch én Gerard Reve. Aan de rimpels in het voorhoofd en de lichte schrik op het gezicht van onze toenmalige staatshoofd te zien, fluistert hij haar op dat moment iets onoirbaars toe. Misschien zoiets als: ‘Het zijn allemaal gekken en halvegaren, majesteit’ of ‘Laat Benno zich met of zonder pijp pijpen?’, een grapje die in die dagen rondging en die de libertijnse fratsen van onze prins-gemaal fijntjes illustreerde. Gezien de status van Neerlands beroemste volksschrijver in wording zou hij dit best gezegd kunnen hebben. Een andere mogelijkheid is dat hij haar precies op het fotomoment eventjes speels van achteren beroerde. Hij was mogelijk toen al van de damesliefde af, het kon dus geen kwaad en #metoo lag nog heel ver in het verschiet. Bovendien, onder de gala-dress van een koningin huist ook een gewoon mens. En Reve was nu eenmaal een eerste klas schavuit.  Ik zal uiteraard nooit voor het boekenbal worden uitgenodigd. Dat spijt me niets. Ja, dat zeggen heel veel schrijvers en vooral dichters, hoor ik in mijn achterhoofd. Net als ‘Ik zal elke literaire prijs weigeren, behalve… ‘ en dan komt hij of zij met een hele lullige prijs op de proppen als jennerige alternatief. Als het er op aan komt weigert maar zelden iemand een prijs, tenzij je W.F.Hermans heet of Jan Wolkers en je gaat mokken over het te geringe prijzengeld. Neemt niet weg dat lezen over zulke spraakmakende evenementen heel plezierig is. Ik smul er van.                

19.2.19 Dagje uit Tegen twee uur reden we naar Emmen. We zouden naar onze nicht. Eerst even langs Jumbo om een pak koeken te kopen voor bij de thee. Het is altijd een beproeving hoe we haar aan zullen treffen. Nu hing ze in haar stoel te slapen. We maakten haar niet wakker. Aan het interen van haar gezicht zagen we dat ze snel achteruit gaat. We zetten ons neer aan de groepstafel. Mijn vrouw schoof de koeken op tafel. ‘Ah lekker’, kraaide de man die op alles ‘dippiedippie’ zegt. Ik scheurde het pak open en zei ‘Een kopje koffie erbij zou niet gek zijn’. Maar er gebeurde niets. De dienstdoende verpleegster zei dat ze zojuist een gebakje hadden gehad en dat de koffie en de thee op was. ‘U mag ze hier laten liggen en u mag ze ook weer meenemen’, zei ze. Een bewoonster kroop tegen me aan en begon onsamenhangend over zekere Roelie en Tina. ‘Wie zijn dat’, zei ik. ‘Mijn dochters, ken-jij mijn dochters niet dan? Geweldige meiden. En zeg niet dat het niet zo is want dan krijg je met mij te doen’ en ze zwaaide balsturig met haar magere vuist voor mijn gezicht. Ze bleek voorzien van een zwalkend temperament, want meteen duwde ze mij met diezelfde hand kusjes op mijn wang en tegen mijn vrouw fleemde ze: ‘Je bent toch niet jaloers hè?’ We lachten het weg en prompt verviel ze weer in een andere stemming die een ontlaadde in een korte  huilbui. Ze was 89, zei ze en even later 93 en weer iets later 91. De verpleegster zat er voor joker bij en reageerde nergens op. We besloten maar weer weg te gaan. Onze nicht heeft ons niet meegekregen. Het zou ook niets hebben uitgemaakt. ‘Die oudjes hebben het nogal eens op jou voorzien’, lachte mijn vrouw op de terugweg. Ik zuchtte.  Wat moest ik er ook mee? Dementie maakt mensen ontoerekeningsvatbaar, niet meer in staat te relativeren. ‘Als het met mij ooit zo ver komt, schiet mij dan maar in de kerstboom’, zei ik. Tegen vijf uur waren we weer thuis. Het was een bijzonder dagje.          

20.2.19 Twee Jannen Er was een tijd dat onze stroomleverancier ons voorhield dat we ’s nachts de was moesten draaien omdat de stroom dan goedkoper zou zijn. Best mogelijk, maar ik wil zoals ik al eerder zei, bewust zijn wat er in ons huis gebeurt. Neemt niet weg dat ik zo nu en dan een laat wasje draai en daartoe na middernacht naar bed ga. Ook nu. Ik denk nog even na over vandaag. Eén van de leden van de koffieclub vertelde over de oorlog. Hij is van ’33 en weet er een hoop vanaf. Geboren in hetzelfde buurtje als ik. Hij weet natuurlijk ook wie er in de oorlog in ons dorp ‘fout’ waren, maar noemt geen namen. Daar is veel voor te zeggen. De hoofdreden dat men de namen van landverraders liever niet prijs geeft, heeft te maken met het nageslacht. Die wil men niet kwetsen, hebben er vaak part noch deel aan en hebben het na de oorlog al moeilijk genoeg gehad. De werkelijk beruchte nsb-ers staan overigens doorgaans wel vermeld in boeken en tijdschriften. Na de oorlog moesten zij hun straf uitzitten in een strafkamp. Bij mijn eerste werkgever (1967), werkten twee Jannen; Jan S. en Jan R.  De eerste Jan was metaaldraaier net als ik en de tweede Jan was controleur. Van Jan S. was bekend dat hij gedurende de oorlog in het verzet zat, van Jan R. dat hij een aanhanger was van de bezetter. We werkten in dat bedrijf in twee ploegen. Elke ploeg had een chef annex controleur, om datgeen wat wij middels een tekening maakten te controleren. Het bedrijf maakte pompen en dat stak heel nauw. Elk onderdeel werd precies nagemeten voor het naar de montageafdeling ging en elk eerste exemplaar van een nieuwe opdracht, moest eerst worden gecontroleerd voor we verder mochten. Je kon immers een foutje maken en bijgevolg de hele serie verprutsen. De twee Jannen werkten niet bij elkaar in de ploeg, dat zou hommeles geven. Maar er viel niet aan te ontkomen dat er weleens door een bepaalde omstandigheid een wissel optrad en zo kon het gebeuren dat de twee Jannen heel soms in dezelfde ploeg zaten en dat bijgevolg Jan S. zijn werkstuk door Jan R. moest laten controleren. Dat ging met wrevel gepaard. S. schoof zijn werkstuk op de controletafel en liep naar de wc. Hij wenste niet in het zicht van een verrader te verpozen. R. bekeek en bemat het werkstuk en noteerde op de werktekening wat er eventueel aan mankeerde. Dat was nooit veel, want S. was een uitstekende draaier. Maar het lag in de aard van R. om toch iets te moeten opmerken. Dan was S. des duivels. De sadist R. genoot van de ingehouden kwaadheid van S. en eerlijk gezegd hadden wij er ook weleens lol om. ‘Trek je toch niks an van die lul’, zei menigeen. Want Jan R. had geen vrienden binnen het bedrijf, wat eens temeer zijn bruine verleden kenschetste. Hij bracht de pauzes in tegenstelling tot ons ook nooit in de kantine door. Hij zat in zijn uppie ergens in de fabriek of in zijn auto op de parkeerplaats. Toen Jan S. 25 jaar bij het bedrijf werkte, kreeg hij van ons een kruiwagen gevuld met allerlei cadeaus aangeboden. Het bleek maar weer hoe graag gezien hij was. De kruiwagen met de cadeaus kwam voor het oog van iedereen bij zijn machine te staan. Er stond een bord op met de tekst ‘GOEDGEKEURD’, want dat woord gebruikte hij nogal eens als hij met een werkstuk van de controletafel kwam. In die zin was hij niet bescheiden, maar wij konden het hebben. Vooral dat bord deed hem goed. Toen wij echter na de pauze naar onze werkplekken terugliepen, zagen we dat het woord GOED was doorgestreept en dat er FOUT was boven gekrabbeld. Jan sprong uit zijn vel van woede en stapte fier op Jan R. af. Die zei van niks te weten. Bedacht op een woede-uitbarsting van Jan S. sprongen er een paar mannen tussen, anders zou er zeker bloed zijn gevloeid. Wij zijn nooit te weten gekomen wie hem deze misselijke streek heeft geleverd. Was het de gedoodverfde controleur óf iemand die het vuurtje bewust wilde opstoken? Er is door de directeur met beide mannen uitvoering gesproken, ontslag dreigde als ze de strijdbijl niet zouden begraven. Niets hielp. Ze bleven beiden in dienst. Sindsdien zouden de twee Jannen nooit meer in één ploeg komen te werken. Dat alles gebeurde een kleine 30 jaar na de oorlog, maar ik kreeg er, omdat ik naast Jan S. werkte, nog een aardig staartje van mee. Ik vrees dat de oorlog pas zal verdwijnen nadat de allerlaatste getuige is overleden.        

23.2.19 Schervengericht  Vanmiddag waren we in Dalen. Het spande er nog om of we wel zouden gaan, want we redekavelden driftig dat de moderne mens de aardbol naar zijn grootje helpt en dat wij daar hoe dan ook aan meedoen, zodat mijn vrouw het raadzaam vond gehoor te geven aan consumptieversobering. Dat zou ook inhouden dat we de auto moesten laten staan. Had ik alle moeite voor niks gedaan haar enthousiast te maken voor een archeologisch tripje. Bij de verbreding van de N34 hadden archeologen namelijk sporen gevonden van vroege bewoning. Er waren potscherven en pijlpunten uit de steentijd en de ijzertijd tevoorschijn gekomen. Dit soort werkzaamheden kun je normaal gesproken niet volgen, maar nu kreeg het publiek de kans. Alleen vandaag, wel te verstaan. En dus gingen we, ondanks de strubbelingen vooraf. Dalen ligt in een zandgebied waar duizenden jaren geleden al mensen verbleven. Dat legde een meneer ons uit aan de hand van paalsporen en fragmenten van potten en ander diggelgoed. Het lag vroeger aan een rivier die wellicht later de Valsteeg is gaan heten. De N34 kronkelt vanaf de A28 bij Eelde tot aan Zwolle en telt aan weerszijden 47 hunebedden. Dat moet men breed zien, want veel van die hunebedden liggen kilometers van de N34 af. Niettemin heeft een inventief team gemeend de weg nogal protserig -met een stevige knipoog naar zijn Amerikaanse evenknie, Route 66- Hunebed Highway te noemen. Na een praatje van de voorlichter togen we met een heuse reisbus op de graverij af. Door de leider van het project werd middels een proefsleuf gewezen op de diverse sporen van de oude bewoning.  Zo’n veld stelt voor wie er geen kijk op heeft niet veel voor. Maar elke verkleuring betekent iets en soms is het echt bingo. Voor een archeoloog is het alsof hij/zij met elke schep een volgende bladzijde van het grote boek dat Aarde heet omslaat. Je weet nooit wat er zich op een flintertje afstand openbaart. De kleinste verkleuring kan al duiden op de grootte van het huis en zelfs hoeveel mensen hier ooit woonden. De zon scheen fel op de blootgelegde aarde, vliegtuigen speelden mikado met hun strepen en het verkeer denderde onafgebroken langs de gleuf. Over enige tijd is alles in kaart gebracht en zal er een asfaltbaan overheen worden gelegd. Wie weet zal die baan over tig aantal eeuwen worden ontdekt door dán levende archeologen. Want zoekers zullen wij mensen altijd blijven. In ieder geval was het heel aangenaam en leerzaam om in de keuken van onze verre voorouders te kijken.                

27.2.19 De oermens  Vanmiddag waren we even in het Hunebeddenmuseum. Ik heb hier een aantal maanden gewerkt en weet daardoor wel iets van de materie af. Ik las voordien al veel over paleo-antropologie. Honderd jaar na Darwin van Stephen Jay Gould en Lucy – het begin van de mensheid van Donald Johanson en Maitland Edey waren mijn bijbeltjes. Hele discussies gevoerd met mensen die het onzin vonden dat er mensen zijn – ‘wetenschappers nog wel!’- die beweren dat de mens van de apen afstamt. Als ik zei dat Charles Darwin dat ook niet expliciet zó had gezegd, zagen ze in mij toch weer een geestverwant. Ik vervolgde door te zeggen dat wij een gezamelijke voorouder hebben. Daar werd het weer niet beter door. ‘Uiteindelijk, als we heel ver terug gaan in de tijd, komen we bij de lemuren uit’, beëindigde ik mijn betoog. Het woord ‘evolutietheorie’ gebruikte ik meestal niet. Ik wilde toch wel graag op termijn gebruik maken van mijn opgebouwde pensioen. Stel je voor, het zelfbenoemd opperwezen op aarde, ontstaan uit een springerig nachtaapje! Als je deze twee woorden even laat bezinken zit er best wel wat in. Het waren niet eens altijd vrome lieden die me welhaast naar het leven stonden. Het was toch een vorm van blasfemie, van heiligschennis. Maar goed, nu waren we in Borger. Het gaat hier niet zo ver terug, toch altijd nog zo’n 2 miljoen jaar. Het begin van de ijstijden en de vorming van ons land. De verschuiving van de ijsplaten zorgde voor een enorme bulk stenen, onder andere de brokken waar leden van de trechterbekercultuur hunebedden van bouwden. Die geschiedenis laat het museum zien. Op zich weten we van die mensen heel weinig af. Ze lieten geen schrift na, zoals bijvoorbeeld de Egyptenaren. Wij liepen door het vernieuwde museum. ‘Zagen die mensen er echt zo uit, papa?’, hoorde ik een meisje tegen haar vader zeggen bij de Madame Tussauds-achtige poppen in de nagebouwde dorpsscènes. ‘Weet ik niet’, zei de man met een tribaltatoe om zijn bovenarm. Ik zou het meisje, áls ik hier nog werkte, hebben verteld dat wij dat niet precies weten. Dat het een soort ‘aanname’ is. Dat die mensen evenzogoed korte haren zouden kunnen hebben gehad en misschien wel heel veel blingbling in de vorm van barnstenen armbanden en hangers enzo. Maar ik zei niets. Ook Ötzi de ijsman, gevonden in de Ötztaler Alpen, bracht nieuwe ontdekkingen aan het licht en zal het beeld van onze steentijdman mogelijk doen bijstellen. Daarenboven wekt de naam homo sapiens bij menigeen bevreemding. Dat merkte ik indertijd in het winkeltje van het museum. Een boek met dit woord in de titel, werd nogal eens hardop en soms wat lacherig uitgesproken. Ook nu hoorde ik een man hierover ongetwijfeld leuk bedoeld bij één van de vitrines tegen zijn eega lispelen. ‘Homo.. eh?’ Veel mensen zijn in de grond van de zaak nog steeds wilde dieren.    

16.3.19 Witte cargo Het was nog vroeg. Ik had snel de wasmachine gevuld en aangezet, want Rossi werd opstandig en moest eruit. Naar buiten betekent in zijn taal: ik wil brokjes en ik moet piesen en poepen. Voor dit alles is beweging nodig, hij heeft zo zijn maniertjes. Hij eet die brokjes ook niet uit een bak zoals elke rechtgeaarde hond, nee, meneer wil ze als muisjes vangen en de straat voor ons huis is daar heel geschikt voor. Soms springt een brokje de verkeerde kant op, dan is het uitkijken geblazen. Er rijdt toch nog aardig wat verkeer. Er kwam een witte 3-tonner Mercedes voorbij. Er zaten twee mannen in. De chauffeur groette vriendelijk. Even later kwam hij terug en draaide bij onze buren het pad op. Ik dacht ‘Wat is dat voor een auto en al zo vroeg?’ Er gebeuren veel dingen in de wereld waar ik geen weet van heb. Hoe vaak lees je niet dat er ergens een huis vol wietplantjes of een drugslab is opgerold en dat zelfs de buren het niet merkten. ‘Wij dachten dat er een championnenkwekerij in zat of zoiets’, lees je dan. Mooi niet. De vrachtwagen reed langzaam achter de boerderij. Moest ik dit verdacht vinden? Er zijn soms mensen die niet meer uit hun schulden komen en met de noorderzon vertrekken. Ik was de enige getuige van wat hier gebeurde. Wie weet vormde ik wel een gevaar voor hen. De krant stak half uit de brievenbus, waar ik uit opmaakte dat die al enige dagen niet meer geleegd was. Ik hoorde harde stemmen achter de boerderij, geschreeuw van mannen en ook van een vrouw. Rossi trok aan de lijn. Ik kwam bij zinnen en gooide na goed achter mij te hebben gekeken enige brokjes voor me uit. Hij schoot er achteraan. Ik liep de straat uit en keerde zoals gewoonlijk bij de bocht terug. De vrachtwagen kwam het pad weer af en passeerde ons. ‘Cargo’ las ik op de deur. Er zaten nu drie mensen in de cabine; twee mannen en een vrouw. Ze staken alle drie de hand op. Hier kon ik toch niets achter zoeken. ‘Ze leken mij heel aardig’, verbeeldde ik mij tegen een verslaggever te zeggen, nadat enige dagen later onze  buurman met doorgesneden keel op de koeienstal was gevonden. Misdaad is niet zelden één drempel verwijderd van home sweet home. Thuis zag ik dat de wasmachine al was uitgedraaid. Ik had door de haast het verkeerde programma ingetoetst. Het had alleen gespoeld en gecentrifugeerd. Ik stak mijn verhitte hoofd even onder de kraan en toen ik mij naar het raam wendde zag ik dat buurman zijn brievenbus leegde. Er was weinig aan hem te zien, alleen dat hij blootbeens en in T-shirt liep. Maar dat is helemaal niet bijzonder. Ik voelde een zekere rust over me komen. Ik vulde de waterkoker voor thee, stelde de wasmachine nu goed in en zette hem opnieuw aan.      

7.3.19 Wat een familie..!  Voor het dorpssupermarktje stonden een jongen en een meisje elkaar heftig te zoenen. Ik zette de auto in de buurt van de glascontainer om niet zo ver te hoeven lopen met mijn handel. Het koppel trok ieders aandacht. Dat had niets met voyeurisme te maken, eerder met verbazing. Wie gaat er nou vlakbij de ingang en nog wel tegen het hekje dat bedoeld is om fietsers of scootmobielers in geval van nood tegen te houden, staan zoenen? Ik stapte uit en opende de achterklep, pakte de eerste doos, liep naar de glasbak en mikte de flessen en potjes erin. Er kwam een mevrouw naast me staan met een doos vol wijnflessen. ‘Die hebben het druk’, zei ze en knikte naar het stelletje. ‘Zeg dat wel’, zei ik. Ik had de eerste doos leeg en liep terug naar de auto. Het meisje had een drinkblikje in haar hand. De jongen duwde zijn beide handen, de vingers gespreid, op de forse billen van het meisje en schoof ze naar haar bilnaad. Het meisje liet het zonder verweer toe. Toen sloeg de jongen het meisje met beide handen hard op de billen. Het meisje slaakte een gil. ‘Hé gekkie, niet doen’, riep ze. Uit de aanpalende bakkerswinkel kwam nu een wat slonzig uitziende vrouw. ‘Zijn jullie nog niet klaar?’, riep ze tegen het stelletje. ‘Ach, zeur niet mens’, zei de jongen. ‘Nou, dan kan ik nog wel even een sjekkie draaien’, zei ze. Ze zette haar boodschappentas naast de jongen en het meisje en begon in haar jaszak te graven. ‘Draai ook één voor mij’, zei de jongen en hij trok het meisje weer tegen zich aan. De vrouw van de wijnflessen liep voorbij en schudde haar hoofd en lispelde ‘Tjongejongejonge’, en liep naar een mostergele Opel Ascona en stapte in. Ik liep met de tweede doos naar de glascontainer en leegde die net als de eerste. Daarna liep ik weer terug naar de auto. Ik moest eigenlijk nog even naar de winkel, maar schroomde. Nou, vooruit dan maar. Het meisje droeg een hele strakke broek, achter haar rechterknie zat een gerafeld gat. Ze hield haar benen stijf tegen elkaar. De jongen probeerde een been tussen haar benen te duwen, maar zij verzette zich lachend. Toen verschoof hij zijn voeten tot zijn benen in spreidstand stonden en duwde met zijn handen haar billen omhoog waardoor ze kirrend ‘Nou moe!’ zei. ‘Lekker hè’, zei de jongen en hij lachte en zoende haar in haar hals. De oudere vrouw gaf hem zijn sjekkie en zei ‘Nou kom op, we gaan naar huis, geil stuk vreten’. Het meisje schoot in de lach, de jongen ook. ‘Dat moet jij nodig zeggen!’ zei hij tegen de vrouw, waarvan ik het idee kreeg dat het zijn moeder was of in ieder geval een naaste familielid. Ik liep naar het supermarktje, langs het drietal en ging naar binnen. Zelfs in de winkel was hun gekoer te horen. Toen ik even later weer buiten kwam zat het meisje op het hek en hield de jongen tussen haar benen geklemd. Ze zoenden hevig. De vrouw liep een eindje verderop. Ze maakte geen aanstalten op hen te wachten.    

18.3.19 We slaan door  Wat ik steeds vaker hoor is: Slaan we niet een beetje door? Ik wilde me als lezer aanmelden voor het digitale tijdschrift Oader en kwam terecht in een doolhof van privacy voorwaarden. Na mijn naam en e-mailadres ingetikt te hebben, verscheen er op mijn scherm een hoofdtekst luidende ‘Bevestig menselijkheid’ en daaronder ‘Voor we je aanmelden, moeten we eerst bevestigen dat je mens bent’. Dat is mij in al mijn vleselijke jaren nog nooit gevraagd. Zou een medewerker van het vroegere arbeidsbureau mij dit ooit hebben gevraagd en zou ik het aan zijn/haar meerdere hebben laten weten, dan zou de persoon in kwestie wis en waarachtig van zijn/haar plaats zijn gehaald en ogenblikkelijk zijn doorgestuurd naar Zuidlaren. Daar weer onder in een rechthoek verschijnt voorts de tekst ‘Ik ben geen robot’. Als men daarvan overtuigd is, klikt men dit aan. Dan verschijnt er een vierkante foto die is opgedeeld in een aantal blokjes. Ik klikte een foto aan, maar even zo rap verscheen er een nieuwe foto, waarna ik iets moest selecteren teneinde  aan te geven dat ik door mocht. Maar het digitale hekwerk twijfelde sterk aan mijn integriteit en liet mij niet binnen. Mogelijk werd ik aangezien voor een staats-gevaarlijke sujet. Wie weet ging er op een stasi-achtige kantoor al een belletje rinkelen. Ik was er na een 20-tal pogingen spuugzat van en hield het voor gezien. Wat is dit, was mijn alles overheersende vraag? Moest ik gescreend worden voor een totaal onschuldig blaadje, dat ook nog eens in het Gronings was? Ik probeerde het nog eens en weer kreeg eenzelfde rijtje onzinnigheden. Mailen kon ik ze niet, want er stond geen adres bij. Het eerste blok bestond uit foto’s met tractoren. Op welke foto ziet u een tractor afgebeeld? stond eronder. Ik tikte vier blokjes aan waarop volgens mij iets van een tractor stond. Fout bleek. Opnieuw. Nu kreeg ik een foto van een Amerikaanse kruising. De vraag was nu om de erboven hangende stoplichten aan te klikken. Weer ging het fout. Ik had verdomme toch heel goed gekeken..! De volgende was een strandscène en betrof dames in bikini en de volgende mannen met hoeden… en iedere keer moest ik iets aanklikken, maar er was geen doorkomen aan. Ik was er klaar mee. Ik had meteen al bij dat ‘Bevestig menselijkheid’ moeten afhaken, want wat voor imbeciel houdt mij mogelijk voor een robot? En dan, misschien zou een robot beter in staat zijn al die plaatjes te selecteren dan een mens van vlees en bloed. Ergens ver weg ziet iemand mijn geworstel en lacht zich een kriek of -en dat is nog veel erger- doorgrondt iemand mijn identiteit en weet daardoor al veel meer van mij dan ikzelf. Ik zie het als het ontheiligen van een schilderij door de onderlagen ervan bloot te leggen. Elk schilderij die ertoe doet wordt geröntgend en elke veeg wordt ontraadseld. Onlangs werd alzo het schilderij De oorsprong van de wereld van de Gustave Courbet laagje voor laagje afgepeld en daaruit bleek dat bij het verwijderen van het zo rijkelijk aanwezige schaamhaar het model aanmerkelijk jeugdiger was dan het schilderij beoogt. Ja, kunst! De schilder zou hier nu niet meer mee wegkomen. Iemand voerde aan de schilder alsnog voor de rechter te slepen.  ‘Dat lijkt me moeilijk’, merkte een schrandere kunstvorser op, ‘omdat de schilder het werk in 1866 maakte’. Het is maar een voorbeeld hoe we op het gebied van de moraal aan het doorslaan zijn. Niet voor niets wordt er door vrijmoediger ingestelde kunstenaars al gesproken over het post-victoriaanse tijdperk. Nog even en zelfs mijn stukjes worden onderworpen aan de censuurmachine. Hopelijk moet die ook eerst door de test of hij, zij of het wel een robot is en zo niet, dat hij, zij of het mijn werk dan niet kan beoordelen. Ik zei niet voor niets dat ik mij wilde ‘aanmelden’. Misschien is dat niet eens zo’n goed idee. Laat ik het maar met een kaartje doen, postzegel erop en weg ermee. Een waterdicht systeem. Tenzij ook TNT-post aan zelfcensuur doet en robots inhuurt of fraude pleegt….. In wat voor wereld zijn we gvd eigenlijk met elkaar belandt?  

30.3.19 Korte uitstapjes (zilveruitjes)  We waren naar een voorjaarsrommelmarktje in een verzorgingstehuis te Rolde. Het woord marktje is haast te veelzeggend, want er stond slecht één rijtje tafels met lakens erover en daarop lag een verscheidenheid aan spullen die de bewoners zelf hadden ingebracht. ‘Alles voor het goede doel’, hoorde ik iemand van de organisatie zeggen. Daarin is Nederland groot: er kan geen evenementje zo klein zijn of er wordt om het te organiseren eerst een bestuur gevormd. Soms bestaat dat uit niet meer dan twee of drie personen, maar het móet er wel zijn. ‘Wat is uw taak in de organisatie?’, zei ik, toen ik bij zijn tafel aanbelandde. Want hij runde ook een tafel. ‘Nou, ik heb met Jan -hij wees naar een man die achter een tafel ietsjes verderop stond en die bij het horen van zijn naam zijn hand op stak- alle tafels geregeld en ze hier neergezet. Nog een heel werk hoor’. Ik zou er es licht over denken. Wij waren op dat moment de enige bezoekers en dientengevolge haast wel verplicht iets te kopen. Bij de tafel waarvan de verkoopster een plaatje op had met ‘voorzitter’ kocht ik een set van drie mokken -komt altijd van pas- en een paar Carmiggelts’, omdat ik niet zeker wist of ik die al had. Alles 50 eurocent per stuk. Mijn vrouw plukte er ook nog een paar dingetjes tussenuit. Ik gaf vijf euro en zei ‘De rest is voor de pot’. ‘Oh, dank u wel’, zei de mevrouw die een plaatje droeg met ‘penningmeester’ erop. Toen we korte tijd later naar de uitgang liepen, zei de man van de opbouw ‘Nou tot volgend jaar maar weer’. ‘Ja, zullen we doen’, zei ik en ik wenste hen een hele mooie zomer en alvast prettige kerstdagen toe. ‘Daar kun je niet vroeg genoeg bij zijn’. Er klonk hard gelach.  

Later die middag. Ik liep met Rossi door het dorp en passeerde een man met een spuit op zijn rug die bezig was iets om zeep te helpen. Dit is een aardige manier om te zeggen dat iets uit de wereld geholpen moet worden. Als het een mij bekende persoon was zou ik vragen waarom hij dit deed. In het gazonnetje groeiden de eerste madeliefjes. Ik zou ze maar wat graag in ons tuintje willen hebben. Wij maaien niet eerder dan wanneer de pinkster-, de paardenbloemen en het havikskruid is uitgebloeid. Dat kan wel juli worden. Intussen komt er van alles op. Onkruid, zegt de één, puur natuur, zegt de ander. Bekijk een distel eens van dichtbij. Hoe prachtig… Misschien was die man wel bezig zijn gras bij te kleuren. Het groene gras uit mijn jeugd zie ik alleen nog aan de kant van de sloten. Gazongras heb je tegenwoordig in allerlei soorten en maten. Van groenblauw tot blauwgroen, van zomerzacht tot winterhard. Dat gif is altijd zogenaamd biologisch afbreekbaar, dat zeggen de gebruikers ervan er altijd duidelijk bij, want je zou eens denken dat hij of zij een milieuvervuiler is. Maar er blijft geen hommel of bij over en insectenetende vogels leggen massaal het loodje. Rara, hoe kan dat? Ik wilde me niet ergeren en liep verder. 

’s Avonds. Omdat het licht vroor en ik sinds mijn ontmanning sneller kouwe benen heb, trok ik mijn onlangs in Coevorden gekochte legging aan. Ik doe dit beschroomd, want, hoewel het een voor beide seksen bedoeld exemplaar is –tights for men & women stond op het doosje, men voorop, alsof de vrouw er pas veel later bij is gekomen- is het betreffende kledingstuk een Fremdkörper in mijn kast. Ik probeer er desalniettemin aan te wennen. Mijn bedeesdheid heeft ook te maken met ontdekking ervan door derden. Ik zie bij het aantrekken voor me dat ik ergens door een misstap kom te vallen en daarbij een been breek en dat een opgeroepen hulpteam ten aanschouwe van enige omstanders genoodzaakt is ter plekke mijn broek uit te trekken. Zulks zal in een dag heel het hele dorp bereiken. Ik ben erg  huiverig voor dit soort onthullingen. Misschien ga ik er juist wel voorzichtiger door lopen en dan komt het juist goed van pas. Het uiterlijke verval kan een mens nog wel enigszins maskeren, maar het langzaamaan verkleumen komt van binnenuit. Daar valt weinig tegen te doen. Oké, een neutje op zijn tijd. Het is heldere maan. De nacht op zijn mooist. Het was een aardig daggie.    

3.5.19 Vreemd voorval  Ik ging met Rossi tegen middernacht nog even de deur uit. Het was donker en koud. Ik houd altijd de lamp in het halletje aan, de buitenlamp niet. Daarvoor heb ik naast zuinigheid als reden dat ik niemand wil aantrekken. Een dronken nachtmens ziet een lamp branden en zou er op af kunnen gaan. Zit ik niet op te wachten. Ik trok de deur achter me dicht en liep het pad op naar het hek. Wat ik toen meende te zien bevreemd me nu ik dit schrijf nog steeds. Ineens lichtte er iets op in onze tuin. Het straalde een paarsachtig licht uit. De buitenkant van het voorwerp -als het dat was?- was echter niet haarscherp. Het was een trapeziumvormig voorwerp niet groter dan een forse plantenbak. Ik wist even niet wat ik moest. Bang was ik in het geheel niet, want ik heb naar mijn weten geen vijanden en in buitenaardse wezens geloof ik niet. Ik heb er in het verleden heel wat boeken over gelezen en heb mijn conclusies getrokken. Wij zijn, hoewel zeker niet de enige levende en bewegende wezens in het heelal, zó ver verwijderd van onze ‘buren’, dat bezoekjes over en weer volkomen ridicuul zou zijn. En toch, nu ik dit optik, ga ik  twijfelen. Wij mensen gaan uit van de door ons en voor ons geldende natuurwetten en regels en hoe knap de Einsteins en Hawkings van onze tijd ook zijn, er zouden mogelijk heel andere krachten dan de ons bekende kunnen zijn en beschavingen ver in het Melkwegstelsel zouden aan voor ons onzichtbare touwtjes kunnen trekken en alzo vrijelijk in het oneindige Universum kunnen ronddolen.  Want wat is er op het gebied van de hemelkunde de laatste honderd jaar al enorm veel ontdekt en wat komt er nog bij? Rossi trok aan de lijn en deed mij van schrik ontnuchteren. Ik keek nog eens goed in de tuin. Het voorwerp was weg, opgelost. Zo-even ben ik toch even op de plek waar ik het voorwerp meende te hebben gezien gaan kijken. Ik vond nabij de grote douglas vier indrukken in het gras. Ik mat de afstand en kwam op 1.33 meter. Daar hier kort geleden onze tuintafel stond, mat ik die voor de zekerheid ook even op: ook 1.33 meter. Dat kon het dus niet zijn. Verder kon ik niets ontwaren dat licht bracht in de zaak. Mogelijk was het een soort zweeflicht geweest óf een vreemd moleculair gewirwar in mijn hersenen. Maar twee dagen na deze wonderlijke ervaring ontdekte ik dat een van de raampjes van de schuur kapot was en dat de koevoet van mijn gereedschappenrek ontbrak. Mijn vrouw wist van niets. Ik geloof haar op haar woord. Voortaan ga ik met Rossi iets eerder lopen, zo tegen donker en neem een zaklantaarn en een handstok mee. Men kan zich nu eenmaal niet genoeg tegen vreemd gepeupel wapenen.       

19.5.19 Klein geluk We waren in Sellingen, in verband met ‘Open Huizen van Verzet’. In de Gereformeerde Kerk vertelde Bert Jan Hartman over het verzetswerk en de treurige afloop voor zijn opa en oma Huizing uit deze streek. Daarna gingen  we even naar de supermarkt ter plaatse. Ik duwde het karretje voor me uit met en zag op de parkeerplaats een roodachtig papiertje liggen en raapte het op. ‘Gooi maar in de prullenbak’, zei mijn vrouw. ‘Ja’, zei ik, maar ik deed het niet. Ik had namelijk meteen gezien wat het was; een tientje. Als ik nu zou zeggen ‘Maar het is een tientje’, dan zou zij wis en waarachtig zeggen ‘Dat moet je in de winkel afgeven. Dat heeft iemand verloren, misschien wel een heel zielig kindje’. Áls er een zielig kindje aan het zoeken was naar dat tientje, dan had ik het uiteraard afgestaan, dat spreekt vanzelf, maar er was niemand in heel Sellingen aan het zoeken naar wat dan ook. En niemand kan beweren dat een gevonden tientje zijn of haar tientje is. Elke dronken lor kan wel zeggen dat hij of zij het daar en daar heeft verloren. Een portemonnee… ja dat is een heel ander verhaal. Dat zou ik natuurlijk wél afgeven, maar een los tientje, daar kan heel Westerwolde wel aanspraak op maken. Zo revelde ik in mezelf en liep onderwijl de winkel in. Ik pakte uit een bak met het opschrift ‘2 producten voor de prijs van 1′ twee pakken De Gruyter’s paashagelslag en legde ze met enige andere spullen op de band. Toen gebeurde er iets aardigs. De twee pakken hagelslag stonden niet als 2 voor de prijs 1 in het systeem. ‘Dan krijgt u ze voor niets mee, want dat is onze regel’ zei de kassière. Mijn vrouw en ik keken elkaar verbaast aan en ik zei dat dát nou ook weer niet hoefde. ‘Nee, maar zo werkt dat hier’, zei ze. Bijna vrolijk verlieten we de winkel. Een tientje en nu weer twee pakken hagelslag… het kon niet op. Wel kochten we nog een bosje bloemen en legden het bij het monumentje van Lammert Huizing, die het leven had gelaten in de oorlog. Aan het eind van de middag ging ik nog even met Rossi langs de Hunze lopen en bedacht dat ik me wel een extra krantje kon veroorloven. Ik ging langs de benzinepomp van Annen. Ik tank hier weleens en het viel me op dat ze de NRC van de vorige dag altijd tot zo half in de middag laten liggen. Dat is een uitzondering, want bijna elke andere winkel ruimt ’s avonds de rek leeg en dus de verdwijnt de NRC veel te vroeg in de papierbak of in de versnipperaar. Ik heb de pomphouder er meerdere keren om geprezen. Onlangs kocht ik er tegen de avond de NRC in de blinde veronderstelling dat het het jongste nummer was. Bij thuiskomst echter zag ik dat het het exemplaar van de vorige dag was. Trapte ik een beetje in mijn eigen val. Eigenlijk zou een krant een houdbaarheidsdatum moeten hebben en in het laatste uur dat de winkel open is, voor half geld moeten worden verkocht. Of kort voor het nieuwe nummer verschijnt. Net als vlees- of zuivelproducten. Hoe dan ook, het was het een leerzaam en prima dagje. 

10.5.19 Kinologisch gefrutsel  Onlangs maakte ik een afspraak bij de dierenarts voor Rossi. De dierenarts  vroeg om wat voor soort hond het gaat. ‘Op het paspoort staat dat het een chichu maltezer is’, zei ik. ‘Daar kun je weinig van op aan’, zei ze terug. Toen ik even later bij haar was, vroeg ik wat ze bedoelde met ‘daar kun je weinig van op aan’. ‘Het is toch wel een chichu malterzer?’ zei ik. ”t Is gewoon een  boomertje’, zei ze. Een boomertje? Dat type kende ik niet. Het engelse woord boomer ken ik wel, maar daar had het niets mee te maken. Toen begon ze een verhaal af te steken dat er met vooral populaire honden ongelofelijk geknoeid wordt. De meest bizarre onderkruipsels en inteeltdrama’s kwamen bij haar op het spreekuur. Met dat woord boomertje in mijn hoofd keerde ik huiswaarts. Ik raadpleegde internet en jawel, onze Rossi had wel degelijk iets weg van een boomertje. De naam komt van een populaire televisieserie, waarin een hondje genaamd Boomer optrad. Dus niks rondtrekkende seizoensarbeider of rokkenjager. Het is een mix van soorten, maar altijd is de maltezer het basismodel. Daarnaast zijn er varianten van shih tzu, lhasa apso, bolognezer en bichon frise. Allemaal zijn het vrolijke hondjes en liggen het liefst bij de baas in de buurt. Klopt. Met een paar keer daags een korte wandeling neemt het diertje al genoegen. Dit klopt niet helemaal, want Rossi zou het liefst meerdere malen per dag een aardig stuk lopen. Dit nu wetende zal ik er rekening mee houden. Niettemin wandel ik graag en hij is goed gezelschap. Vanmorgen tegen achten deden we ons eerste rondje. Bijna elke dag kom ik wel een aantal honduitlaters tegen. Vaak dezelfde en onze begroetingspraatjes zijn meestal kort. Hoe staat het ermee en ho, niet vechten jongens en dan vervolgen wij weer onze weg. Ik sta weinig stil bij wat voor hond of honden mensen meevoeren, maar nu wilde ik er eens op letten en er eventueel naar vragen. De eerste die ik tegenkwam was een wat gedrongen kleine man die altijd twee honden bij zich heeft: een hele grote en een wat kleinere. Vooral de kleinere heeft Rossi’s sympathie. Ik vroeg de man wat voor hond dit was. ‘Het is een kruising met bloed van de kneudel en de Schiermonnikoogse jachthound en ook sporen van de Teutoonse sprinter’, zei hij. ‘Pardon!’ zei ik, want dit waren namen die ik nog nooit had gehoord. ‘Maar daarom kan er ook nog wel een spoortje jack russell in zitten hoor’, zei hij. Ik was even de draad zoek. De andere hond was een kruising van een Byzantijnse herder en een draadharige labradoedel. Dat kon je zien omdat zijn rugstreep onderbroken was, zei hij. ‘Een heel lief beest, maar zet hem in een weiland met schapen en het wordt een moordmachine’. Juist.

Ik vervolgde mijn weg. Naderbij kwam nu de mevrouw met de poedel. Dat wil zeggen, dat nam ik altijd aan, maar nu begon ik toch te twijfelen. Ik verneem aan Rossi als we haar naderen altijd een zekere vijandigheid. Ook nu gromde hij. Ik groette de mevrouw vriendelijk en vroeg haar wat voor soort hond zij had. ‘Dat mag u aan een dame eigenlijk niet vragen’, zei ze strak ‘maar ik zie dat u er verder niets mee bedoeld. Het is een Stavanger raquenter, maar wel eentje uit het huis van de Örsttavickers en dat zegt veel over de aard van het beestje’. ‘Hoe bedoelt u?’ zei ik. ‘Nou, zij -het is een zij hoor en waag het niet haar een hij te noemen!- wenst elke morgen een bordje kruddebruddels zoals ze in Noorwegen gewend was en een vleugje parfum’. Nu begreep ik ook de afkerigheid van Rossi. Die moet net als zijn baasje niets van buitenissige geurtjes hebben. Ik vervolgde mijn weg en zag de man met de herdershond met slechts drie poten aankomen. Zijn baas had niet zoals je weleens ziet, het dier een kunstpoot laten aanbrengen of het lijf op een soort van wagentje laten rusten. Nee, het dier bewoog zich zonder zichtbare problemen over de voor Rossi zelfs moeilijk te nemen hindernissen. Nu ik toch bezig was met mijn kinologisch onderzoek, kon ik niet om hem heen. Rossi is gek op het dier en verwelkomde hem ook nu met veel geblaf. De driepoot kwam even enthousiast op hem af. ‘Wat toch prachtig dat hij zich nog zo voort kan bewegen’, zei ik toen de man bij me stond. ‘Hij zal niet anders kunnen’, zei hij. ‘Hoe bedoelt u?’ zei ik. ‘Dit soort heeft standaard maar drie poten, dus hij weet niet beter’, zei de man. Ik was stom verbaasd. Welke idioot heeft het bedacht een dier te fokken met standaard drie poten! ‘Het is de trikantius ordinaris, gewoonlijk driepoot genoemd’, zei de man. Dit moest ik even verwerken. ‘Het is een heel oud ras’, zei de man. ‘Naar het schijnt is het gefokt door IJslanders. Dat is een zuinig volk. Een oom van mij nam het mee uit Stykkishólmur. U heeft wel gelijk, voor onze begrippen is het een gedrocht, maar wel een hele lieve gedrocht hoor’. Ik moest even bijkomen van deze wonderlijke informatie. Rossi en de IJslandse driepoot dartelden ondertussen vrolijk om elkaar heen. Het maakt hen niet uit hoe ze eruit zien. Bij mensen is dat wel anders. Zij willen een hond die bij hun ego en bij hun interieur past. Als er morgen een film uitkomt met een hond met flippers en snorharen van een meter, dan zullen er overal in de wereld fokkers een lookalike in elkaar flansen. Kopers zijn er op voorhand. Het welzijn van deze pseudo-zeehond zal hen worst zijn. Ik spoedde me naar huis. Rossi rende achter me aan. ‘Voor vandaag hebben wij onze portie wel weer gehad’, zei ik.       

12.5.19 Schapendrift Achter het speelveld annex festivalterrein ligt een weilandje waarin zo af en toe een pony staat weg te teren. Het is een rustig dier, ik zou het graag mee willen nemen, maar er is vermoed ik een eigenaar van het op het oog vereenzaamd dier en iemand zal mij er mee weg zien lopen…, dan heb het gedonder in de glazen. Een eindje verderop lopen in een door hoog gaas omgeven weilandje tien wollige schapen. Een bord bij het hek geeft aan dat er met de eigenaar van de schapen niet te spotten valt. Het is een in het Engels geschreven bord. Dat is al bijzonder. Er staat met grote letters op: Sheep in the field en verder Please keep your dogs on the lead. Dat heb ik altijd, dus is het aan mij niet besteed. Toch lees ik het iedere keer als ik er langs loop. Het vervolgt met Dogs caught chasing or attacking livestock may be shot by farmers and owners may face a prosecution. Kijk, dat is andere taal. Onderaan staat dat het geregistreerde bord uit het district Sussex komt. Zelfs de Engelse politie wordt er nog even bij gehaald. In het weilandje staat een minuscuul tuinhuisje met daaromheen een van pallets gemaakte kraal. Voorts liggen er balen hooi en staan er enige witte klapstoelen. Het oogt rommelig, maar ik herken er wel een Engels landschapje in. Zo nu en dan staat er een autootje. Mensen zie ik er zelden. Laatst op een zondagmorgen zag ik twee mensen achter het hokje zitten. Het was nog vroeg en het zou een prachtige dag worden. Ze dronken iets. Koffie of thee, denk ik. Ik groette ze en zij groetten terug. Hoewel ik wel zin had in een praatje, vooral om te weten hoe dat met dat bord zit, wilde geen inbreuk maken op hun rust. Bovendien mocht Rossi natuurlijk niet in het landje tussen de schapen komen (stel dat ze de beschikking hadden over een jachtgeweer!) en de afstand was te groot om niet te moeten schreeuwen.  Daar hou ik niet van. Ik hoopte dat ik ze nog eens weer zou zien. Maar elke keer als de auto er stond zag ik niemand en zonder Rossi loop ik hier niet. Wat zijn dit voor mensen? Zijn ze Engels of is het een angelsaksische grap? En mag iemand met zulke harde taal, zelfs met veroordelingen, dreigen? We leven niet in Sussex, maar toch…. Misschien zijn het wel hele aardige mensen en gebruiken ze het weilandje wel als een toevluchtsoord en hopen ze het op deze manier een beetje te beschermen. Of ze hebben met reden een hekel aan honden, dat kan ook nog. Laatst tegen de avond zag ik de auto er weer staan. Vanuit het hokje hoorde ik kreunende geluiden komen. De tien schapen liepen rustig te grazen. Ik telde voorts zeven lammeren. Een van de ooien stond bij het gaas. Ze keek me met waterige ogen aan. Ik liep snel door. Ik ben enkele keren in Sussex geweest. Ik heb het altijd een wat vreemde naam gevonden: Sus-sex. Als dat de reden van dat bord is, vind ik het wel een hele macabere dekmantel.    

14. 5.19 Signeermode  De verkoop van boeken mag weliswaar teruglopen, het aantal titels stijgt merkwaardig genoeg nog steeds en het signeren ervan is een ware hype. Xandra Y, één van onze beste vriendinnen, heeft onlangs haar eersteling -‘Mijn debuut’, mailde ze trots- weten uit te geven bij ‘Stille Wateren’ te Blankenham -iets voorbij Pollesteeg- en heeft het onlangs bij ‘De Boekenhoek’ te Zaltbommel te gepresenteerd. We wilden er wel naartoe, maar op die dag waren we niet in staat helemaal naar hier af te reizen. We wilden het ook niet ongemerkt voorbij laten gaan en daarom gingen we een dag eerder. Nu is ‘De Boekenhoek’ een populaire winkel bij schrijvers en publiek. Daar wist ik al van en dat hoorden we ook bij bloemenhuis ‘De Blauwe Tulp’ drie deuren verderop toen we daar een ruikertje kochten. Hiermee togen we naar de desbetreffende boekenwinkel. Wat we hier zagen overtrof onze stoutste verwachting. In de goed uitgevoerde winkel bevond zich naast de boekenschappen een hoek waar uitsluitend vazen bloemen en vaste planten stonden. We bezagen het bedremmeld. ‘Komt u een presentje voor een signeerder afgeven?’ begroette ons een lange, bleke man. Ik schrok van zijn aangezicht en meende er duidelijk een karakter uit een boek van Charles Dickens in te zien. ‘Ja, dat was de bedoeling’, zei ik verschrikt. ‘Voor wie is het bedoeld?’ zei hij lijzig. Ik noemde de naam van de schrijfster. ‘O ja, die’, zei hij. ‘Ja, ziet u, deze hoek is helemaal voor Jonas Johansson, die van die honderdjarige die uit het raam klom en niet terug wilde. Die komt later deze middag en deze hoek is voor Renate Dorrestein, die komt vanavond’. ‘Maar eh die is toch allang dood’, zei ik voorzichtig. ‘Jaja, maar haar tante gaat het boek signeren. Ze lijkt erg op Renate. Weten die lezers veel’, zei de man met een schuin lachje. ‘Ze willen allemaal iets voorin zo’n boek hebben, een handtekening of als ze dat niet kunnen een stempel ofzo. Dat het thuisfront weet dat het rechtstreeks van de schrijver of schrijfster komt. En wij hebben er extra werk van, ziet u en dat schuift wel lekker, zal ik maar zeggen. Voor Xandra Y. zegt u… Leg het hier maar neer, want u bent de eerste en ik weet niet wat er nog voor Jan Siebeling komt’. ‘Komt die dan ook signeren?’ zei mijn vrouw, die een grage Siebeling-lezer is verrast. ‘Nee, maar vanwege de 80ste druk van Knielen op een bed violen meenden wij dat het aardig zou zijn hier een perkje violen aan te leggen’. Ik zette ons goedbedoelde ruikertje op een van de vazen. ‘Wilt u er nog een kaartje bij voegen?’ zei de man. Dat leek ons een goed idee. Hij stak me een kaartje á raisson van 2euro50 en een pen toe. Ik schreef: ‘Lieve Xandra, veel succes met jouw eersteling. Dat er nog velen mogen volgen’ en daaronder onze namen. Ik stak de man de pen weeer toe. ‘Die mag u wel houden’, zei hij. ‘Service van de zaak zal ik maar zeggen’. In de auto bekeek ik de pen van dichtbij. ‘De Boekenhoek, ook het juiste adres voor uw uitvaart’ stond erop. Als je niet beter wist waande je je in een slapstick. In een uitspanninkje iets voorbij Brakel namen we een kop thee. Cake of koek erbij lieten we deze keer graag aan ons voorbij gaan.                     

18.5.19 Het eeuwige leven  Ik had naar ‘Het eeuwige leven van Jan Mulder’ gekeken. Een amusant programma, waarin Jan Mulder schmiert over het niet dood willen gaan. Hij vervoegt zich daartoe bij allerlei personen en instanties die zijn bestaan zouden kunnen rekken, maar helaas… Aan alles komt een eind, ook aan het leven. Ik hecht ook erg aan het leven, met dat langdurige dood-zijn kan ik niets. Ik merkte het toen ik vorig jaar enige dagen in het ziekenhuis lag en het leven, mijn bewegelijke aanwezigheid op de aardbol, in alle rust overdacht. Ik maakte de staat op en vond dat het wel mooi geweest was. De ellende van het ouder worden en de problemen die daarmee samenhangen kwamen een beetje op me af en dat zou ik dus niet meer mee hoeven maken. Maar de volgende dag was er van deze aardedonkere, gelukkig kortstondige hersenkronkel niets meer over en wilde ik alleen maar leven! Zo gaan die dingen, dacht ik, toen ik vanavond met Rossi een extra loopje maakte. Het was volle maan, maar bewolkt. De straatlantaarns deden het sinds enige dagen niet. Er was een storing die de mensen van Enexis kennelijk niet konden vinden. Het had ook wel wat: die vale maanschijnsel. Wel uitkijken geblazen. Nu loop ik altijd tegen het verkeer in, maar ’s avonds laat rijdt hier bijna niets. Op zeker moment kwam er een lamp op me af. Ik dacht aan een motor en trok Rossi de berm in en ging zelf tussen de bomen staan. Het voertuig zwalkte enigszins. Toen het dichterbij kwam ontwaarde ik een veel breder bouwsel, het was een voertuig met slechts één koplamp en wel in het midden. Het had de breedte van een auto. Een soort cycloop was het. Het reed niet erg snel en het was maar goed dat ik ver verwijderd van de rijweg stond, want door het gezwenk reed het met zijn linkerwiel door de berm en zou me zeker geraakt hebben als ik zoals ik gewend ben op de rand van de weg had gelopen. Het zoefde mij voorbij. Ik voelde een sterke windstroom. Aan de achterkant schenen wel twee lampen. Mogelijk was het een trike. Dat is zo’n gemankeerde rollator voor motormuizen. Ik voelde mijn hartslag plotseling in mijn keel kloppen en bleef het ding nog even verbluft nakijken. Soms hoop ik weleens als ik ’s avonds mijn laatste loopje maak en de maan schijnt helder en ik langdurig naar het zwerk kijk, op een signaal van een creatuur uit de ruimte.  Gewoon voor de gezelligheid. Het hoeft geen verdere consequenties te hebben. Een creatuur die er misschien wel een paar eeuwen over heeft gedaan om hier te komen en die in een hele andere dimensie van tijd leeft dan wij en die mij een inkijkje geeft hoe zij daar ginder achter de Melkweg leven en misschien alvast een voorbeschouwing geeft hoe het leven op planeet Aarde er over zeg 2,3,400 jaar uit zal zien en dat ik daar thuis op mijn zolderkamertje een verhaal over kan schrijven en gelijk een hedendaagse Jules Verne daarmee de hedendaagse lezers de stuipen op het lijf jaag. Maar het bleef verder rustig. Er kwam een vliegtuig over. Hoe beleven zulke mensen de nacht? Wie weet las daarboven iemand over de vorderingen van de reis naar Mars. Peanuts in mijn beleving. Ik zou het verhaal de titel ‘Een ontmoeting met een bewoner uit het universum op een meiavond in het jaar des Heren en Dames anno 2019‘ meegeven. Het zou inslaan als een bom. Maar ondertussen bleef het vaaldonker en trok Rossi aan de lijn; hij wilde slapen. Zo spatte mijn gemijmer als een zeepbel uiteen. Niks eeuwig leven Jan. Wees maar blij dat je er eens vanaf komt. Het liefst zonder al teveel lijden natuurlijk, dat wel.    

28.5.19 I.M. Harmpje Koning Onze nicht is dood. Ik heb in eerdere stukjes al over haar geschreven, vooral over het afnemen van haar gezondheid. Eergisteren belde haar nicht met dit droevige nieuws en zojuist ontvingen wij de rouwkaart. Een kaart met heel veel wit. Harmtien Koning, zoals ze voluit heette. In het zorgcentrum werd ze Harmke genoemd. Zelf was ze niet meer bij machte te reageren. Ik zei bij een van onze eerste bezoeken tegen een verzorgster dat ze Harmpje heet en niet Harmke. Het hielp niet. Het bleef Harmke. Alsof men het heft in eigen hand nam en haar een door hen bedachte naam aanmat. Ze was de dochter van Heino Koning en Egbertje (Eppie) Wigchering. Allebei zijn ze al uit de tijd. Tante Eppie -jongere zus van mijn moeder- sinds september 1992 en oom Heino sinds juni 2015. Mijn tante werd slechts 68 jaar, mijn oom bijna 90, zoon Harm stierf in december 2017, 67 jaar oud en nu Harmpje, 71. Zij bleven beiden ongetrouwd en hadden geen nakomelingen. Tijdens het leegruimen van haar flat zinspeelde haar achternicht op een mogelijke lesbische relatie. Vanwege het feit dat ze altijd met een vriendin op vakantie ging. Tja. Moet een mens er überhaupt een relatie op nahouden, was mijn verweer. Er zijn duizenden mensen die helemaal niets voelen voor een relatie. Die geen seksuele gevoelens jegens wie dan ook hebben, die er doodsbenauwd voor zijn of die hoogstens solistisch genot kennen. Het woord eigenliefde zou misschien op zijn plaats zijn, maar dat hield ik stilletjes voor me. Het zou haar integriteit geen goed doen. Mag je spreken van een armetierig leven als je zelden of nooit lijfelijke liefde hebt ervaren? Ook wij zijn weleens afgerekend op ons bewust kinderloos huwelijk. Als wij oud en behoeftig worden, zal ons inderdaad geen zoon of dochter terzijde kunnen staan. Dat krijg je als je je eigenzinnig gedraagt. Maar kennelijk verwachten ouders dat hun kroost als het er op aan komt onvoorwaardelijk voor ze klaar staan. Hoe triest is het als dit nogal eens niet het geval is. Deze teleurstelling blijft ons tenminste bespaard. Verder dan het samenreizen is haar omgang met de verschillende vriendinnen vermoedelijk niet gegaan. Rest mij om al die fotoboeken die ik mee naar huis nam door te struinen en de foto’s die een familiaire waarde hebben eruit te halen en in het speciale familiealbum te plakken. Dat zullen er niet veel zijn, want ook daarin was ze spaarzaam. Frappant is wel een foto uit 2003 waarop ze op een terras ergens in Engeland zit te eten met een vriendin. Wie weet heeft ze tijdens deze vakantie de sporen opgenomen van de ziekte waar ze nu aan is gestorven. Met de dood van Harmpje is de Koning-Wigchering-tak definitief afgestorven.  

10.6.19 Nachtgeluid Ik had tot na middernacht naar Pinkpop gekeken. Vroeger was dat geen enkel probleem. Er waren tijden dat Duitsland het programma Rockpalast tot ver in de nacht uitzond en dat ik daar tot de laatste noot naar keek. Rory Gallagher, Little Feet, The Who, Dr John the Nighttripper… het kon mij niet lang genoeg duren. Maar de jaren des onderscheids gaan tellen en op zeker moment gaf ik het op. De laatste actieve daad betreft het uitlaten van Rossi. Het was donker, geen maan te zien. Rossi deed zijn plas. Ik lichtte bij om te checken. Toen plotseling draaide hij zich om en woefte enkele keren. Het was geen blaffen, meer een soort kuchen. Er zou zich wel iets bewegen in de slootrand. Een muis misschien of een kat, een egel of een ander dier. Ik keek in de duisternis, maar ik zag niets. Nogmaals liet hij een woefje. Mogelijk kwam dit doordat ik mij nu ook focuste op de door hem gewezen plek. Het was doodstil. We staken de straat weer over om naar huis terug te keren. In de tuin herhaalde hij het woefen. Het klonk nu iets feller, alsof hij het dier op de hielen zat. Ik trok hem mee, wilde geen gedoe. In onze tuin nu staan twee hokjes die ooit gebruikt werden als kippenslaapverblijven. De ene doet nu dienst als opberghok voor tuinmeubilair en de andere wordt stilaan een door hedera overgroeide folly. Er zijn ontelbaar veel mensen in de wereld die er een slaapstede in zouden kunnen vinden. Jozef van den Berg maakte ooit van iets dergelijks een huisje annex tempeltje. Rossi verzette zich nog enigszins, maar tegen mijn trekkracht kon hij niet op. Ik sloot de deur, deed zijn riempje af en kleedde me uit. Ineens dacht ik buiten geluid te horen. Rossi keek vanuit zijn mand omhoog alsof hij iets wilde zeggen. Hij woefte niet. Ik hoorde voetstappen op ons pad en een ogenblikkelijk dacht ik: alle deuren zijn toch wel op slot? Ja natuurlijk. Driepunts en op de grendel. Ik wachtte tot ik niets meer hoorde. Misschien was het een residu van die harde rockgeluiden uit het verleden die zich hadden omgezet in een nieuw geluid. Misschien een vorm van waanzin door al die duistere verhalen van schrijvers als Dylan Thomas, Roald Dahl en Edgar Allen Poe of misschien hield mijn hoofd me gewoon voor de gek. Voor Rossi was het kennelijk al niet interessant meer. Ik deed het licht uit en ging naar bed.          

10.6.19 Foute liefde Ik maakte mijn rondje door het dorp. Het was vroeg, tegen half tien. Vanuit een dwarsstraatje kwamen er ineens een jongen en meisje met een zwarte hond voor me lopen. Rossi trok aan de lijn, wilde erop af. De andere hond begon te grommen. Bonje dreigde. De jongen trok de hond naar zich toe en zei ‘hier blijven’. Het waren nog kinderen, zag ik nu. Niet ouder dan een jaar of tien. Ik hield Rossi op afstand en gaf de kinderen met de hond tijd om vooruit te komen. Ze gingen een gangetje tussen twee huizen door. Ik vervolgde mijn weg. Maar nog geen minuut later doken ze bijna voor mijn neus weer op. ‘Moi’, zei de jongen met een lachje. ‘Kijk, daar heb je je rivaal weer’, zei ik tegen Rossi, die er nu niet veel meer om gaf. We liepen verder, langs een speelweide, een bosje en verhip daar doken die kinderen met die zwarte hond opnieuw op.  Ik begon te denken dat ze het er om deden. ‘Hoe heet dat hondje’, zei het meisje. ‘Rossi’, zei ik ‘en die van jullie?’ ‘Arthur’, zei de jongen. ‘Arthur..? Wat een vreemde naam voor een hond’, zei ik. Zij vonden van niet. Ik zei dat verder ging. Een man moet zich niet teveel ophouden met vreemde kinderen. Daar kunnen vervelende praatjes van komen. Kinderlokkers zijn al bekend van de alleroudste verhalen en sprookjes. Het is er vergeven van. Neem de wolf van Roodkapje; een regelrechte metafoor voor een pedofiel, las ik onlangs. Die oma is er als een goedkope dekmantel bij gesleept. Had ik altijd al gedacht. We kwamen onderweg een hele aardige meneer met een hondje tegen, wordt door elke moeder tegen het licht gehouden. Waar was dat? zal ze vragen. Bij het bosje mam. Wat wilde die man? Niets, hij liet alleen zijn hondje zien en ik mocht het strelen. Olie op het vuur. Mams wordt nog wantrouwender. Hoe zag die man eruit. Het kind zal een poging doen een schets te maken en voor je het weet is half het dorp op zoek naar de man met het hondje. Ik zou geen leven meer hebben, al weet iedereen voor duizend procent dat er niets is gebeurd. Nee, ik ga liever al die kinderen met honden uit de weg. Alleengaande vrouwen trouwens ook. Zelfde laken een pak. Het is een stukje inlevering van de vrijheid, maar dit liever dan de levenslange verdenking van een vermeende zedendelinquent. Enigszins bedrukt liep ik het pad af en toog op huis aan. Misschien zien mensen mij wel aan voor een in een zichzelf gekeerde zwerver. Misschien wel voor een kinder- en vrouwenontwijker. Ik weet niet wat erger is.       

12.6.19 Hogere sferen Rossi is niet gek op katten. Ik overdrijf een beetje om hem te sparen, want hij haat katten. Zodra hij eentje in het vizier krijgt, stormt hij erop af. Ik ben mij bewust van deze uitvallen en haal de lijn aan. Onze kat Tjingelbel ontziet hij steeds meer. Je hoort dat vaker dat wanneer twee tegenpolen tot elkaar zijn veroordeeld, ze op den duur inbinden. Misschien hebben ze zonder dat wij het weten profijt van elkaar en worden het bondgenoten. Dieren zijn wat dat betreft geen haar beter dan mensen. Als ik met Rossi wegloop en Tjingelbel bevindt zich in de tuin, dan rent hij even een stukje mee. Soms werpt hij zich met een wulpsheid die menselijke trekken krijgt op het asfalt en moet ik hem terugjagen, anders zou hij zich blind van opwinding makkelijk dood kunnen laten rijden. Ik ben erg verknocht op onze kat en Rossi weet dat maar al te goed, vandaar ook zijn onverstoorbare houding. Het kan een vorm van overleven zijn. We deden ons laatste rondje. Het was hoewel tegen elven nog niet echt donker. Op zeker moment -ik was al voorbij de zandblauwtjes en de plak muizenoortjes- meende ik een eindje vóór mij iets op straat te zien liggen. Een donkere hobbel leek het. Rossi zag het ook en begon zachtjes te woefen. Het was groter dan een kat, meer kon ik er niet van maken. Ik ben altijd beducht voor eventuele gevaren en zou het liefst meteen omkeren en naar huis gaan. Maar stel dat er iemand lag, dan had ik op zijn minst te helpen. Een telefoontje heb ik nooit bij me, maar ik zou in geval de persoon in kwestie van de straat helpen en naar huis rennen en 112 bellen. Dat wel. Maar een mens heeft in veel dingen niet te beschikken. Hij kan wel zo veel willen. Vermeende hulp wordt door sommigen zelfs aangegrepen voor het plegen van gruwelijke daden. Ze slaan de hulpverlener op het juiste moment keihard voor zijn/haar kop en beroven het. Dat komt voor. Het zwarte ding bewoog niet. Rossi woefte nu iets feller. Er gebeurde niets. Ik liep langzaam verder. Toen ik in de buurt kwam, zag ik dat het geen mens kon zijn, tenzij in stukken gesneden en in de zak gestopt. Het was een ordinaire vuilniszak. Mogelijk van een aanhanger gevallen die kort ervoor was gepasseerd. Ik schoof het naar de kant en wipte het in de berm. Veel woog het niet. Ik zou het eventueel op mijn terugweg mee kunnen nemen en in de grijze container gooien. Opgelucht liep ik verder. Rossi maakte evenmin bewegingen om terug te gaan. Ik liep door tot aan De Hilte en keerde daar om. Er kwam geen enkele auto langs, ik weet dit achteraf zeker. Na een kwartier misschien kwam ik weer langs de plek waar ik de plastic zak had achtergelaten, maar tot mijn stomme verbazing was-ie weg. Ik wist precies waar het moest liggen. Ik weet bijna alle planten in deze berm te staan, het is als een verlengstuk van onze eigen wilde tuin. Het was bij het groepje biggenkruid en het pluimgras. Maar door wie moest het dan zijn weggehaald? Wonderlijk. Tenzij het iemand uit het dorp was die er bewust naar was gaan zoeken. En wat voor bijzonders zou er dan in die zak hebben gezeten? Achteraf prees ik mezelf gelukkig dat ik niet met mijn zaklantaarn in die zak was gaan kijken en net op het moment dat de eigenaar ervan opdook de inhoud had vastgesteld. Want zo nu en dan ruik ik vooral ’s avonds een penetrante geur die ik niet thuis kan brengen, maar waarvan ik een vermoeden heb dat het niet koosjer is. Wie weet was dit een deel van een prijzig partijtje, het opsnorren meer dan waard. We liepen naar huis. Een vliegtuig vloog precies voor de maan langs, alsof hij er dwars doorheen schoot. Een beetje Pink Floyd-achtig. Spacy. Alsof dat er juist nu bij hoorde.                        

18.6.19 Maanster  Ik liep precies op de as van de straat waaraan wij wonen en keek omdat ik dacht dat mij een motorisch voertuig naderde achterom. Dat was niet zo. Het geluid kwam van elders. Recht voor mij straalde de volle maan, helder als een ballon, en precies boven de as van de weg stond een ster. Een nogal wonderlijke constellatie. Ik had dit nog nooit eerder gezien. Bij helder weer zie ik regelmatig honderden sterren, maar altijd op royale afstand van onze eigenste satelliet. Ze stond gerekend naar de breedte van de straat op nog geen meter van de maan. In het echt zou dat niet te meten zijn en zouden er waarschijnlijk lichtjaren aan te pas komen. Misschien bestaat die ster al helemaal niet meer. Is zij geïmplodeerd en opgegaan in de nevelen van de tijd en viel daarmee ook haar licht uit. Als ik daar aan denk, raak ik niet uitverbaasd. De Big Bang, ook zoiets. Het uitdijen van het heelal, zwarte gaten, babysterren… Een mensenleven is te kort om dat allemaal te kunnen bevatten. Daar hoef je vrees ik niet eens Albert Einstein, Stephen Hawkins of Govert Schilling voor te heten. Het is te groot voor een mensenbrein. Rossi snuffelde langs de berm. Ik vond een paar op kleine sponzen gelijkende blokjes die naar ik meen gebruikt worden om wiet op te telen. Niet aankomen, zei ik tegen Rossi. Ik dacht dat de kleine ster zich naar de maan toe bewoog. Dat de afstand hooguit 60 centimeter bedroeg. Of zou het een planeet uit ons eigen zonnestelsel zijn? Venus ofzo. Als dat zo was dan zou de afstand tot de aarde ruimtelijk gezien nog wel meevallen. Ik liep weer op huis aan en zei tegen mijn vrouw dat er een ster -ik nam toch maar aan dat het een ster was- vlakbij de maan stond. Mijn vrouw liep meteen naar buiten en zo stonden wij tegen elf uur midden op straat schuin omhoog te kijken. Intussen plaste Rossi tegen de voet van een bermlinde. Ik wist dat daar tussen het jonge loof veel vuurwantsen huisden. Totaal onschadelijke diertjes, die mensen die zeggen er last van te hebben met een gifspuit uitroeien. Zolang we bezig zijn onszelf boven elk ander levende creatuur te verheffen, zal het met de biologische versmelting nooit iets worden. We zullen de grote vernietiger van al wat ons voor de voeten loopt blijven. Maar ondanks verwoede pogingen zullen we die verre Buur nooit de baas worden. Daarom misschien denken zo veel mensen dat ze het geluk ver weg op Aarde moeten zoeken, maar komen niet zelden van een koude kermis thuis. Die vuurwantsjes geven mij warmte genoeg. Maar je moet dat wel willen zien. De maan begon nu toch wel aardig dicht naar de ster toe te kruipen, of de ster naar de maan. ’t Is maar net van welke kant je het bekijkt. Onze straat veranderde voor eventjes in Moonglow Avenue. We gingen naar binnen. Slapen. Dromen van het universum.               

18.6.19 Spilzucht Misschien is onverschilligheid wel de hoofdreden van de wereldwijde verspilling van voedsel, kleding en gebruiksvoorwerpen. Gelukkig zijn er steeds meer mensen die de waanzin van het wegooien van voedsel inzien en supermarkten spelen hier handig op in. Op zich goed natuurlijk, maar eigenlijk ook om je dood te schamen. Het houdt me vaak bezig, die mateloze verspilling of verkwisting. ‘Op overdadige wijze uitgeven, op onnutte of lichtzinnige wijze besteden of verloren doen gaan’, zegt de Van Dale. Het hieraan gerelateerde woord spilziekte is denk ik nog betrekkelijk nieuw, want het Woordenboek der Nederlandse Taal (uitgave 1936) kent het nog niet. Zo-even kwam ik terug van ons loopje. Ik trof weer het nodige bermvuil. Een dozijn geleegde bakjes en zakjes van de afhaalrestaurant met de grote gele M + even zoveel lege blikjes om de droge hap mee weg te spoelen. Rossi snuffelde eraan en haalde er toen zijn neus voor op. Ik verzamelde het en gooide het in de afvalbak 50 meter verderop. Hadden die eters ook kunnen doen. Vlak voor ons huis trof ik een sigarettendoosje. Lucky Strike, een merk dat zelfs vroeger nog weleens bij ons thuis voorkwam. Wat me verbaasde was dat het pakje nog een aantal sigaretten bevatte. Elf stuks, telde ik. Ze waren lichtelijk gekneusd, maar na enig gefrunnik en als de nood hoog zou zijn, vast nog wel te roken. Ik rook al sinds jaren niet meer, maar weet hoe allemachtig dat kankerstokje een mens in de greep kan hebben. Wat was hier de oorzaak van? Achteloosheid? Of was iemand plotseling tot inzicht gekomen dat het maar eens afgelopen moest zijn met dat gestoom en had hij/zij spontaan de daad bij het woord gevoegd en het pakje als een ziekmakende bacteriecluster van zich afgeworpen? Alzo bekeken kan ik deze vorm van bermvervuiling nog wel billijken. Of was het pakje onderdeel van een slopende idylle, was het pièce de resistance van een aflopende liefde of was het uit balorigheid gemold en daarna weggeworpen? Waarschijnlijk had iemand het gewoon verloren. De 11 sigaretten vertegenwoordigden een waarde van drie-eurozevenenvijftig (€6,50 : 20 = €032,5 x 11). Niet meteen om ondersteboven van te vallen, maar er zijn landen waar men er een hele dag voor moet sappelen en in veel gevallen is dit een eufemisme voor aanpoten, voor zwoegen. Thuis bekeek het doosje eens goed. Sinds enige jaren zijn de rookwarenfabrikanten verplicht de doosjes te voorzien van afschrikwekkende plaatjes. Dit om de roker van zijn/haar ongezonde gewoonte af te helpen. Het heeft mijns inziens niets geholpen. Twintig keer plukt de roker het doosje uit zak of tas, twintig keer komt dat afschrikwekkend plaatje voorbij en twintig keer heeft het geen effect. Het zal misschien niet iedere roker worst zijn het plaatje van een moeder met een kindje op de arm en voorzien van de tekst Uw rook is schadelijk voor uw kinderen, familie en vrienden langs te zien komen, maar echt helpen doet het niet. Lucky Strike laat in hele kleine lettertjes weten dat het mixen van tabak voor hun een passie is en de geweldige smaak hun belofte. Geniet!, roept ze nog eens uit. Sinds ik niet meer rook heb ik een dubbele longinhoud (niet echt waar), ren ik 100 meter in krap 20 seconden (ook niet waar) en ruik ik niet meer naar een vuilverbrandingsoven (wel waar). Vroeger had roken nog een zekere status. Je zag op de plaatjes van Caballero, Lexington, Peter Stuyvesant, Camel, Hunter enzovoorts, altijd goed gesoigneerde dames en meneren ergens in en ver land op een zonnig terras heel gezelligjes doen. Het waren nooit van die uitgelubberde, met olifantshuid omspannen hoesters. En nu ik het er toch over heb: is er door de bedenkers van die vreselijke plaatjes ook rekening gehouden met onze huisdieren? Is er een plaatje met daarop een vermoeide hondenkop om aan te geven dat onze geliefde huisfauna ook last kan hebben van het gestoom van baasjelief? Ik denk het niet. De mens blijft de maat van alle dingen en huisdieren zijn door onszelf ontwikkeld en dus moeten ze ook maar aan onze behoeften wennen. Voor wat hoort nu eenmaal wat. Zouden ze zelf in staat zijn een pijpje te roken, ze zouden het met graagte doen, las ik eens van een verstokte roker. Rossi zou bij ons geen schijn van kans hebben en dat heeft met verspilling niets te maken.                      

21.6.19 Midzomernacht  De langste dag van het jaar. We liepen halverwege de avond een rondje. Ik genoot van de prachtige lucht in het noordwesten. Lichtende wolken, las ik van de week. Komt hoogst zelden voor. Ik liep het open veld in om zo goed mogelijk de lucht te kunnen opsnuiven en te genieten van de wijdsheid. Ik rook de geur van bloeiende aardappelen en van hooi. Zal een stadsmens dat ooit ervaren? Als ik een lijstje van de fijnste geuren uit mijn jeugd zou moeten maken, zouden deze er zeker op voorkomen. Ook de geur van kamille, van boerenwormkruid en van de rubberen speeltjes op de kleuterschool, dewelke later als de penetrante geur van het condoom als een boemerang terugkwam. Soms verbeeld ik me dat de nacht ook een bepaalde geur heeft. Daar hoor je die weervrouwen en -mannen niet over. Wel over depressies en over moeilijk te voorspellende hagel- of regenbuien. Het zou mooi zijn als een van hen zich eens poëtisch uitliet over de verzingende geur van ochtendwind of van de zwoelheid van de eerste zonnestralen en dat ze daar dan een mooie omschrijving  aan zou geven, bijvoorbeeld: ‘Windkracht 5, met de geur van boterbloemen’.  Misschien kwam het wel door dat oplichten van die wolken, waardoor ik een beetje licht in het hoofd werd. Rossi rolde van de weeromstuit in een hooizwade en kreunde er ongenadig bij. Hier en daar vinden nu midzomernachtevenementen plaats. Een beetje Stonehenge-achtig. Met didgeridoos, trommels en gezingzang en met druïden en andere malligheid. In mijn vorige woonplaats was dat al bijna traditie. Mijn laatste keer is inmiddels al 35 jaar geleden. Ik trad er toen als liedjeszanger op. Een prachtig gebeuren bij het voor iedere Oosterwoldenaar bekende meertje. Die feesten gingen meestal tot de ochtend toe door. Er werd stevig gedronken en geblowd en gezwommen en één keer -niet déze keer- is hierbij bijna een meisje verdronken. Ietwat beneveld en dan in het koude water hadden haar de das omgedaan. Het jaar erop was ik verhuisd en op mijn nieuwe woonplek deden ze en doen ze er nog steeds niet aan. Het is doodstil. Zelfs de N33 doet mee. De tuin zindert bijna door al dat nachtlicht. Na morgen worden de dagen geleidelijkaan korter. Over precies 6 maanden is het midwinter. ‘Kom Rossi, we gaan naar binnen’.                

4.7.19 Badges  Ik ging otteren – papiertjes en prulletjes uitzoeken en opruimen die ik uit gewoonte altijd op de plank boven mijn werktafel leg. De plank was aardig vol. Gisteren zag ik in het strijklicht een stofwolk in mijn kamer hangen. Tijd om in te grijpen. Ik schoof de hele boel voorzichtig in een doos en liep ermee naar buiten om gelijkertijd zoveel mogelijk stof mee te nemen. Ik zette me neer aan de tafel op de veranda, toen Rossi er aan kwam gerend. Hij sprong wild tegen mijn stoel op. Maar wat zag hij eruit! Helemaal onder stro en spinnenrag. Ik wist meteen waar hij dat had opgedaan. Hij moest in het hanenhok zijn gekropen en daar hebben rondgedold. Ik probeerde het er af te vegen, maar ontdekte tot mijn afschuw dat er ook stront tussen zat. ‘Bah’, zei ik, vooral vanwege de op mij aangebrachte smerigheid. Op verzoek van mijn vrouw borstelde ik hem nu stevig af, hopende dat hij iets mee zou krijgen van mijn afkeer van zijn gedonder in het hanenhok. Onze vorige hond, Trudie, rolde zich nogal eens in een half vergaan muizenlijkje en stonk daarna uren in de wind. Tegenaan schelden hielp niet. Met Rossi zal dat niet anders zijn. Met water en een doekje poetste mijn vrouw, die als het zaken betreft waarbij dieren een rol spelen altijd zeer beminnelijk blijft, de laatste resten weg. Ik ging weer aan het sorteren van de spulletjes, vond onderwijl nootjes en eenregelige aantekeningen terug van jaren geleden en overwoog of ik die nu dan eindelijk maar eens weg moest gooien. Neem bijvoorbeeld die badges van Schotland en Engeland. Ik heb er een flink aantal gehad. In de jaren zeventig en tachtig waren die kleine souvenirtjes tamelijk populair. In vroege tijden toen de mens aan het reizen sloeg en de wandelstok tot de verplichte attributen hoorde, kocht menigeen van die metalen plaatjes van de bezochte plekken -vaak berglanden als Zwitserland en Oostenrijk- die bij thuiskomst nauwgezet met minuscule spijkertjes op de stok werden getikt. Alzo kon iedereen een indruk krijgen van de bereisdheid van meneer of mevrouw. Ik vermoed dat Charley Chaplin en zeker W.C.Fields de waarde van deze enigszins elitaire wandelaccessoire hebben bezoedeld door het zo nu en dan als slagwapen in te zetten. Ook mijn schoonvader bezat enige van deze derde benen. Maar de tijd van die kleurrijke plaatjes was voorbij. De nieuwe orde wandelde veelal zonder stok en was bepakt met rugzak en gestoken in spijkergoed. Ik was zo eentje. Gaandeweg versierde ik mijn spijkerjasje en mijn rugzak met een grote verscheidenheid aan badges. Op de keper beschouwd niet anders dan die metalen plaatjes. Kleine katoenen lapjes met een vilten onderlaag waarop een afbeelding van het een of ander stond. Een kerk, een kasteel of alleen het insigne of wapen van een bepaalde streek of stad. Naast die van Londen, Newcastle, Yorkshire en Schotland had ik ook van Greenpeace, het Wereld Natuur Fonds en het Ban de Bom-teken. De wereld moest zien waar ik stond. Maar langzamerhand raakten die badges los en moest ik toen ik een nieuw jasje kocht ze daar ook weer op naaien? Vervelend priegelwerk. En dan… sommige meisjes waarmee ik verkeerde, vonden die opsmuk maar niks. Kortom, ze verdwenen op den duur bij het vuil. De beplakte rugzak heeft nog lange tijd dienst gedaan waar het voor bedoeld was. Mijn neefje was de laatste die het gebruikte naar een van de eerste Lowlands Festivals. Daarna is het ding voor mij uit zicht verdwenen. Mogelijk ligt het nog ergens op een stille plek stof te vergaren en vintage te worden.  

Tussen allerlei kladjes vond ik dus nog een paar van die achtergebleven badges terug. Ik zou het moment nog welhaast kunnen terughalen wanneer en waar ik ze kocht. De eerste in 1973 in York, de andere twee het jaar erop in Inverness en Fort William. Ze zijn vaal en versleten. Ze zouden zeer waardevol zijn als ze bijvoorbeeld op het jasje van John Lennon hadden geprijkt, maar die van mij vertegenwoordigen nog geen penny. Er zal ook wel geen markt meer zijn voor badges. Het verhaal erachter misschien, maar dat is voor romantici. Ik ben de nuchterheid zelve. Hup, weg ermee.            

4.7.19 Monetair genot Op een van de geluidsboxen in mijn werkkamer staat al jaren een soort mini-urn waar ik al mijn overgebleven munten in heb gestopt. Vanmorgen heb ik voor de aardigheid eens gekeken wat er zoal tussen zit. Wie weet zou ik er nog iets van kunnen omwisselen. Ik begon de munten naar land te sorteren. Van Engeland bezit ik verreweg de meeste. Niet zo vreemd. Elisabeth II rules monetair gezien ook in mijn kamer the world. Dan volgt België, ook regelmatig geweest. Dan Frankrijk, Duitsland en tenslotte Denemarken, Noorwegen en Zweden. De paar zwerfmunten uit Bonaire, Spanje en Ierland tel ik niet mee, daar ben ik nooit geweest en ik houd niet van liegen. Ze zijn mij ooit mogelijk met opzet toegestoken. Het bijzondere is natuurlijk dat sinds de euro zijn intrede deed, de meeste van deze munten als betaalmiddel niet meer bestaan. Wie had dat nou kunnen denken? Maar ik vraag me af of ik met die Engelse en Noorse nog wel iets kan. Ik denk het niet. In de tijd dat ik de grens nog weleens over stak, moest ik mij -al was ik er maar voor een dag- de munteenheid wel even aanleren. Het Engelse muntstelsel was er eentje om aardig in vast te lopen. Als je bent opgegroeid met het decimale stelsel, dan is dat gedoe met zestienden en achtsten en shillings en six-pences een verschrikking. Bij controle op internet blijkt dat de halve penny niet meer in gebruik is. Officieel is hij misschien niet eens afgeschaft. Ik vergelijk het met de Europese 1eurocent en de 2eurocent. Alleen de Aldi wil ze naar het schijnt nog hebben. Hetzelfde geldt voor de zevenkantige 50p-munt. Sinds halverwege de jaren zeventig ook uit de roulatie en zo zijn er misschien nog wel een paar. Maar enkele van die muntstukken heb ik toch nog meegenomen na mijn laatste reis naar Engeland en dat was in 1990. Ik geloof dat veel Engelsen tot aan hun dood aan hun oude muntstelsel blijven vasthouden. Met die euro was het ook niks geworden. De oudste Engelse munt in mijn verzameling stamt uit 1949. George IV regeerde, Charles dreef nog in de kikkersloot. De echte chauvinist zal het maar wat graag aan een zilveren kettinkje om de hals dragen. Ik herinner me dat ik met goede vriend Nico terugkwam uit Schotland en gezeten op het station van Hull ons laatste muntgeld aan het tellen waren, ons enige zwerverachtige typen naderden en stellig van zinnens waren ons van die duiten af te helpen. Wij wilden niet voor Robin Hood spelen en borgen als de weerlicht de boel op en begaven ons in de stad. Die nacht, onze laatste voor de overtocht, sliepen we op het strand. Het zou best kunnen, ik weet het haast wel zeker, dat er in mijn kleine verzameling nog munten zitten die Hull hebben doorstaan. Alles bij elkaar opgeteld kom ik op het astronomisch bedrag van 3.22 pond en 22 shillings. In de Victoriaanse tijd zou dit een aardig vermogen zijn geweest. Nu stelt het niet veel meer voor. Met de brexit in zicht en Boris Johnson als beoogt leider vrees ik dat de waarde nog meer keldert. By the way: ik heb voor de zekerheid ook mijn collectie Nederlandse munten van vóór de monetaire switch nageteld: 28gulden en 49centen. Ik had er op het laatste moment nog een aardige cd-box voor kunnen kopen. Had gekund, maar zo eens in de zoveel jaar deze rijkdom op tafel uitspreiden en de centen, de dubbeltjes, de kwartjes en de guldens sorteren en de hele handel natellen geeft een onbeschrijfelijk Dagobert Duck-gevoel. Dat zou een cd-box  niet hebben kunnen evenaren.   

6.7.19 Ruimtestof  Remco Campert is bijna 90 en stond vandaag pontificaal op de voorkant van de bijlage van de Volkskrant. Hij begint een beetje op Stephen Hawking te lijken. Was ook een man met een onverwoestbaar nuchtere en positieve kijk op het bestaan. Ik houd daar wel van. Ik heb dagen dat ik met graagte van het leven af wil, dat ik denk waar dient dit alles toe? Naarmate de grens van de jaren des onderscheids verder uit zicht raakt, komt er alleen maar meer ellende op je af. Maar eruit stappen zou ik niet kunnen. Daarvoor is het weer net iets te plezierig en ben ik te nieuwsgierig hoe de wereld er morgen uit ziet. Maar dat er een keertje een eind aan moet komen zint me wel. Jan Mulder heeft als leus dat doodgaan verboden moet worden. Wil als het even kan 1000 jaar oud worden. Daar kan ik niet mee leven. Ik vind nu soms al dat ik een sta-in-de-weg wordt. Niet dat mijn plaats ingevuld moet worden door een nieuw mensje. Er zijn al veel te veel mensen, ik zou willen dat mijn vrijgekomen plaats leeg blijft. Ik wil het niet meemaken dat de wereld door overbevolking naar de ratsmodee gaat. In mijn vroege jaren was er enorme opwinding over de eerste reis naar de maan. Mogelijk misschien ook om er in de verre toekomst een soort tweede aarde van te maken. Wie zouden het winnen, de Russen of de Amerikanen?, was de allesoverheersende vraag. Men werkte keihard om als eerste te mogen aantikken. Ik las Pep en daarin stond zeer regelmatig iets over de Apollo, over Cape Canaveral en over de Spoetnik. Ik vrat elke letter. Kort voor de eerste lanceringen van de Spoetnik of de Apollo  werd ik ziek. Ik kwakkelde wel vaker, dus zo bijzonder was dat niet. Maar nu was ik erger ziek dan anders en dus spande het erom. Ik kreeg het benauwde gevoel dat ik er nu weleens in zou kunnen blijven en dat ik dan niet zou komen te weten wie van beide raketgrootmachten de wedloop zou winnen. Ik bad stiekem tot de buitenbedsteese almachtige dat mij dit niet ontzegd zou worden en zie… ik genas! Mijn buurtvriendje die de Donald Duck las en die van christelijke huize was, twijfelde sterk aan die hemelse strapatsen. Bij hem stond God -dat woord sprak hij overigens zelden uit- ertussen. Ze zouden met zo’n gekke raket maar in aanvaring komen met God hemzelf! Die jongen is al vele jaren uit de tijd en ik leef nog en in het volle besef van aardse aanwezigheid. Veel  ontgaat me -een mens leert stilaan zijn beperkingen kennen- en ik lees over de ecologische rampen die op ons afkomen en nu en dan hap ik naar adem. 

Zó ging ik op in mijn geestelijk gelamenteer, dat ik Rossi helemaal was vergeten. Godver… hij zou het hanenhok toch niet weer zijn binnengeslopen en zich voor de zoveelste keer in de stront hebben gewenteld. Ik haastte mij naar het luikje van het hok en riep ‘Rossi, kom onmiddellijk naar buiten. Kom onmiddellijk hier!’. Ik herhaalde mijn oproep nog eens, maar er gebeurde niets. Toen ik mij vloekend van het luikje verwijderde zag ik Rossi enige meters achter mij staan. Hij keek mij volkomen onschuldig aan. Ik voelde grote schaamte over mij komen. Tja… 

Hoe het ook zij: het leven is te mooi om er nu al afscheid van te nemen, maar de voorgenomen reizen naar Mars hoef ik niet meer te beleven. Misschien heeft Remco Campert stiekem ook wel een hond, of een tamagotchi, of iets anders wat hem levend houdt. Dat moet haast wel. Of de geest van Jan Mulder waart ter huize van de Camperts als een biologische pacemaker rond. Wie zal het zeggen?           

13.7.19 De haloman Vlak voordat ik mijn laatste rondje ging lopen had ik een boekje van Daan Zonderland uitgelezen en was nog een beetje in hogere sferen. Het is een fantastische vertelling over een jongetje van vier jaar dat middels een zilveren sleutel alles naar zijn hand weet te zetten. Heel aardig geschreven, maar vol inconsequenties, zoals het in sprookjes vaker gaat. Misschien is dat wel de reden dat ik niet veel kan met dit soort vertellingen. Waarom dan toch dit boekje gelezen? Ik ben een bewonderaar van de ingenieuze taalvondsten in zijn gedichten. Men noemt zulke poëzie light verse, waarmee deze vorm zeer tekort wordt gedaan. Daan Zonderland, die Daan van der Vat heette, was oorspronkelijk leraar Engels, later journalist en schrijver van luchtige kinderboeken en reisverhalen met name over Engeland. Het boekje dat ik deze week aantrof in de onvolprezen boekenkar te Noordlaren, is voorzien van tekeningen van Carol Voges, dezelfde die ook de Pinkelman-serie van Godfried Bomans illustreerde. Wat betreft zo’n inconsequentie. Er duikt een zekere Hendrik de Haas op, die plotsklaps zonder spoor na te laten ook weer verdwijnt. W.F. Hermans zou hier geen genoegen mee nemen. Alles in de schrijfkunst moet immers een doel dienen of in ieder geval een reden hebben. Op zich vreemd, want hoe vaak treft men in het leven niet iemand die ook plotseling weer oplost. Losse eindjes noemt men zulks in de schrijverij. Maar wat krijgen kinderen hiervan mee en zullen zij zich hier ook aan storen? Hier zat ik over na te denken, terwijl Rossi ernstig de voet van een lindenboom inspecteerde. Plotseling zei ik, om mijn gedachten een andere kant op te sturen ‘Wat een flauwekul allemaal’. Ik had het amper gezegd of naast mij hoorde ik luid en duidelijk ‘Niks flauwekul’. Rossi schrok op van zijn gesnuffel en rende op mij af. Ik schrok eveneens en keek fluks opzij. Er was niets anders te zien dan een soort schaduw. Ik had een mens van vlees en bloed verwacht, een late caféganger. Ik heb dat weleens eerder meegemaakt. Om te testen dat het niet de echo van mijn gedachten was, zei ik opnieuw en luider: ‘Ja, wat een flauwekul’. Nu gebeurde er iets wonderlijks. De schaduw die ik eerstens enkel als schaduw meende waar te nemen, gloeide op en werd een soort halo. Het beangstigde mij in eerste instantie, maar toen begon de halo te spreken. ‘Mensen en dan met name volwassen mensen, mensen die het vanwege hun realiteitszin aan fantasie ontbreekt, moeten eigenlijk geen verhalen lezen die de alledaagsheid te boven gaan. Zulke verhalen zijn voor kinderen, net voor ze door de harde werkelijkheid worden afgestompt. Daarna zijn ze voor eeuwig overgeleverd aan de nukken van ambitieuze branieschoppers die de maatschappij en de wereld besturen en die het werk van de fantasie- en de sprookjesschrijver overnemen’. De stem klonk als vanuit de hemel en toch was ze heel dichtbij. Het licht van zijn verschijning dimde en straalde weer op, gelijk ik weleens gezien had bij films over ufonautjes. Alles naar de fantasie van art-directors. Volwassen mensen, die hun creatieve vermogen probeerden over te brengen op kinderen. Even vaak belachelijk en zelfs voor een kind onwaar.  Ik keek even snel om me heen om niet door een toevallig passerende dorpsgenoot voor idioot te worden aangezien. ‘Wat bent u voor een wezen?’ waagde ik toen. ‘Ik ben geen wezen. Ik ben een hoedanigheid’, zei de eh, nou ja hoe moest ik het noemen? Een haloman? Want de hoedanigheid had een stem die ik eerder aan een man dan aan een vrouw toeschreef. ‘Heeft een hoedanigheid ook een geslacht, ik bedoel: bent u een mannelijke of een vrouwelijke hoedanigheid?’, zei ik. ‘Ik ben geen van beiden’, zei de hoedanigheid. ‘Ik heb niet zoals u een darmstelsel, ik hoef dus niet te eten en heb evenmin de beschikking over geslachtorganen. Dat is niet nodig, omdat hoedanigheden ontstaan uit een cluster van bepaalde omstandigheden. Ik kan wel zorgen voor veranderingen op hele kleine, zeg maar microschaal. Niet zoals in sprookjes, waar bijvoorbeeld een hond verandert in een vlo, een ezel in een draak of een mens in een boom. Ieder kind voelt wel aan dat dit te ver gaat. Maar volwassen mensen willen kinderen daarin laten geloven, doordat ze die vreemde wezens namen geven. Dat is dé manier om kinderen laten foppen’. ‘Maar als u geen me-ta-bo-lis-me hebt, eh…’ ‘Doe asjeblieft niet zo uit de hoogte’, zei de verschijning, ‘ik weet heus wel wat je bedoelt. Dat is typisch zo’n houding van doorgeschoten volwassenen. Dat wordt mij wel vaker voor de voeten gegooid, ofschoon ik geen voeten heb. Ik sta ook niet, ik zweef en ik spreek ook niet, ik lavanteer. Dat is een bij mensen niet bekende vorm van gedachtenoverdracht…’. Onderwijl zijn gelavanteer was ik doorgelopen en bevond me nu op het punt waar ik altijd omkeer en naar huis terug ga. Het was nabij middernacht. Zou de verschijning, de hoedanigheid, ook omkeren en mij tot aan de deur volgen en misschien met mij naar binnen gaan? Dat wilde ik toch liever niet. Ik had geen idee hoe hij zich binnen vier muren zou gedragen. ‘Wat kunt u wel dan als u geen royale veranderingen teweeg kunt brengen?’ zei ik. Mogelijk schrok hij hiervan en schudde ik hem hierdoor af. ‘Ik kan kleine veranderingen doorvoeren. Ik kan dat hondje bijvoorbeeld wel enige woorden leren en ze zelfs laten uitspreken, hoewel, met dat gebitje zal dat niet meevallen’. Rossi gromde. Hij begreep, zo het scheen, elke letter. Ik ken zijn grief over zijn forse onderbeet. Hij wil niet dat daar mee gespot werd. Ik begrijp dat wel, een hond heeft ook gevoelens en een mens dient daar rekening mee te houden. ‘En wat voor woorden kunt u hem dan leren?’ zei ik. ‘Nou woorden als kakkeloris en eh… piesgeur en eh… lazerop. Dat soort woorden gaan er meestal vrij makkelijk in. Maar verwacht geen hoogstaande gesprekken, daarvoor is zijn voorkwab net iets te klein’. Ik hoorde Rossi wederom zachtjes grommen. Voorkwab te klein…, had hij weer. ‘Nou ja, laat dan maar’, zei ik. ‘Ik wil als het kan wel een beetje een redelijk gesprek met hem voeren. Niet van dat onzinnig gebazel’. Ik draaide me om en liep richting de voordeur. Op slag was ook de verschijning weg. Ik zei nog iets, maar er gebeurde niets. Er kwam een fietser voorbij die een rare zwenking maakte. Een nachtuil zweefde door de tuin. Toen ik weer binnen was en mijn jas op de kapstok had gehangen en overwoog een afzakkertje te nemen, hoorde ik Rossi plotseling rare geluidjes uitstoten. Ik keek hem verbaast aan. Het bleef weer even stil. Hij zocht zijn plekje op het kussen naast mijn stoel en terwijl hij enige malen wentelde hoorde ik hem duidelijk ‘klotenkussen’ zeggen. Klotenkussen, dacht ik, wat mankeert er aan dat kussen? Had die verschijning hem dan toch iets ingefluisterd? Je let even niet op en hopla… Ach, nee ik zou het wel verkeerd gehoord hebben. Ik schonk mij een biertje in en nam het boek van Daan Zonderland nog even ter hand. Maar nu hoorde ik toch duidelijk mensentaal uit dat bekje van mijn loopmaatje komen. Eerst nog een beetje vaag, alsof hij het uitprobeerde, maar toen luid en duidelijk ‘Wat denk je, wint Boris Johnson de verkiezing of wordt het Magret Tatcher?’ Ik wist even niet wat ik zeggen moest. De feiten had hij nog niet op een rijtje, maar het begin was er. Ik wachtte rustig af wat hij verder zou zeggen. Er kwam echter niets meer  Het was mogelijk een losse flodder, een dingetje van niks, gesteggel tussen eiwitten en aminozuren. Die schijnen nog weleens te botsen. Veel meer als dit zou het wel niet worden. Ik ging naar bed. Binnenkort maar even een nieuw kussen kopen, dacht ik. Toen zonk ik weg.                

19.8.19 Arbeidsanalist Ooit, in een ik mag onderhand wel zeggen ver verleden, volgde ik een cursus arbeidsanalist. Hoe kwam dat zo? Ik werkte bij het bedrijf Stork te Assen, mijn eerste werkgever en beoefende het vak van metaaldraaier. Ik was opgeleid voor machinebankwerker, in bijzonderheid center- en revolverdraaier. Geen vak bleek al spoedig waar ik oud mee zou worden. Daarvoor was ik teveel bezig liedjeszanger te worden. Wat niet wegneemt dat ik het als draaier best aardig deed. Mijn werk bestond voor een groot deel uit het handmatig op maat maken van onderdelen van pompen. Zeer nauwkeurig werk. Omdat elk te vervaardigen onderdeel een aantal handelingen vergde en dus tijd (lees: geld) kostte, was er een mannetje aangesteld die precies moest nagaan wat je als draaier deed en of het niet economischer (lees: goedkoper) kon. De man stond op een metertje afstand van de machine elke handeling van de draaier of frezer te volgen en schreef dit op een lijst die hij later op kantoor uitwerkte. Was hij hiermee klaar dan overlegde hij met de afdelingschef hoe iets beter kon. Ik was niet de enige die een bloedhekel aan dit gespioneer, aan dit op de vingers kijken, had. Omdat ik nog onder een bepaalde leeftijd viel, kon ik op kosten van de baas cursussen volgen. Eén van die cursussen was arbeidsanalist. Mijn personeelschef liet op een dag weten dat de huidige arbeidsanalist een andere functie ambieerde en of ik er voor voelde om zijn taak over te nemen. Geen denken aan, was mijn eerste gedachte, maar gaandeweg begon ik toch te twijfelen. Het vak van metaalbewerker was niet zonder gevaren. Regelmatig had ik door een lintspaan een  jaap in mijn hand. Zo’n baantje op kantoor was een stuk veiliger en ik was natuurlijk al goed ingevoerd. Ik kon mijn tevens hiervoor ook op kosten van de baas behaalde typediploma benutten. Een ander aspect was dat ik mij tussen al die mannen niet altijd senang voelde. De gore praatjes vlogen je om de oren en van een meisje waar ik het goed mee kon vinden en die tot taak had elke morgen de post via de werkplaats naar het magazijn te brengen, wist ik dat dit geen pretje was. Niet zelden liep ze om aan die schunnigheden te ontkomen buitenom. Nee, #metoo was nog ver uit zicht. Op kantoor ging het er allemaal wat netter toe, was mijn idee. Ik volgde de cursus met verve en behaalde zonder moeite het getuigschrift. Eén van de weinige cursussen die me makkelijk afging. Maar het vak zou ik nooit uitoefenen. Het is mij een raadsel gebleven waar dit op vast zat. Misschien was er overleg geweest of men mij wel tot de club wilde toelaten, want er heerste een zeker hiërarchie en mijn voorkomen stond ook niet iedereen aan. Het speelde in de jaren dat kappers door ons jongeren werden veracht en dat straalde ik ook uit. Eens werd mij toen ik mij voor een boodschapje op het kantoor begaf en terloops een praatje met een van de meisjes maakte door een van de mannen gezegd dat het hier geen jeugdsociëteit was. Het is dus niet uitgesloten dat mijn aanstaande komst op deze afdeling niet door iedereen werd toegejuicht. Het voelde niet goed. Ik nam echter om reden dat Stork zich ging bezighouden met de bewerking van onderdelen voor legertrucks ontslag en ging in een grammofoonplatenwinkel werken. Ik kon mijn afkeer tegen het militairisme moeilijk verenigen met mijn werk als draaier. Wat ik weliswaar geleerd heb van dit vak is dat ik in alles heel nauwkeurig ben. Op het autistische af, zoals mijn vrouw weleens zegt. Nog steeds leg ik mijn pennen, schaar en ander tafelgerei het liefst op een kleedje en op volgorde. Zoals mij dat vroeger met de schuifmaten en de micrometers is geleerd en dat zet zich in het dagelijkse leven voort.                      

Vanmorgen ben ik met Rossi rommeltjes wezen rapen. Lopen met de hond is  een verplichting, rommeltjes rapen niet. Ik doe het erbij. Het is een beetje onderdeel van mijn bestaan geworden. Een helaasheid, om het maar even krom te zeggen. Veel mensen zijn nu eenmaal te lamlendig om zijn/haar geleegde petflesje, sigarettendoosje of blikje tot een volgende vuilnisbak bij zich te houden om het daarin te deponeren. Nee, men gooit het gedachteloos in de berm of op straat. Het liefst zou ik zien dat er zich op elke verpakking een soort meldertje zou bevinden, waardoor de wegwerper eenmaal thuis zou merken dat er een bepaald bedrag van de rekening is gehaald. Een soort bermvervuilingsbelasting. In tegenstelling tot bermen en natuurgebieden houdt verreweg het grootste deel van de mensheid haar tuintje wél brandschoon. Nummering of dna-codering is een andere mogelijkheid, nog een stap verder en het overbodig geworden artikel werpt zichzelf weg. Dat zou natuurlijk het mooiste zijn. Maar zover is de ontwikkeling nog niet. Ik liep vanaf De Hilte tot halverwege Gieterzandvoort, een stuk van ruim twee kilometer. Dit bestaat uit de oude provinciale weg en het ernaast gelegen fietspad. Het was nog vroeg in de morgen en veel fietsers waren er nog niet. De scholen waren nog dicht, de grijze golf zat nog aan het ontbijt. Van de acht fietsers die mij passeerden groetten mij er drie niet. De automobilisten groetten mij bijna allemaal. Je zou hier de conclusie uit kunnen trekken dat automobilisten meer begaan zijn met het verschijnsel bermvuil dan fietsers. Dat is een voorbarige conclusie, want van de drie fietsende nietszeggers waren dat twee snelrijders. Ik noem het geen wielrenners, hoewel ze daar wel op wilden lijken. Dit soort fietsers heeft altijd haast en racen een onzichtbaar doel na dewelke nooit te bereiken is . In ieder geval verspillen ze geen zuchtje lucht om dat doel toch te benaderen. Bij het laatste door mij gepasseerde huis zei de bewoonster dat hetgeen ik deed heel goed was en dat ik de rommel wel bij haar in de container kwijt kon. Ik zei dat dit heel aardig van haar was, maar dat ik het thuis ging scheiden en een en ander zou tellen. Dit laatste was natuurlijk onzin, maar thuis voelde ik de leugen prikken en ik deponeerde de inhoud van de zak in onze kruiwagen. Ik telde 23 blikjes, 4 petflesjes en 3 sigarettendoosjes. Daarnaast nog een hoop kleine rommeltjes zoals snoeppapiertjes en wikkels van chocolade-achtigen. Verder een aansteker die in een sigarettendoosje zat dat verder nog 6 doorweekte sigaretten bevatte, een deel van een spatbord van het merk SKS en een bidon bedrukt met Born Track. Dit is dus ook een stukje erfenis van dat oude vak.  

Is dit nu een prestatie om fier op te zijn? Nee, in het geheel niet. Het is pure noodzaak, niet meer en niet minder. De wereld red ik er niet mee. Ik stel de mogelijke ondergang er hopelijk een beetje door uit. Althans, dat verbeeld ik mij, maar dat is louter wensdenken. Laat ik het daar maar op houden.             

24.8.19 Sombere bui  Ik was neergedaald op het diepste punt van mijn stemming, hetgeen menigeen zou aanmerken als depressief, maar dat woord wil ik mijn hoofd niet aandoen. Het begon ermee nadat onze nieuwe poes was ontsnapt. De poes -een aanlopertje- huist bij mij boven en is een schuw diertje. Ik houd mijn ramen meestal gesloten, maar zo af en toe moet ik de kamer toch even luchten. Mogelijk zag de poes haar kans schoon ging er vandoor. Na de ferme uitlatingen van mijn vrouw nadat mijn verweer dat ik de ramen maar op een kiertje had gezet vruchteloos was gebleken, verviel ik in een tomeloos zwart gat. Ze zocht tot ’s avonds laat naar het diertje. De eerste nacht werd het voerbakje nog geleegd, maar de tweede nacht bleef het onaangeroerd. Hoewel haar stemming na enige dagen verbeterde, wist ik dat één verkeerd woord voor nieuw vuurwerk zou zorgen. Door dit euvel kreeg het andere nieuws ook een extra knauw. Dat de aarde naar de kloten gaat door een handvol idioten ligt altijd op de loer. Het is als een mycelium: je trekt aan één draadje en de hele boel beweegt mee. Alsof een zwerm idioten bezig is de wereldbol te verwoesten. Een gezwel van ongekende grootte roert zich. Longkanker, gangreen en bipolaire stoornis in de mannelijke wereldtop. Het baarde me grote zorg. Toen ik vanmorgen op mijn loopje een tuin passeerde met de schreeuwerige aankondiging van de geboorte van een kind, dacht ik ‘wat voor toekomst krijgt dat kindje?’ en meteen daarop dacht ik ‘ík hoef tenminste niet meer zo lang’. Een op dat moment uitermate geruststellende constatering. Om mijn moede hoofd tot rust te laten komen, legde ik mij na thuiskomst even op mijn leesstretcher en nam een vederlicht boekje. Van Remco Campert. Ik las over zijn vergeefse poging van zijn enorme boekenvoorraad af te komen. Ik zit met hetzelfde dilemma. Niet dat me dit tegen de borst stuit in goede tijden, maar in slechte tijden steekt het soms ongenadig de kop op. Dan wil ik van alles af. Ook van al mijn boeken. Want ik kan het niet verdragen dat ik mijn vrouw met die hele voorraad laat zitten als ik plotsklaps het loodje leg. Op zo’n moment  kan ik het beste een stuk gaan lopen of fietsen dan me in somberte wentelen. De strieming van de wind is de beste remedie. Een slappe manier om de kop in het zand steken, maar het helpt. Een zielknijper is duurder en niet meteen beter en bovendien veel slechter voor het milieu. Want zo’n man (of vrouw) zal om de sores van stressers en halve burn-outers op te lossen naar een ver en rustig land moeten om zelf te ontladen. Bali schijnt daarvoor door onze lieve heer te zijn geschapen en dat kost een bak co2 en dat is weer mede oorzaak van de opwarming van de aarde en uiteindelijk van de ondergang van het mensdom. Ohoh, daar ga ik weer!      

Daarom ging ik zoals vaker even naar De Bulten. Een rustig natuurgebied aan de Hunze, dat naar mijn idee nog niet door Jan en alleman is ontdekt. Dat dácht ik, tot zich hier vorige week een man van het leven beroofde. Ik las het in de krant en ik schrok ongenadig. De man was in verwarde staat van huis gegaan en was sedertdien zoek. Enige dagen later werd hij gevonden in dit natuurgebied. Verhangen aan een boom of in het water van de Hunze gesprongen…? Wie zal het zeggen. Dat staat nooit bij dit soort berichten. Wel dat iemand het ontzielde lichaam heeft aangetroffen. Dat had ík kunnen zijn…! Misschien zou er bij moeten staan hóe iemand zich van zijn leven heeft beroofd. Het zou voor iemand die het leven moe is misschien zoveel schrik opleveren dat hij of zij er op het laatste moment van afziet. In het gebied hing niet de sfeer van het onlangs plaatsgevonden drama. De dood is een met paarlemoer omgeven stilte. Ik zag nergens bloemen om de plek aan te geven waar de man zijn laatste adem moet hebben uitgeblazen. Er kwamen twee snelwandelaarsters voorbij die precies bij de anwb-paddestoel omkeerden en mij nogmaals passeerden. Ze groetten vriendelijk. Ik zag dat ze mij daarbij een seconde strak aankeken. Alsof ze mijn profiel wilden opnemen. Wie weet zagen ze in mij ook een potentiële zelfmoordenaar. ‘Hij was met een klein hondje’. ‘Ja, die hebben we gevonden. Die zat vastgebonden aan de leuning van de brug’. Brrr… wat een afschuwelijke gedachte. Ik kuierde langzaam terug. Zes ooievaars liepen bijna synchroon met ons op. Alsof ze een enorme middenvinger naar mij opstaken. Op weg naar huis dacht ik weer aan dat verhaal van Remco en hoe ik ook weleens een boek mis dat ik jaren geleden al moet hebben weggedaan. Ook nu dacht ik dat. Want hoe heette dat boek van Hofland ook al weer? Ook weggedaan natuurlijk. Thuis toch even gekeken. Nee, het stond er nog. ‘Het diepste punt van Nederland ‘. Zo’n soort punt had ik bereikt. Ik voelde een striem energie door mijn lichaam stromen. Er was nog niets verloren. Wie weet komt dat poesje eerdaags ook wel terug.     

30.8.19 Verandering We zaten naar een documentaire te kijken over een man die zich vrouw voelde en zich liet veranderen. Ik heb in het verleden wel meer van dit soort documentaires gezien en weet dus dat sommige mannen vrouw wil worden en andersom. De man moest voor de finale operatie naar het UMC te Groningen. Hetzelfde gebouw als waar ik ook van mijn piemel werd ontdaan, alleen was de reden een totaal andere.  ‘Herken je er iets van?’ zei mijn vrouw. ‘Jawel, maar het verhaal is natuurlijk totaal anders. Hij of eigenlijk zij, volgt haar wil en ik had niet te kiezen. Als ik te kiezen had, dan was ik nog compleet geweest, want ik wilde niet van mijn piemel af. Dat is een groot verschil’, zei ik. Toen ik ontmand was moest ik er naar leren leven, een vreemde gewaarwording. In de documentaire manifesteert zij zich als een tweeslachtig mens: aan de ene kant een zachtaardige vrouw in wording, aan de andere kant een rauwe kerel die aan het aftellen is. Ik zag dat ze op eenzelfde kamer lag als ik en hoe de arts haar s’morgens vroeg kwam wekken en zei dat ze zich moest douchen. Ik was weer eventjes terug. Ik herinner me  hoe ik de avond voor de operatie even naar beneden ging. Ik had een paar kaartjes geschreven en die wilde ik versturen. Bij de ingang bevindt zich een brievenbus, dat wist ik. Er was niemand in de lift. Is er een plek waar men zich eenzamer kan voelen dan in je uppie in een ziekenhuislift? Er liep ook niemand in de lange gang. Het was er doodstil. Op één van de banken, gecamoufleerd in het donker van de nachtverlichting, zat een jonge vrouw. Ik had naast haar kunnen gaan zitten, haar vragen hoe het met haar was, maar juist op zulke momenten is een mens misschien wel bezig vooral zichzelf te zijn. Ze zou zeggen: ‘Ik ben liever alleen’. Ik had enkel mijn joggingbroek, T-shirt en pantoffels aan. De uitgeklede mens. Zag er niet uit voor een praatje. Ik groette haar. Ze zei niets terug. Zie je wel, dacht ik. De receptioniste deed de deur voor me open. Ik gooide de kaarten in de bus en liep terug. Voorbij de afgesloten winkels zag ik bij het afvalpapier een paar kranten liggen en pikte er een Volkskrant tussenuit en liep naar mijn afdeling. Mijn kamergenote vroeg waar ik geweest was. ‘Krantje gescoord’, zei ik met een glimlach. ‘Zijn de winkels nog open dan?’, zei ze verbaasd. Ik vertelde dat ik door het uitgestorven ziekenhotel was gelopen en het krantje had gered van de papierbak. Ze lachte voorzichtig, want ze was die ochtend geopereerd en elke beweging deed pijn. Op de vraag van de nachtzuster of ik nog iets wilde hebben, zei ik ‘Ja, een koppie thee graag’. Het was een vreemde sfeer, onwerkelijk, en tegelijk knus. De man/vrouw in de documentaire lag in net zo’n bed als ik en zei dat de wond erg pijn deed, maar dat ze blij was verlost te zijn van haar worstje. Zo zei ze het. Ik voelde intens met haar mee. Ánders, dat wel. Ik was opgelucht verlost te zijn van het kankergezwel, niet van mijn piemel. Maar de pijn was mogelijk wel hetzelfde.     

5.9.19 Stofzuigen ‘Doe boven maar, dat moet ook nodig gebeuren’, zei mijn vrouw. Ik had gezegd dat ik zou stofzuigen, maar ze zei dat dat niet hoefde, dat ze de vloer ging dweilen. Ook goed. Ik tilde de stofzuiger naar boven, zette de stoelen bij elkaar en zoog het eerste stuk van wat zij weleens mijn mancave noemt. De zolder bestond vroeger uit twee gedeelten: voor -met zicht op straat- een slaapkamertje en achter een open gedeelte, waar mijn opa op uitgeslagen kranten bonen en de zaadjes van goudsbloemen te drogen legde. Mijn zus en ik speelden vroeger weleens huisje in het voorste kamertje. Toen ik het huis betrok (mei 1985) maakte ik het tot één geheel en sindsdien is het mijn werkkamer, al beschouw ik lezen en schrijven niet meteen als werk. Naast mij verblijft er het tot op heden naamloos gebleven poesje. Een tamelijk merkloos, nogal schuwig diertje, dat een groot deel van de dag op de vensterbank boven de radiator ligt te slapen. Op een dag was ze ontvlucht, maar opeens stond ze weer op de stoep en nu wil ze niet meer weg. Maar vanaf het moment dat ik met de stofzuiger verschijn kruipt ze achter de trap. Ik zette het door mijzelf in mijn jaren als metaalbewerker gefabriceerde tafeltje aan de kant. Het doet een beetje dienst als bijzet voor bladen als de National Geografic en kranten. Daar moet ook nodig eens de boender door. Ik heb geen hekel aan stofzuigen, schaar mij in deze achter Herman Brood die als enige huiswerkzaamheden stofzuigen noemde. Simon Vestdijk had er ook wat mee, maar meer in overdrachtelijke zin. Boekenplanken afzuigen is een lastig werkje en kan beter met een doek. Eerst maar es al die prulletjes er afhalen en kijken wat weg kan. Een mens verzamelt wat door de tijd. Vijf beeldjes van monniken. Staan al jaren niks dan stof te vergaren. Gekocht in Ramsgate. Vier verbeelden zuipende en vretende leden van het voor spaarzaam doorgaand kloosterleven. De vijfde bespeelt een saxofoon. Ook een beetje wonderlijk voor een kloosterling. Ik vond ze grappig. Ze kostten indertijd 50 pence per stuk. Moet ik ze nog bewaren? Niet van geloofswege, dan ben ik er gauw klaar mee. Ach, laat ze nog maar een ronde meegaan. En dan al die plaatjes van Laurel & Hardy. Uitgeknipt uit een kalender van L & H uit zo ongeveer 2000. Ik ben gek op ouwe films, met name slapsticks, zoals mijn muziekkeuze ook steeds verder teruggaat in de tijd. Verder staan er nog wat bekertjes en ander roerend goed. De breedte van de plank laat geen boeken toe, anders wist ik het wel. Ik zou natuurlijk al die dingetjes kunnen beschrijven, zoals ook Julien Weverbergh dat doet in zijn boek De voorwerpen. Maar wie zal ik daar een plezier mee doen? Soms komt het bij me op alle boeken die hier staan eens te tellen en uit te zoeken, maar boeken moet men niet tellen, men moet ze lezen, of in het andere geval wegdoen. De wand bestaat uit vijf planken van vijf meter elk en bevatten literatuur uit Nederland, België en andere Europese landen en Amerika en Rusland. Verder boeken over de Tweede Wereldoorlog. Aan de andere kant ook nog een wand met boeken en cd’s. Ik zoog de vloer en bracht het apparaat weer naar beneden. ‘Klaar, zei ik. Maar ik hoorde niets. Ze was zeker buiten in de tuin bezig.  

26.10.19 Leerzame nacht Vanmorgen een mailtje ontvangen van uitgeverij ‘In den Regenton’ te Budelstein. Een beetje een louche bedrijfje. Ik heb de uitgever, zekere meneer Plompstad, jaren geleden op zijn verzoek een verhaal gestuurd, maar er nooit meer iets van vernomen, totdat ik het verhaal in een dubieus literair blaadje aantrof. Het was duidelijk míjn verhaal, weliswaar enigszins bewerkt, maar geschreven door ene Annelies de Vries (?). Een pseudoniem natuurlijk, want wie noemt zijn kind nou Annelies de Vries. Ik schreef naar het blad en dreigde met openbaarmaking en daar bleef het bij. Dus om nog eens met dat bedrijf in zee te gaan… Maawha… Aan de andere kant grijnsde het mij ook wel toe hem een poepje te laten ruiken. En dat trof, want ‘In den Regenton’ was voornemens een boekje uit te geven met smeuïge verhalen. Beetje zoals Heere Heeresma, stond in de mail. Ik bladerde een tijdje in mijn geheugen en diepte een verhaal op uit een lang vervlogen tijd. Dat zou ik kunnen doen. In een van mijn oude schriften vond ik het terug. Ik stofte het af en tikte het uit. Het gaat als volgt.

Het was de derde zaterdag van januari en in mijn woonstad vond in een twintigtal drankgelegenheden en zalen het eerste Bluesfestival plaats. Ik ben een liefhebber. Het liefst luister ik naar akoestische blues van mensen als Robert Johnson, Leroy Carr, Blind Willie McTell, Bessie Smith, of Billie Holiday. Op mijn werk in de knopenfabriek ken ik niemand met deze muzieksmaak. Meestal staat de radio op een geheime zender of op Veronica en is het gebodene niet veel meer dan bagger. Vrienden heb ik niet echt en uitgaan doe ik weinig. Alzo wandelde ik die avond in mijn uppie een beetje verloren van tent naar tent en genoot hier en daar van hele fijne bluesmuziek. In een van die cafeetjes, bij een optreden van Horny Bob Thornton, een drop-out ergens uit de Achterhoek, trof ik tot mijn verbazing een collega van mij. Ja, tot mijn verbazing, want meneer Gramstra is een kleurloze, saaie, altijd perfect in het pak stekende man van een jaar of vijftig. Hij heeft de leiding van de afdeling control & development. Een man als meneer Gramstra zou je niet verwachten in een shabby zuiptent als The Backdoor Junction. ‘Goh, u hier?’ zei ik, toen ik hem zag staan en Horny Bob een pauzetje inlaste om zijn blaas te ledigen, zoals hij gromde. ‘Ja, waarom eigenlijk niet’, zei hij, ‘maar geen gemeneer hoor. Nu heet ik gewoon Gezienus’. Voor het eerst hoorde ik hem zijn eigen naam uitspreken. Hij was ook anders dan anders gekleed. Heel alledaags; spijkerbroek en geruit overhemd. Dat was wel even wennen. Aan zijn zijde stond een prachtige mevrouw in een kastanjebruin mantelpakje. Ik keek haar een seconde aan. Dat was genoeg om eventjes weg te smelten. Tjee! Gezienus merkte het en zei met een schuins lachje: ‘Dit is Bep, mijn vrouw’. Juist ja. My god, dacht ik, wat is het toch oneerlijk verdeeld in de wereld. Ik moest het al lange tijd zonder vrouw doen of nee, eigenlijk mijn hele leven al. Ik bood hen een drankje aan. ‘Ja graag’, zei Gezienus. Wat een aardige man toch en zo gewoon. Kun je maar weer eens zien hoe kleding en een beetje toegankelijkheid kan doen. Op de bedrijfsinfo stond altijd keurig G. Gramstra. Weinigen wisten waar die G voor stond. Dat wist ik nu dus, maar ik zou het mooi voor me houden. Horny Bob begon weer te spelen. Een lied van de ook door mij zo gewaardeerde Bo Carter: My pencil won’t write nomore. Wat er toen gebeurde was best wel bijzonder. De vrouw van Gezienus liet zich heel vrijelijk ontvallen dat de pencil van Gezienus al een tijdje in de slaapstand lag, in revisie was. ‘Opgeborgen in het foedraaltje, hé schat’, zei ze met een schalks lachje in mijn richting. ‘Hou op Bep, dat is nu even niet van belang’, reageerde hij vinnig. Ik wist toen nog niet, ik kreeg dat pas veel later door, dat dit de eerste aanzet was tot een spel waar ik langzamerhand onderdeel van zou worden. Toen Horny Bob was uitgebluesd, vervoegden wij ons naar een naastgelegen cafeetje, alwaar in een schemerige entourage een rhythm&bluesbandje hele swingende Louisiana-blues vertolkte. Prachtig-prachtig! Het duurde maar eventjes of mevrouw Gramstra vroeg of ik een dansje met haar wilde maken, ‘want Gezienus waagt zich daar liever niet aan’. Ik moest haar Bep noemen, maar dat ging me moeilijk af. Een mevrouw in een mantelpakje kan ik nu eenmaal niet moeilijk vergelijken met een laat ik zeggen mevrouw in een overall in een viskraam. Ik zeg dit niet zomaar, want ooit had ik een korte scharrel met een meisje uit Eppo’s Haringstal. Mevrouw Gramstra bleek uitstekend te kunnen swingen. Gezienus was druk in gesprek met een paar mannen die zo riep mevrouw Gramstra mij in mijn oor, vrienden waren van de golfclub. En och here, met welk een bedwelmende geur overwoei ze mij toen ze dit zei. Het zal zo tussen het tiende en het elfde nummer zijn geweest dat mevrouw Gramstra mij in het oor fluisterde of ik zo dadelijk bij hun thuis niet nog een afzakkertje wilde nemen. Het liep tenslotte naar het eind van het festival. Even dacht ik dat ik van de sokken zou gaan, maar ik herstelde mij vliegensvlug en zei dat mij dat fantastisch leek. ‘Maar vind Gezienus dat wel goed dan?’, zei ik. Ik wilde geen gedoe, had het goed in de knopenfabriek en wilde mijn baan niet op het spel zetten. ‘Dat vindt Gezienus heeeel erg goed’, zei ze breedlachend. Ik had op dat moment kunnen weten dat dit finaal uit de klauw zou lopen. De muziek hield inderdaad plotseling op. De gitarist wenste ons nog een plezierige voortzetting van de nacht en in no-time stonden de bezoekers op straat. ‘We kunnen nog wel even naar RoxyToxy gaan’, opperde Gezienus. ‘Neeneenee’, zei mevrouw Gramstra streng. ‘We gaan op huis aan’, en kordaat vatte ze hem bij de arm. Met de andere hand griste ze mijn hand en alzo liepen we naar hun huis.

Ze woonden aan een watertje. Dat zag ik pas toen ik heel vroeg in de ochtend naar mijn huis terug liep. Het was nog donker en geen mens op straat. Bij hun thuis aangekomen, liepen we naar de grote kamer, zetten ons neder op een king-zise hoekbank en dronken een voor mij onbekend drankje. Mierzoet was het en zeer lustopwekkend. Maar dat merkte ik gaandeweg. Natuurlijk had ik al iets bevroed bij zowel Gezienus als bij mevrouw Gramstra (ik kan nog steeds geen Bep zeggen), maar dacht dat het aan mijn vooringenomenheid lag. De laatste maanden had ik zeer regelmatig naar seksvideo’s gekeken en daarvan, zo was de algemene waarschuwing, krijgt de kijker een vertekend beeld van de werkelijkheid. Ik had kort daarvoor een videorecorder aangeschaft. In eerste instantie om programma’s van de televisie op te nemen. ‘Jaja, dat zegt iedereen als ze een videorecorder aanschaffen’, zei een collega lachend tegen me. ‘Maar uiteindelijk gaat het maar om één ding: porno!’ Het zal u lezer misschien vreemd in de oren klinken, maar ik had toen nog geen idee wat hij hiermee bedoelde. Nooit eerder had ik dat woord gehoord. Ja, ik moet inderdaad jaren onder een steen hebben gelegen, het is waar. Want na de aanschaf van dat apparaat dook plotseling overal dat woord op. Onder andere bij Karel’s kiosk. Ik kocht er regelmatig een krantje, maar ik begaf mij verder nooit in de pijpenlade. Dat zich daar een videotheek bevond, was mij tot dan toe volledig ontgaan. Maar nu ik een videorecorder bezat wilde ik ook weleens een film huren of kopen. Ik begaf mij hiertoe in het gangetje. Het woord porno en sex schetterde er van de planken. Ik kreeg het Spaans benauwd van alles wat mij hier tegemoet kwam. Er heerste een welhaast gewijde stilte. Bij de eerste koop verpakte ik een sexband tussen twee boeken. Wat ik niet wist was dat dit in die wereld bekend stond als een sandwichje. Zo viel het minder op en zo deden de boekenuitgevers dankzij de porno eveneens goede zaken. Verder dan tongzoenen was ik nooit gekomen en de enige keer dat ik ooit door lust gedreven mijn hand op de knie van een meisje had gelegd, deed ze het af met: ‘Nee, nog niet’. Ik moest nog heel veel leren.

Ik voelde me na een paar van die glaasjes overdonderd en wilde óf uit het raam springen -maar dat zou achteraf gezien niet erg handig zijn geweest- óf ik wilde met heel mijn kracht mevrouw Gramstra bespringen. Dat gevoel ging mij parten spelen. Ik kreeg stilaan door wat de bedoeling van zowel Gezienus als van mevrouw Gramstra was en voor ik het in de gaten had lagen wij gedrieën op de bank en waren in een oogwenk ontdaan van bijna al onze kleren. Mevrouw Gramstra hield haar kousen en jarretellen aan. Daar had ze alle reden toe, zei ze. Ik kan niet in details treden, omdat ik niet meer weet wat er allemaal precies is gebeurd. Bovendien zou ik niet weten hoe ik dit in taal zou moeten vatten. Natuurlijk weet ik dat ik een groot deel van wat wíj deden al meer dan eens op een videoband had gezien en dat zoals wíj het deden bepaald niet minder was dan die pornoartiesten. Alle mij tot dan toe bekende standjes voerden wij zeer nauwgezet en op meerdere plekken in het huis uit en het dient gezegd dat er aan de pencil van Gezienus niets mankeerde. Ik mocht mij verheugen op vier hemelse orgasmen, zoveel is zeker. En het mocht een godswonder heten hoe mevrouw Gramstra stand hield in dit oergevecht. Want dat was het. Terwijl Gezienus en ik uiteindelijk voor aap in het grote bed lagen bij te komen, schonk mevrouw Gramstra de glazen nog eens vol. ‘Neeeeee schat!!’, hoorde ik Gezienus kreunen. ‘Jajaja meneertje’, zei mevrouw Gramstra en ze kletste krachtig met de bandjes van haar jarretelle op haar billen. Ik was er nog amper toe in staat. Gezienus viel ondertussen in een diepe slaap. Toen ik mij op aandringen van mevrouw Gramstra had gedouched – ‘Je kunt zo de straat niet over, je meurt een uur in de wind’, zei ze- bakte ze een grote uitsmijter. ‘Een mens is na zware arbeid toe is aan een opkikkertje’, zei ze. Ook dat leerde ik die nacht: seks maakt hongerig

Hoe verging het ons verder? Ik noem Gezienus uiteraard weer meneer Gramstra, omdat ik dat gewend ben en omdat hij niet anders zou willen. Over het gebeuren die nacht hebben we met geen woord gesproken. Noem het een vorm van fatsoen, van mannen onder elkaar, van gentlemen’s agreement. Ik ben nog één keer op een middag zonder zijn medeweten bij mevrouw Gramstra op bezoek geweest. Ze zat er in een alledaagse huistenue heel gewoontjes bij en we dronken in de serre een kopje thee. Toen ik op zeker moment voorzichtig naar haar overhelde, zei ze streng: ‘Nee, nu niet’. Ze liep naar de kamer en zette een muziekje op. Onder de tonen van The thrill has gone van good old B.B. King verliet ik even later het pand.

Wat zal ik verder zeggen? Dat ik met spanning uitkijk naar de volgende editie van de Bluesnacht? Het programma kan me weinig schelen, eigenlijk gaat het me alleen maar om de nanacht. Dat schijnt overigens des blues te zijn.

3.11.19 Goeie ruil ‘Vindt je het niet jammer dat je nu niet naar Amen kunt?’ zei mijn vrouw toen we op weg waren naar mijn broer in Emmen. ‘Neuh’, zei ik. Ik moest even nadenken wat ik aan dat uitje zou missen. Niet veel, leek me. Het was de jaarlijkse middag van de schrijversclub van het tijdschrift waar ik nu en dan een stukje voor schrijf. ‘Nee’, zei ik en nu beslister om mijn besluit te bevestigen. Mijn broer maakte een erg broze indruk, hetgeen nog werd verergerd doordat hij ongenadig trilde. ‘Zal ik even thee zetten?’ zei mijn vrouw. ‘Dat mag wel’, zei hij. Ze pakte drie kopjes, ze zag hoe smerig die waren. Ze wilde ze afwassen, maar de borstel was te vies om nog te gebruiken. ‘Ik haal wel even een nieuwe’, zei ze. Aan het plein bevindt zich een Jumbo en een Lidl. Borstels bij de vleet. Toen ze weg was, vroeg ik om de stilte te doorbreken, hoe het met hem ging. ‘Niet zo best’, zei hij fluisterzacht. Hij was in de 4 tot 5 maanden dat ik hem niet gezien had sterk achteruit gegaan. Zijn gezicht was magerder geworden, mogelijk versterkt doordat hij zijn haren strak achterover had gekamd. Zijn blik kwam niet verder dan het venster. Wat er buiten gebeurde kon hem weinig schelen. Ik begon onnodig te oreren over The Everly Brothers, omdat er boven zijn platenspeler een foto van Don & Phil hing en omdat wij er allebei fan van zijn. Zijn adoratie voor zijn jeudhelden is nooit opgehouden, van elke muur staren de bezoeker de aalgladde gezichten van Buddy Holly, Conny Francis, Tommy Roe aan, maar ook van Emmylou Harris en Bob Dylan. We hebben qua muzieksmaak veel gemeen, alleen ik ben niet zo van het vertoon. Ik keek steels langs zijn kast en nam uit het rijtje boeken Kees van Kooten’s verzamelde columns, stukjes en verhalen. ‘Neem maar mee’, zei hij, ‘ik heb ‘m ook gekregen’. Dat was helemaal niet mijn bedoeling. Ik heb bovendien de meeste boeken van Kees van Kooten al, dus jah… Maar het bevatte zei de stofomslag ’60 bonustracks’.  Ik legde het voor me op tafel. Na een kwartiertje kwam mijn vrouw terug. ‘Ik heb meteen ook wat spulletjes voor onszelf meegenomen’, zei ze. Mijn broer wilde de borstel betalen. ‘Ben je gek’, zei ik. We dronken thee en aten wat chips. Daarna stelde ik voor een stukje te lopen, even naar het winkelplein, vlak om de hoek. Dat zou hem misschien goed doen. Maar zijn lopen ging moeilijk. Hij viel bijna om. ‘Ik moet eigenlijk een rollator’, mompelde hij, ‘maar dat wil ik niet’. Ik zei het te begrijpen. Hij liep mee tot de voordeur van het verzorgingshuis en zei toen toch maar liever binnen te blijven. Ik zei ‘Dat is goed, het is ook best wel koud’. Ik wreef nog wat over zijn schouder, mijn vrouw gaf hem een snelle kus. Daarna liepen we naar de auto. Ik legde het boek op de achterbank. ‘Heb je die van hem gekocht?’ zei mijn vrouw. ‘Gekregen’, zei ik en met een schuin lachje ‘Voor de prijs van een afwasborstel’. ‘Én een pak  theezakjes’, zei mijn vrouw. ‘Ik heb die ouwe troep uit het kistje gehaald en weggegooid en er nieuwe ingedaan. Zo kan hij weer een poosje vooruit’. Ik moest er ongenadig om lachen. Het was de prijs van dat boek dubbel en dwars waard. In Amen zaten ze nu waarschijnlijk aan de hapjes en de drankjes.                         

6.11.19 Gepikeerd Met dat schrijven weet je het maar nooit. Zó lig je lekker te lezen en zó ineens dringt zich een regeltje op, vlijt zich nog lieflijk over de bladzijde van het boek, maar wrikt zich langzamerhand als een gemeen bacilletje in een van je hersenplooien en laat zich dan met geen mogelijkheid meer verjagen. Hoe goed de regels eronder ook zijn, het is gebeurd met de leespret. Er zit niets anders op dan eerst die regel neer te leggen, daarna keert misschien de rust wel terug. Op een papiertje of op de computer. Op die manier ontstaan soms verhalen. In eerste aanleg ook het verhaal dat eerst ‘Van het Oosten slecht nieuws’ zou heten. Naar dat beroemde boek van Erich Maria Remarque uit 1929. Maar het wilde niet vlotten. Toen noemde ik het ‘Aanvallen van buitenaf’ en kreeg het een meer H.G.Wells-signature. Dat werkte ook niet. Als laatste probeerde ik het met ‘Aanvallen uit het Oosten’, want dat kwam het dichtste in de buurt van de inhoud. De opzet was een parodie te maken op mij bekende anti-utopieën. Of een pastiche, nog beter. Want beter zou ik het natuurlijk niet kunnen. Maar het geestige verdween gaandeweg naar de achtergrond. Het werd een serieus, dystopisch verhaal. Toen ik het na veel geschuif eindelijk klaar had, stuurde ik het naar het tijdschrift dat mijn werk zo nu en dan publiceert. Maar ik kreeg al spoedig een berichtje terug dat ze het niet opnamen. Het steekt niet goed in elkaar, zei het redactiepanel van de vier mannen, en er zitten schrijffouten in. Bovendien is dit niet het soort verhalen waar onze lezers op zitten te wachten. Daar kon ik het mee doen. Vooral dat laatste vond ik een vreemde kwalificatie. Het verhaal kreeg doordat ik er steeds meer aan sleutelde alle kenmerken van een literair verhaal, maar kennelijk had ik er teveel politiek ingestopt. Teveel future misschien ook. Dat is wat anders dan ons woordje toekomst. Meer science fiction. Meer visionair. Dat de lezers van het blad dat niet willen, kwam mij raar voor, want hoeveel verhalen bevatten niet een grote dosis fantasie, toekomstmuziek en politiek? Daarenboven was mijn verhaal een uitvergroting over hoe de wereld er volgens mij over zeg 25 jaar uit zou zien. Ik heb verleden en toekomst bewust door elkaar laten lopen en hoopte dat de lezer die verwarring met een glimlach zou beleven, maar men telde slechts de tikfoutjes en dacht al te zeer aan de weke zieltjes van de lezers en vooral lezeressen. Vanmiddag heb ik het verhaal nog eens aan mijn vrouw voorgelezen. Ze schoot vijf keer in de lach, turfde ik stiekem. Ik zei dat ik dat van die geheime zender in Kootwijk weg zou halen (te doorzichtig, te anachronistisch) en dat ik de Studebaker in een Audi of een BMW (daar ben ik nog niet uit) zou veranderen, want dat zullen halverwege de 21ste eeuw denk ik wel de meest gewilde oldtimers zijn. Of een Volvo natuurlijk, dat spreekt voor zich! Eventueel ga ik iets meer diepte in het droomgedeelte aanbrengen en het slotgedeelte zou eventueel helemaal weg kunnen. Ik hou niet van ‘open einden’, maar dat lijkt mij nu wel nodig. Dan kan ik ook die bunker laten vallen, want tegen die tijd wil men niets meer van die ouwe oorlog weten en zal men alle sporen hebben opgeruimd. Onderwijl zette ik streepjes bij de uittreding van Engeland uit de EU (want dat is nog maar de vraag) en de ‘Large Satellite Destroyers’ (zal de redactie hierin de afkorting LSD wel hebben gezien?) kras ik ook weg. Het doet natuurlijk pijn je darlings te killen. Zeker. Een schilder strijkt ook niet graag de decolleté van het damesportret dicht omdat de potentiële koper het een beetje te bloot vindt. Dat zou wat zijn! Ik zal er nog eens goed naar kijken en het daarna in de map ‘onuitgegeven werk’ stoppen. Wie weet krijg ik nog eens een vraag of ik toevallig nog niet een apocalyptisch stukje heb liggen. Ik kan het altijd nog een ietsiepietsie bijschaven. Als ik nu nog meer uit haal, blijft er straks alleen een graat over. Dan kan ik beter een heel ander verhaal schrijven over zonnestormen en cyberaanvallen die onze bestanden en data vernietigen en zo onze geschiedenis uitwissen, want daar geloof ik wel in. Het collectief geheugen wordt immers verkwanseld, de aloude vaardigheden zoals schrijven en lezen verdwijnen met gezwinde spoed. Het zal geheid een scheuring opleveren tussen de do’s en de don’t, tussen hen die nog kunnen schrijven en lezen, en hen voor wie dit abracadabra is. Dát nu is de essentie van het verhaal: wat zullen we over 25 jaar nog aan parate kennis hebben als we alles overlaten aan het grote elektronische geheugen en ons brein nog slechts gebruiken om de juiste toetsen in te tikken. Over niet al te lange tijd zal zelfs dat overbodig worden en zal het menselijk denkvermogen verschrompelen tot dat van een kikker. Daar maak ik me werkelijk zorgen om. De juiste titel voor het stuk heb ik nog steeds niet. We zien wel.            

7.11.19 100 jaar radio  Vandaag 100 jaar geleden werd er voor het eerst in de wereld een radio-uitzending verzorgd. De man die dat voor elkaar kreeg heette Hanso Idzerda. Je zou haast denken dat het een personage uit een hoorspel is. Los van de niet te overschatten importantie van deze uitvinding, vraag ik mij af hoeveel mensen werkelijk in staat waren het lijstje van de muziek die meneer Idzerda uitzond te beluisteren, want wie was er toen in het bezit van een radio? Wie had het aangedurfd een apparaat aan te schaffen waarmee muziek via een zogenaamde luidspreker te horen zou zijn? Een behoorlijk risico. Stel dat het hele gebeuren een flater werd, dat de muziek zich niet door een draadje liet transporteren… ‘Onmogelijk!’ Dan had je je dure geld over de balk gesmeten. Maar het lukte wél en radio’s waren al spoedig niet aan te slepen. Ik ben er ook mee opgegroeid. Vooral met geheime zenders als Radio Caroline en Luxemburg. Later kocht ik mijn eigen platen en een draaitafel en die  gebruik ik nog steeds. Thorens, onverwoestbaar. Er zijn sinds die aanschaf (zo’n 50 jaar geleden) heel wat gadgets gepasseerd. Behalve bandrecorders (Grundig, Revox), cassettedecks (Sony, Denon) en cd-speler (TDK, Yamaha – merken waren/zijn in de hifi-wereld heel belangrijk) heb ik al die nieuwigheden overgeslagen en wonderlijkerwijs is de echte muziekfanaticus teruggekeerd bij de aloude vinyl muziekdrager. Zelfs cassettebandjes worden vooral vanuit nostalgisch oog punt weer heel voorzichtig aangehaald. Vanavond was ik op de info-avond over glasvezel. De voorlichter zei dat deze haardunne vezels onze mails en internet duizend keer sneller verwerkt dan het oude systeem. ‘Onmogelijk! Het zal wel oude wijn in nieuwe zakken zijn’, dacht ik, hoewel ik er voor heb getekend. Wat is er ineens mis met die goeie ouwe coaxkabel? Ik bewaar nog maar even voor het geval we eerdaags cyberspacelijk willen onthaasten. Het zijn immers verwarde tijden.            

8.11.19 Nieuwe tradities Ik ben niet zo van tradities. Nooit geweest ook. Dat heeft denk ik te maken doordat ik niet ben opgegroeid met de rigide regels van een geloof of een ideologie. Tradities zijn meestal meegekomen door overlevering en volksverhalen die de kerken in eerste instantie verwierpen als bijgeloof, maar stilaan werden ingelijfd. Het Kerstfeest is wat dat betreft misschien wel het meest ontaard. De christelijke dogmatiek om het gewone volk onder de duim te houden werkte niet altijd. Heiligen uit de oude doos worden al eeuwen vereerd om met name de zakken van kinderen te spekken. Vanuit andere landen en zeker door de hedendaagse media worden nieuwe feesten geïntroduceerd (Halloween) en zo ontstaat er een soort kruisbestuiving. Dat zien we nu gebeuren met het Allerheiligenfeest. Van oorsprong is dit het feest ter ere van alle engelen en heiligen in de hemel en dient te worden gevierd op 1 november. Niet te verwarren met Allerzielen, waarbij de doden (lees: onze geliefden) worden geëerd met een kaarsje en een bloemetje. Deze herdenkingen vinden steeds meer plaats.  Bij ons in het dorp heet dat Lichtjesavond. Vanavond was het voor de tweede keer. Maar voor ons werd het een ware bezoeking. Al te vaak immers klooit men maar wat aan met dit soort evenementen. Men vond het nodig de twee begraafplaatsen op te vrolijken met fakkels en vuurkorven, waardoor de bezoeker zich door een mist van houtrook moest verplaatsen. Mijn vrouw ging meteen hoestend en buiten adem terug naar de auto. Maar ik had me verzekerd van twee waxinelichtjes en die wilde ik conform de afspraak toch even bezorgen op de gewenste graven. Dat lukte nipt. Eenmaal thuis moesten we allebei aan de luchtweginhalers. Dit hadden de leden van het bestuur van de begrafenisvereniging toch kunnen voorzien? Het vereren van onze gestorvenen is op zich een schone zaak, doch het versnellen van het sterven van levenden valt buiten hun opdracht.     

10.11.19 Ziek Het zat er al een tijdje aan te komen. Keelpijn, neusverstopping, hoesten, zweverig… De houtrook op het kerkhof van afgelopen vrijdagavond heeft er ook geen goed aan gedaan, maar het zal toch in hoofdzaak wel een aanval van virussen of bacteriën zijn die mijn lijf hebben aangetast. Met mijn ziekten -ik ben wel vaker enigszins ongesteld- overvalt mij ook altijd de vraag over de zin van mijn leven. Er komt dan een soort beoordeling over hetgeen ik gedaan heb en dat valt in deze gammele toestand altijd tegen. Ik zal niets nalaten wat de moeite van het bewaren voor de volgende generaties waard is, is de uiteindelijke gedachte. Toen ik pas geopereerd was en ontdaan van mijn geslachtsorgaan, liet ik deze gedachte in het bijzijn van mijn arts ook varen. Ik zei dat het apparaat zijn werk heeft gedaan, dat het nu geen functie meer heeft en feitelijk overbodig is geworden. Ik zag de arts en zijn co-assistent vreemd opkijken. Deze reactie hadden ze kennelijk nog niet eerder gehoord. Ik vermeed te zeggen dat ik niet voor nageslacht heb gezorgd en dat mijn verhaal dus helemaal niet op ging. Ik bedoelde eigenlijk te zeggen dat de rol van voortplanten bij de man eigenlijk net als bij de vrouw zo rond de 50ste zou moeten stoppen. Het zou een hoop ellende voorkomen. Mannen die op bejaardenleeftijd nog een kind op de wereld willen zetten geeft geen pas. Ook een soort Russische roulette, want dat ouwe zaad bevat niet zelden al de sporen van verval en dat zal de vrucht geen goed doen. Maar in ons brein huist kennelijk geen mechanisme dat de mensheid behoed voor onverstandige reproductie. Het zal wel te herleiden zijn als een natuurlijke noodzaak – iets met jagende mannetjes en opvoedende vrouwtjes, ofzo. Ik veracht het bezit van een kinderschaar zeker niet, maar voel me evenmin geestelijk arm zonder erfgenaam. Het zou me geweldig veel verdriet doen te weten dat kindlief zou lijden onder mijn ziek-zijn. En omgekeerd ook. Daar heb ik nu tenminste geen hartzeer van. En die andere ziekte trekt zo aanstonds ook wel weer bij.          

17.9 – 15.11.19 We zien wel (visioen naverteld)  Tudelt Aantjes zat op het bankje aan de oever van de Drenze waar hij gewoonlijk neerstreek als hij met Kastor zijn ronde liep. Hij genoot van het uitzicht, van de schoonheid van de natuur, van de rust en vooral van de stilte. Jaren geleden hoorde hij als hij hier zat altijd lawaai van voorbij razende auto’s op de verderop gelegen snelweg en van trekkers van bezige boeren in het land rondom. Maar trekkers en auto’s die door mensenhanden bestuurd werden, bestonden bijna niet meer. Heel af en toe kwam er een nog met een diesel- of benzinemotor voorziene klassieker voorbij, maar dat waren uitzonderingen. De oude snelweg was daardoor een prachtige speelplaats voor kinderen geworden en een pendelpad fietsers en voor wandelaars. Dat was met name de schuld van de Amerikaanse politiek, waar de ultra-rechtse president Haribald Q. Kluxan sinds enige jaren de scepter zwaaide. De vroegere president Donald J. Trump waarschuwde al dat Amerika over niet al te veel jaren voorbij gestreefd zou worden door zoals hij het noemde ‘het gele gevaar’. Maar Trump kwam onder duistere omstandigheden aan zijn eind.  Vergiftigd door Russische geheim agenten, zeiden kwaadsprekers – verslikt in een overdosis kaviaar, zeiden anderen en zelfs werd beweerd dat hij het leven zou hebben gelaten ten huize van een geheime liefde. Hoe het ook zij; zijn opvolgers voerden de tirannie steeds verder op en onder president Kluxan groeide Amerika uit tot een uiterst gevaarlijke dictatuur. Hoe was het mogelijk dat feitelijk één man de hele wereld zo naar zijn hand kon zetten en dientengevolge de wereldvrede in gevaar bracht. China probeerde het gat te vullen dat Amerika met zijn eigengereide economie nastreefde, maar kon amper voldoen aan de consumptieve gulzigheid van haar twee miljard inwoners. Europa had zich laten verblinden door het eeuwenoude bondgenootschap met Amerika, maar was door zijn sluwe handelsembargo’s totaal uitgespeeld. Japan was bijna failliet, Afrika een werelddeel dat niet van de grond kwam en waar honger en ellende voor een enorme uittocht zorgde. Zuid-Amerika was vooral door de vernietiging van het Amazonegebied een geruïneerd en ontheemd werelddeel. Alleen het verre Australië deed het goed en wachtte in alle rust de wereldwijde inzinking af. Het was bizar hoe razendsnel de maatschappij hierdoor verloederde en hoe de mensen tot armoede en barbarij vervielen. 

En toen kwam als uit het niets die superkrachtige magnetische aardschok. 

Het was het gevolg van een krachtige zonnestorm. Een een spervuur van verstrooide resten van geëxplodeerde satellieten en op bliksemschichten lijkende flitsen was wat men zag en daarna totale stilte. Het onheilspellende tussenspel als opmaat voor mogelijk nog iets veel rampzaligers. Voor veel mensen was dit het teken dat het einde van de wereld aanstaande was, maar een verwachte nastorm bleef uit. ‘Kan nog komen’, zei Tudelt tegen zijn vriend Arnold, die bij hem was komen schuilen en het ergste vreesde. Wat men in eerste instantie niet besefte was dat datacentra en internetsystemen over een groot deel van de wereld er door in onbruik waren geraakt, zelfs spontaan in brand waren gevlogen. Met een ramp van zo’n omvang hadden ontwerpers geen rekening gehouden. Astronomen wisten van de ongekende krachten in de ruimte, niet van de onbekende. Maar naar hen was te weinig geluisterd. Bovendien hadden ze zelf ook niet verwacht dat de impact zo vernietigend zou zijn. Krachten die ver boven de menselijke verbeelding gingen, die de Aarde eventjes tot een speelbal in het universum maakte; wie kon dat bedenken? Waren we ook niet veel te naïef geweest door onze kennis en gegevens domweg op te slaan in ultrageheime datacentra en de besturing van zelfs het kleinste driewielertje over te laten aan een zwerm van satellieten? Was dit niet vragen om moeilijkheden? De kennis van duizenden jaren, van spijkerschrift, papyrusrollen, hiërogliefen tot en met computerfloppy’s hadden we met het grootste gemak in onzichtbare clouds opgeslagen. Door deze shock was eeuwen onderzoek en literatuur in één klap verdwenen. Daar kon geen enkele door de eeuwen heen opzettelijke verbranding of versnippering van boeken of andere geschriften tegenaan. Alle elektronisch opgeslagen gegevens van miljarden mensen waren uitgewist. Maar ook het verkeer, vliegtuigen, ziekenhuizen, banken, winkels (en dan met name supermarkten), regeringsgebouwen et cetera, et cetera… alles was ontwricht. Steden werden een paradijs voor dieven en hooligans, want beveiligingen werkte ook niet meer. De gebruiksaanwijzing van het leven bestond niet meer. Het adagium was ‘We zien wel ‘ en met die ‘we ‘ werden niet de 11.5 miljard wereldburgers bedoeld, nee, enkel de spreker zelf. Op het platteland viel het nog mee. Men lette nog wel enigszins op elkaar en elkaars spullen. De autochtone bevolking en degenen die men vroeger aanduidde met ‘alternatieven’ waren ook beter in staat voor zichzelf te zorgen dan de stedeling. Met kennis en geestdrift en wat men vroeger ‘naoberschap’ noemde, waren ze in staat hun eigen energie op te wekken en hun eigen voedsel te produceren. 

Tudelt was één van hen. Hij had weleens gezinspeeld over een mogelijke aanval vanuit de ruimte, maar hij was weggezet als een doemdenker. Zijn ‘aanval uit de ruimte’ werd vertaald als een aanval van ufo’s en dat bedoelde hij helemaal niet. Met dat geneuzel over ruimtewezens kon hij niets. Hij stond ook al niet bekend als een vrolijke jongen, dat maakte het alleen maar erger. Bij een goed glas en in prettig gezelschap wist hij zijn onheilspellende hersenspinsels wel voor zich te houden. Zijn gram richtte zich doorgaans vooral op de ultrarijke multi-nationals en de ongrijpbare cyberspace-wereld. Hij wilde daar zo weinig mogelijk mee te maken hebben. Hij had zich nooit bezondigd aan één van de vele gadgets, aan mobieltjes, i-pads, q-views, g-rings, x-clays of hoe al die dingen ook mochten heten. Alleen zijn vrouw kon hem nog aardig de baas, maar sinds haar verscheiden, was zijn humeur er niet beter op geworden. Verder was er zijn vriend Arnold. In de wat nu genoemd werd ‘pre-shock-jaren’ gingen ze zo af en toe met z’n drieën op de fiets naar een beurs van klassieke auto’s. Dat was een genoeglijke afleiding. Niet om er iets te kopen, dat lag nooit in hun bedoeling. Maar op een dag bleef Tudelt toch aan een oldtimertje -een Saab Turbo, ‘Die Zweden lopen altijd’, zei hij- hangen. Lydia was er niet eens boos om, eerder opgelucht. Misschien zou hij er zijn driften een beetje in kwijt kunnen. Sindsdien reden ze elke zondag als het weer het toeliet een rondje en genoten intens. Maar door de ontwikkeling van door satellieten bestuurde luchtverbrandingsauto’s kon hij steeds moeilijker aan benzine komen en langzaam verdween het door fossiele brandstof voortbewogen materieel helemaal. Die luchtverbrandingsauto’s zweefden als grote insecten over speciale elektrobanen. Allemaal zagen ze er eender uit. ‘Er zit kop noch kont aan die dingen’, zei Tudelt gramstorig. Tudelt had doordat hij rantsoenering en uiteindelijke afschaffing van benzine vroegtijdig had voorzien, een tank met voorraad aangelegd, zodat hij in geval van nood vooruit kon. Deze had hij in een oude bunker nabij zijn huis geïnstalleerd. Hij oreerde met zijn drankgenoten dat zijn manier van voortbewegen niet duurder en ook niet milieuonvriendelijker was dan dat van de moderne autoreiziger. Maar het belangrijkste was wel dat zijn auto niet van bovenaf door een satelliet werd bestuurd. Die vrijheid wilde hij ten koste van alles behouden. Om het verkeer wereldwijd in goede banen te leiden, hingen er miljoenen van die krengen boven je kop. Bijna wekelijks kwamen er nieuwe bij. En dan had je het nog niet eens over de satellieten voor beeld en geluid en informatie en de satellieten voor het in de gaten houden van de mensen en van de dieren. Werkelijk alles en iedereen werd van bovenaf gezien. Het was een grove vorm van vrijheidsberoving, die vergoelijkt ‘de niet te stuiten vooruitgang’ werd genoemd. En toen kwam de ellende van de uittreding van Duitsland uit de Europese Unie. Het stringente Europese energiebeleid deed onze buren de das om. Hierdoor stortte de Europese eenheid als een kaartenhuis in elkaar. Oorlog over de vele belangen en de kosten lag op de loer. Bouwwerken kwamen daardoor stil te liggen. Door de handelsstop van Amerika en het gebrek aan bepaalde grondstoffen sloten de meeste fabrieken. Tenslotte lieten de boeren hun niet meer te renderen bedrijven in de steek en joegen hun koeien, paarden en ander vee in aangrenzende natuurgebieden. Weer anderen stonden ze af aan goedwillende burgers, opdat die de winter goed konden doorkomen. Het waren zeer onzekere tijden. In Drenthe en in Limburg werden plaggenhutten aangetroffen. Aan de overzijde van de Noordzee scheen het nog erger te zijn. Totale anarchie. De parlementsgebouwen en het koninklijk paleis waren dagelijks doelwit van aanvallen met brandbommen en King William was gevlucht naar één van de Kanaaleilanden. Guernsey werd gezegd. Niet naar Balmoral Castle, want Schotland liet geen leden van het Engelse koningshuis meer toe sinds ze zich van het moederland had afgescheiden. De meeste steden kon men nog slechts binnenkomen met behulp van het leger. Het was totale chaos. Het land was geïsoleerd geraakt van de rest van de wereld. Ooit met in acht neming van de koloniën ’s werelds grootste imperium, nu verworden tot een vierderangsland. Amerika (lees: president Haribald Q. Kluxan) wenste op geen enkele manier meer deel uit te maken van het failliete Westen. Het sloot zijn grenzen. Niemand wist waar het heen ging…. 

Tudelt was stilletjesaan in slaap gedommeld. Vroeger zou hem dat niet zijn gebeurd. Hij was altijd op zijn hoede. Nu was hij in dit gebied een eenling geworden. Zijn gemijmer ging over in dromerij. Hij bevond zich in een omgeving die hij niet kende. Het was een straat. Mensen haastten zich langs hem heen. Mensen die hij vaag kende, die hem groetten en hem wilden aanspraken. Wat moesten ze van hem? Hij werd bang en vluchtte weg, zag zich ineens in een uitgestrekt gebied met rotsen en dook in een kloof. Daar trof hij tot zijn stomme verbazing zijn oude moeder. Ze riep naar hem, maar hij ging niet naar haar toe. Hij rende verder, dook in een andere kloof. Steeds grotere angst overviel hem. Was ik toch maar naar mijn moeder gegaan, dacht hij. Maar zij was er nooit als hij haar nodig had, waarom nu dan wel? Het had hem als kind vaak boos en verdrietig gemaakt. Misschien liet hij haar daarom nu wel links liggen. Zijn vader was nergens te bekennen. Dat was maar beter ook. De gang werd steeds nauwer, de wanden kwamen dreigend op hem af, hij voelde zich meer en meer ingeklemd worden. De duisternis maakte hem panisch. En dan plotseling schrok hij wakker. Kastor krabbelde aan zijn been. Wat had-ie. Wat een rare droom. Hij voelde zich verward, zweverig ook en had lichte hoofdpijn. Hij was een aardig tijdje weg geweest. De zon gleed weg achter de bosschages. Tudelt draaide zich om en stond op. In het donkerende oosten zag hij vreemde vuurballen en hij hoorde gerommel. Wat was dat? Hij schrok. Daarom was Kastor ook zo onrustig. Hij keek naar de flakkerende gloed en mompelde ‘Zie je wel, net wat ik zei, het komt. Ik moet meteen naar huis. Kom Kastor, snel!’ en hij rende zo hard zijn oude benen hem konden dragen naar de hoofdweg. Daar had hij zijn auto geparkeerd. Kastor sprong achterin, hij startte en reed in de richting waar de vuurballen de hemel kleurden. ‘De gevreesde zonnestorm. Ik had het wel verwacht. Ik moet zien thuis te komen, Arnold oppikken en in de bunker zien te komen’, prevelde hij. In volle vaart schoot de Saab het al sinds lange tijd niet meer onderhouden straatweggetje over. Normaal zou hij zijn auto dit nooit aandoen. Nu móest het! Hopelijk kon hij nog net voor de superstorm het gebied bereikte thuis zijn. Het zou kantje boord worden.         

25.11.19 Wederkerigheidsverklaring  Met het woord beschaving heb een moeilijke verhouding. Volgens het woordenboek wordt er de toestand van beschaafdheid van een samenleving mee bedoeld, en met beschaafdheid; welgemanierdheid, fatsoen, geestelijke en zedelijke ontwikkeling. Vooral dat laatste houd mij nogal bezig. ‘Het overeenkomen met de heersende opvattingen van wat op seksueel gebied geoorloofd of behoorlijk is, ook wel seksuele moraal genoemd’, zegt de Van Dale. En ‘De gedragingen en handelingen die in zekere kring als goed en geoorloofd gelden en aanvaard worden, ethische norm’. Wat is deze ethiek? Ik zag ooit op een winkel het opschrift ‘E. Tiek, elektrische apparaten’. Nee, dat bedoel ik niet. Het is de praktische filosofie die handelt over wat goed en kwaad is. Als jongere weet je van dit soort dingen weinig af. Je volgt je gevoel. Er wordt je niet geleerd wat je wel en wat je niet mag en wat geoorloofd is. ‘Geoorloofd, geoorloofd.. wat betekent dat?’, zal de jongere zeggen. Ik zou dat ook hebben gezegd. Maar ik had het geluk (of de pech, net hoe je het bekijkt) dat ik vrij laat met de vrijerij begon en vrijde doorgaans met meisjes van mijn leeftijd. Ik was daarenboven geen groot versierder en de meeste verkeringen ontstonden tamelijk onevenwichtig. Lang hielden ze dan ook geen stand. Misschien lag dat wel aan het feit dat we toen nog geen  wederkerigheidsverklaring aflegden. Van hoe we met elkaar om zouden gaan en wat we wel of niet geoorloofd zouden vinden. Dat kan heel nauw steken. Voor we er erg in hadden vrijden we, beroerden elkaars intieme delen of deden er een wilde poging toe. Van sommige van die avances had ik achteraf weleens spijt. Niet dat ze onplezierig waren, maar waren ze wederzijds wel gewenst? Zouden ze nu zonder vooroverleg nog wel kunnen? Zal er wanneer het er op aan komt, wanneer het vuur niet meer te doven is, nog worden overlegt wat wel en niet geoorloofd is? Soms kom ik bij het winkelen een vriendin van vroeger tegen en uit niets spreekt een vorm van wrok of schaamte. Eerder het omgekeerde. Of kan ik dat niet zeggen?    

30.11.19 Kaartlezen We waren eventjes voor de verandering naar Winschoten gereden. Het was daags na black friday, het welke gerust black saterday genoemd mag worden, want bedacht om de consument nog meer geld uit de zakken te kloppen. Het was er erg druk. In China was onlangs de singles day met een omzet die alle records brak. ‘Dat komt hier ook, let maar op’, zei ik. We waren op zoek naar Bakker Bart. Ik had het thuis opgezocht. ‘Het ligt aan de Synagoge-Passage, makkelijk te vinden’, zei ik. ‘Zal wel aán of in ieder geval ín de buurt van de Synagoge zijn’, want die had ik thuis op google-map zien staan. Maar dat bleek toch anders te liggen. Bij de Bruna vroeg ik om een plattegrond van Winschoten. Die hadden ze niet. ‘Daarvoor moet u bij de VVV zijn en die zit tegenwoordig in de Hema’, zei de man. Ik kocht als dank een krantje. Maar bij de Hema zag ik geen VVV. Intussen had mijn vrouw een alleraardigst wolwinkeltje ontdekt en hoewel zij geen breister of naaister is, wilde ze er toch even binnen kijken. Ik liep intussen naar een tijdschriften- en rookwarenwinkel en vroeg of zíj misschien een plattegrond hadden van Winschoten. ‘Volgens mij is die er helemaal niet meer’, zei de mevrouw die de zaak bestierde. ‘Is die er niet meer?’, deed ik hoegenaamd verbaasd. ‘Je kunt tegenwoordig toch alles op je mobieltje opzoeken’, zei ze. Ze had natuurlijk gelijk. Het nadeel van een plattegrond op het mobieltje is dat als je een plek uitzoomt, ook de namen van de straten wegvallen en als je inzoomt niet meer goed weet hoe er te komen. Dat is lastig. Het vergt enige studie. Een ouderwetse kaart spreidt men uit en men heeft een totaaloverzicht. Men schrijft de namen op van de straten die men volgen moet en voilà! Het enige nadeel is het gehannes met het terugvouwen van de kaart. Uiteindelijk bleek de vroegere synagoge aan de Bosstraat te liggen. Het is ontheiligd tot een kunstwinkel. Het rijke Joodse verleden is teruggebracht tot een doorloopje in een half leegstaand winkelcentrum.        

1.12.20 In de breiwinkel Ik had het in een vorig schrijven over Singles Day, er van uitgaande dat dit Chinese verschijnsel ons land nog niet bereikt zou hebben, maar helaas wordt het hier ook al ‘gevierd’. Omdat we niet helemaal in de pas willen lopen met onze Oosterse vrienden, noemen we het hier Vrijgezellendag, een soort tegenhanger van Valentijnsdag. De invulling is hetzelfde: jezelf verwennen, want als alleenstaande heb je het moeilijk. Flauwekul natuurlijk. Hoe eenzaam zijn niet de miljoenen gehuwden die voor god en aangezicht van familie en vrienden gehuwd blijven. Moet daar dan ook niet eens een steundag voor komen? Of zijn al die andere van huis uit christelijke feestdagen daarvoor bedoeld? Als dat zo is dan kan met recht worden gezegd dat het huwelijk er niet best voor staat.

Omdat mijn vrouw nogal lang in het wolwinkeltje te Winschoten bleef, stapte ik ook maar es over de drempel. Het was een alleraardigst winkeltje, dat niet alleen stoffen bevatte, maar ook allerlei prulletjes die de handwerkende mens zoal nodig heeft. Ik ving na geacclimatiseerd te zijn een voorzichtig gesprekje aan met het echtpaar dat het winkeltje bestiert. Bijzonder aardige mensen, zo bleek al gauw. Nee, ze hadden niet meegedaan met black friday, sterker, ze hadden zich er tegen verzet met de slogan ‘Spaar 100% door niets te kopen’. Ze hadden meteen mijn sympathie. Ze vertelden op mijn vraag of er nog veel gehandwerkt wordt dat het juist weer aantrekt. ‘Er is een zekere kentering merkbaar’. Dat doet me goed. Niet dat de handwerkende mens de machine overbodig zal maken, maar elke poging de ongebreidelde consumptiedrift af te remmen door middel van huisvlijt, is mij welkom. Zeker, ik heb ook een aantal planken met kleren en ga niet gebukt onder koopschaamte. Dat neemt niet weg dat terughoudendheid in deze geen zonde is. Bij Big Bazar kon ik het echter niet laten toch een paar kniekousen te kopen. Die zijn moeilijk zelf te maken, als ik dat al zou willen.       

2.12.19 De val van Sinterklaas Tegen de zijmuur van wat later bleek de Lutherse Kerk lag een man met een bebloed hoofd. Het was niet zomaar een man; het was de van baard, pruik en mijter bevrijde sinterklaas, die ik kort daarvoor omgeven door een twintigtal helzwarte pieten hoog optorend tussen vele honderden mensen in de drukke winkelstraat had gezien. Mensen schreeuwden en riepen ‘Houdt de kinderen uit de buurt!’. Een ambulance kwam aangereden. Mensen weken uiteen. Ik vroeg aan een dame in een blauwe mantel wat er gebeurd was. ‘Sinterklaas is van zijn paard gevallen en met zijn hoofd op de stoep terechtgekomen. Het wordt ook ieder jaar gekker’, zei ze en ze liep met haar hand voor haar mond weg. Ik was vroeger doodsbang voor Sinterklaas en nog meer voor Zwarte Piet. De laatste jaren staat Zwarte Piet onder druk. Mensen met een iets donkerder huidkleur dan de oude Hollander ondervinden al jaren hinder van dit rare spektakel. Voor mijn part verbiedt de regering het feest, maar de kans is groot dat het dan ondergronds gaat en dat het zich tot een gevaarlijke uitwas gaat ontwikkelen. Tradities zijn hardnekkig, niet zelden aanleiding tot geweld. Denk aan de Palingoproer (Jordanese traditie) van 1886 waarbij 26 doden vielen. Elke traditie houdt een keer op, sterft uit. Iemand schreeuwde dat het de schuld was van die anti-zwartepieten en iemand anders schreeuwde dat dat onzin was. Er volgden klappen, een clubje boa’s suste de boel. Ik maakte mij uit de voeten. ’s Avonds op de regionale televisie hoorde ik dat het paard van Sinterklaas was komen te vallen over een paar losliggende klinkers. Niets anti-zwartepietenbeweging, gewoon een dom gevalletje. Het zou extra reden zijn met die malligheid te stoppen. Over de gevaren voor die sinterklaaspaarden heb ik nog nooit iemand gehoord. Het is wonderlijk dat juist de witste mensen de pieten het zwartst schminken, wat de zaak er alleen maar erger op maakt.               

20.12.19 Singletje Het merendeel van de rommel in de bermen en in de slootwallen bestaat uit sigarettendoosjes, snoepwikkels, blikjes en pet- en glazen flesjes. Verder onderdelen van fietsen of auto’s en ander rotzooi. Zelden vind ik iets nuttigs. Een waterpas en een nijptang waren zo’n beetje wel het meest waardevol. Vanmorgen schoonde ik de Markescheiding in Gasselternijveen. Langs het achterweggetje, waar ik afgelopen dinsdag met het wandelclubje liep, grijnsde mij het nodige bermvuil toe, maar ik liet het liggen. Het wandelen moet er niet onder lijden. ‘Ik zal het later wel oprapen’, zei ik tegen niemand in bijzonder. Dat was dus nu. Het was ook veel meer dan ik tijdens onze wandeling mee had kunnen nemen. Twee volle plastic zakken was de eindscore. Ik denk dat ik zo’n 50 blikjes uit de naastgelegen sloten heb gehaald. Het enige bijzondere wat ik aantrof was een 45-toerenplaatje. Het was zwaar beschadigd en niet meer af te spelen. Hoe kwam dit kleinoodje hier terecht? Waarschijnlijk uit ander afval weggewaaid. Vinyl plaatjes zijn allang uit de tijd. Er is alleen in de  langspeelplatenwereld een zekere opleving. Het plaatje was van Ojee label. Een label dat gelieerd was aan Telstar, de muziekfabriek van Johnny Hoes in het Limburgse Weert. In de tijd dat ik in een platenwinkel werkte, bood de vertegenwoordiger van Telstar -zekere Hans, keurige jongen overigens- mij tussen de platen van Zangeres zonder naam, Normaal en Doe Maar ook weleens werkjes aan van artiesten als Pietje Potent & Natte Sjaan en Hete Willem. In het begin wist ik niet goed wat ik hiermee aan moest, maar er was een markt voor. Discotheken kochten ze soms. Voor de grap tussendoor of aan het eind van de avond, zeiden ze. Een paar dames van het woonwagenkamp kwamen er zelfs speciaal voor. Zonder omwegen vroegen ze naar die zoals ze zelf zeiden ‘schuine platen’. Ze moesten ze ook altijd even horen. Dat deed ik. Via de koptelefoon, dat wel. Ze zongen dan zachtjes mee en wanneer het al te bont werd, kraaiden ze het uit. ‘Ja, doe deze maar’, zeiden ze dan met uitgestreken gezichten. Het zou er die avond wellicht weer zwoel toegaan in de woonwagen. Het plaatje dat ik vanmorgen vond was van Nelis & Bart, met orkest Juan Fesco. De a-kant bevatte ‘Oh, moet je eens voelen’ en de b-kant ‘Je moet wat hoger’. Nelis & Bart waren de broers Faars uit Den Bosch. Ze brachten eerst een aantal plaatjes uit bij het keurige Philips, maar vanaf 1965 bij het iets minder keurige Ojee. Ik tel een stuk of vijf hoesjes met suggestieve titels als ‘Nu doet ie’t niet meer’ en ‘Laat me nog eens even kijken’. Het was een bekend feestduo in het zuiden van het land. Ik heb deze gegevens van internet en de liedjes even beluisterd. Ze zullen met hun teksten de poëzieliefhebber van die dagen niet hebben bereikt, vrees ik. Veel verder dan de aanzet tot een snelle wip kwamen ze niet, maar vandaag de dag zullen ze voor een hoop ophef zorgen. Er is veel veranderd sindsdien. De man heeft het al lang niet meer voor het voor het zeggen, ofschoon hij in de liedjes van Nelis & Bart voor een oetlul wordt versleten. Je moet hoger, zegt het meisje, als ze op elkander liggen. Weet hij veel. Seks en Humor gaan goed samen. Oh sapperloot, wat is t ‘ie groot, die neus van ome Willem. Dat zou nu een hele andere betekenis krijgen. Maar het waren niet alleen de dikke Leo’s en de slome Japie’s die de oudste beweging der aarde bezongen. Ook Koot en Bie, Neerlands Hoop, drs P. en andere tekstuele grootheden waagden zich met succes aan het schuine lied. Niet zo platvloers als bovengenoemden misschien, maar toch…. Het boekje ‘Pruimenpolka, de beste vieze liedjes’ bevat een dwarsdoorsnee. Oh nu trap in mijn eigen val: snee! Op de lagere school was het dat ik een al wat oudere jongen hoorde zingen: ‘Tante Jo zit op de plee, ze fluit je maintiendree, vanonder uit haar snee’. Ik wist noch van je maintiendree, noch van een snee bij die zogenaamde tante Jo. Ik ben in vele zaken lange tijd totaal onkundig gebleven. Zo wordt een mens op ludieke wijze in de hogere lusten ingewijd. Ik heb nog even overwogen het plaatje te bewaren als een exempel uit een naar men nu zegt onschuldige en vooral vrijmoedig tijd. Toch niet gedaan. Later in de middag in de grijze container gedeponeerd.   

16.12.19 Kerstherinneringen Ik ben niet opgegroeid in een gezin waar het kerstfeest een diep religieuze betekenis had. Wij waren lid van de plaatselijke zogeheten Kleine Kerk, maar deden er eerlijk gezegd niet veel aan. Van kindsaf gingen we wel naar de zondagsschool. Dat hield op zodra we de lagere school hadden verlaten. Daarna waren we vrij om bij de kerkdiensten van de volwassenen aan te schuiven. Wanneer besefte ik dat er zoiets als kerstfeest bestaat? Dat moet denk ik geweest zijn met het versieren van de kerstboom bij ons thuis. Of dat verhaal van de geboorte van het kindeke Jezus toen ook al bij me binnenkwam, betwijfel ik, want van enige godsdienstleer was bij ons thuis geen sprake. De kerstboom is een overblijfsel uit zeer oude tijden en heeft op zich weinig met het christelijke kerstverhaal te maken heeft. De oude Chinezen en de Egytenaren versierden al dennen of sparren als symbool van het eeuwige -want groene- leven en de heidenen namen dit gebruik over. Dit gebeurde op de kortste dag van het jaar, de zogenaamde zonnewende. De Friezen hielden dit heidense gebruik nog lange tijd aan, maar in plaats van een spar gebruikten ze een eik, hun heilige boom. De christendombrenger Bonifatius wilde in 754 bij Dokkum de koppige Friezen van het gebruik van dit eeuwenoude symbool afbrengen en liet de heilige eik ten faveure van de christelijke spar omhakken. Dat had hij beter niet kunnen doen. Hij en een vijftigtal volgelingen moesten het met de dood bekopen. Ik wil maar even aangeven dat het gebruik van een kerstboom al heel oud is en los staat van de geboorte van het kerstkind. Vooral angelsaksische stammen hielden die oude gebruiken lang in stand. Een bouwwerk als Stonehenge in Zuid-Engeland is waarschijnlijk gebouwd om de jaarwenden (zomer en winter) precies te aan te geven. Daarop konden de boeren in die tijd het zaaien en het oogsten bepalen. Middels allerlei mysterieuze riten probeerde men daarenboven de goden gunstig te stemmen om uiteindelijk een goede oogst te verkrijgen. Dit even ter verduidelijking van de oeroude wortels van de oogstfeesten en uiteindelijk ook van het kerstfeest.

Iets na Sinterklaas, zo tegen de tiende december, kocht mijn vader een kerstboom. Meestal een sparretje van een meter of twee waar een houten kruis onder moest worden getimmerd. Dat kruis verdween na gedane arbeid ergens onder de werkbank op de deel. Ieder jaar als het ding weer nodig was hoorden wij vader mopperen ‘Woar is dat kruus nou weer’. Wij hadden er zoals veel andere mensen niet echt een plek voor. Als het was opgeduikeld, timmerde mijn oudste broer het onder de boom. Het kruis had dus ondanks de tamelijk onverschillige houding van ons gezin ten aanzien van het geloof, toch nog een waardevolle functie. In latere tijd, herinner ik me, werd de boom in een emmer zand geplaatst, waar mijn oudste zus rood crêpepapier omheen wikkelde. Rond de boom op de vloer legde mijn moeder kranten om de afgevallen naalden en het kaarsvet op te vangen. Daarna begon het spektakel van het optuigen van de boom. Dit klinkt groter dan het was, want we waren niet rijk en de boom barstte dan ook niet van de versierselen zoals de latere overvolle sierbomen. Zo’n twintig spiraalkaarsjes, wat fragiele beeldjes van engelen, kerstpoppetjes, ballen, een zilveren vogeltje, een piek en een wirwar van rode en witte slingers…, dat was het wel zo’n beetje. Maar wij waren zeer tevreden met onze boom, laat dat gezegd zijn. Op de avond van de Eerste Kerstdag  gingen die twintig kaarsjes aan. We zaten met de hele club, tien in getal, toe te kijken hoe het ene na het andere kaarsje opbrandde. We maakten er altijd een spelletje van te raden welke het eerste op zou zijn. Stil luisterden we naar het neerdruppelen van het kaarsvet op de kranten. Mijn grootmoeder, die bij ons inwoonde en waar het geloof nog het vruchtbaarst had wortel geschoten, ving weleens aan met een kerstliedje, maar dit strandde altijd ergens halverwege omdat niemand van ons het kende en haar, als we dat al zouden willen, niet kon bijvallen. Op Tweede Kerstdag was het kerstfeest in ons kerkje. ’s Middags om een uur of halfvijf begon dit. We kwamen op tijd, want wilden vooraan zitten. Het jaarlijks kerstfeest was ontegenzeggelijk het hoogtepunt van de zondagsschool. Voor het werkelijke feest begon moest Geert Dillingh de kaarsjes in de boom aansteken. Hij gebruikte een aan een lange stok bevestigde brandende kaars en ontvlamde met uiterste precisie hiermee de boomkaarsen. Wij bezagen het met ons hoofd in de nek bijna ademloos. Er bestond over de bekleding van deze functie geen enkele twijfel dat Geert Dillingh de juiste man op de juiste plek was. Hij was veruit de langste man van de hele kerkgemeenschap en stond als zodanig, zei men met enig respect, het dichtste bij de Hemel. Als dit gebeurd was en niemand van ons nog een vlamloze kaars zag, begon onze dominee met zijn kerstverhaal. Het was geen preek, eerder een bevlogen optreden. Dominee Roodzant vertelde op geheel eigen wijze zijn kerstverhaal. Hij was een magistrale performer en wij hingen aan zijn lippen. Hij stiefelde daarbij welhaast in trance van de ene zijde van het podiumpje van het kleine kerkje naar de andere en maakte van die oude bijbelverhalen bijna eigentijdse en vooral spannende belevenissen. Schuld en boete kwamen in zijn vertellingen niet voor. Als ik van iemand mijn liefde voor de vertelkunst heb gekregen, dan wel van hem. Ook zijn zingen was van grote waarde, daar mevrouw Ginie Poelman het orgel beroerde. Dat ik hier het woord ‘beroerde’ gebruik heeft alles te maken met de kwaliteit van het orgel en zeker ook met haar spel. Dit liep niet altijd synchroon met ons zingen. Onze voorganger leidde haar echter keurig naar het eind van elk lied en dan klonk er niet zelden een zucht van verlichting. We hadden gezamenlijk toch maar mooi de oversteek van de Rubicon doorstaan. Nadat ik tijdens het kerstfeest van 1963 het traditionele Psalmen- en Gezangenboekje had ontvangen, ben ik er nooit meer geweest. Dat lag in de lijn der verwachtingen. Ik ben in latere tijd ook nooit iemand van mijn klasgenoten tegengekomen die na de lagere school nog catechisatielessen of iets van dien aard volgde. De dominee heeft met fijne letters voorin het boekje geschreven: ‘Zalig zijn de vredestichters’. Voor mij waren dat toen nog ietwat wonderlijke woorden. Het boekje kwam op het groeiende stapeltje Psalmen- en Gezangenboekjes thuis in de brandkast. Pas vele jaren later, bij het opruimen van de spullen van mijn verhuizende ouders, dook het weer op. Met het uitvliegen van mijn broers en mijn oudste zus verdwenen ook de kerstfeesten. De boom werd een eenvoudig kerststukje. De engeltjes en andere beeldjes kwamen niet eens meer uit de doos. Een kandelaar volstond. In 1975 maakte ik bij mijn Engelse vriendin in haar ouderlijk huis te Selby hun versie van de kerstdagen mee. Zij waren niet van strenge huize, maar in een onderonsje vroeg haar vader mij dat mocht de verkering aanblijven en wij over enige jaren tot trouwen zouden besluiten, of ik mij dan wilde aansluiten tot de Engelse Staatskerk. Ik zweeg plechtstatig, want daar ben ik soms heel goed in. ’s Avonds in de pub kraaide hij regelmatig mijn naam:  ‘Aaj Willy, do you want another one?!’ Ja, met mister Nicholls kon ik het wel goed vinden. Daar had het niet aan gelegen dat de verkering geen stand hield. In latere tijd kreeg dat simpele regeltje van onze dominee ‘Zalig zijn de vredestichters’ letterlijke betekenis. Ik werd bestuurslid van de Vredeswerkgroep Ooststellingwerf en heb daardoor aan menige demonstratie of manifestatie tegen opslag van kernwapens, tegen bewapening in het algemeen en onderdrukking van bepaalde volkeren meegedaan. Omdat dit onder andere jaarlijks plaatsvond op Tweede Kerstdag, gaf dat aan de kerstgedachte weer een heel andere invulling. Ik weet niet of dominee Roodzant dit voorzien had, maar ik geloof niet dat hij het zou hebben afgekeurd. Die demonstraties en bijeenkomsten als pleidooi voor een vredige wereld zijn verleden tijd. Ik kijk met plezier naar die vredeslichtjes, maar ook met lichte bezorgdheid naar die overvloed aan prullaria en weet dat ik in het rijkste deel van de wereld woon. Aan de overkant van de Noordzee leven veel van die Angelsaksen nu met grote zorgen voor morgen. ‘Aaj Willy, do you want another one?!’ hoor ik nog duidelijk. Goed, een halfje dan – een ladypint. En wat betreft die kerstboom; de vrouw met wie ik inmiddels meer dan twintig kerstfeesten heb beleefd, haalt zodra de avonden langer worden het boompje uit de kelder en plaatst het in de voorkamer en tuigt het op en dan is het wat ons betreft een plezierige aanloop naar het echte kerstfeest. 

31.12.19 Laatste dag De laatste dag van het jaar wil ik altijd vastleggen. Geen idee waarom, want het is niet echt een andere dag dan zeg 12 juni of 27 september. Nou ja, alleen omdat er weer een jaar op zit…  Álles is weer een jaar langer geleden en wordt een jaartje ouder. Mijn eerste bundeltje nu 44 jaar. Op 7 januari 1975 stond ik er zelfs mee in de krant. Mijn eerste contract voor een publicatie dateert van januari 1973. Het werd weliswaar geen succes, maar als curiosum ontdekte ik enige tijd geleden, stond het voor 7euro50 op de site. Over kranten gesproken; vanmiddag kocht ik Trouw en het Dagblad van het Noorden. Daar was ik maar liefst 7euro54 voor kwijt. Het is niet leuk meer. De Volkskrant tikt er ook weer 50 cent bij, de NRC zal wel volgen. Ik zei tegen de kassière dat ik op deze manier geen kranten meer koop. Het zou haar worst zijn. Naast mij kocht een man een slof sigaretten, ‘Omdat ze vanaf morgen 1euro34 per pakje duurder worden’ zei hij. Dus waarom zou ik zeuren over een paar euro’s meer voor een stapel leesvoer. Maar ik ben een zuinig mens. ’s Middags ging ik terwijl het vuurwerk losbarstte, met Rossi de Elzenmaat aflopen. Hij is binnen bang voor het heidense geknal, maar buiten blijft hij er vrij rustig onder. Wij liepen de hele weg af tot aan de brug over de Hunze. Geen mens te zien. Wel een hele zak vol afgeknalde vuurpijlen bij elkaar geraapt. Op de terugweg passeerde mij een mevrouw met een bernard senner die ze bijna niet kon houden, want hij had zin met Rossi te dollen. Ze keek mij bijna woest aan en gaf vreselijk af op die knallers en zag in mij kennelijk ook zo’n schobbejak. Ik zei dat het bij elkaar geraapt afval was en dat ik ook een gruwelijke pest heb aan dat geknal. ‘Dan is het goed’, zei ze enigszins gekalmeerd en vervolgde haar weg. Onderweg gooide ik de rommel in een vuilcontainer. Niemand zou weten wat ik er mee te maken heb. Bij de buren klinkt een helse dreun. Ik hoor de deksel van de melkbus over op de klinkers kletteren. Mijn boosheid neemt pijlsnel toe. Ja, er zit toch wel verschil in de dagen. De laatste van het jaar is er eentje om altijd snel te vergeten. Nou ja, morgen is het ergste weer voorbij.          

3.1.20 BMI Eén van de dingen die ik sinds een paar jaar doe is mij af en toe wegen. Dit klinkt bijna alsof het een ondaad is, alsof het iets onnatuurlijks is. Ik weet nog dat mijn laatste werkgever op zeker moment met een jaarlijkse lichamelijk onderzoek begon en dat hierbij ook het BMI werd gemeten. Niemand wist op dat moment wat dat inhield. BMI (Body Mass Index) is een gewichtseenheid die het liefst moet liggen tussen 18 en 25. Men meet hiervoor het gewicht gedeeld door de lengte maal twee in tienden. Bij mij is dat 66 gedeeld door 2×1.75 = 3.50, = 18.85. Dat houdt niet over. Hoeveel het toen was weet ik niet meer. Ik weet dat ik er op de meeste onderdelen wel goed uit kwam, alleen bij het fietsen raakte ik buiten adem en viel er daardoor bijna van af. Dat hoefde ik in het vervolg niet meer te doen. Ik zei dat ik toch al niet van plan was ooit de Mont Ventoux te beklimmen. In de tijd dat ik nog regelmatig dronk en en bijna dagelijks vleesproducten at, woog ik zeker 10 kilo meer. Ik was toen ook nog een paar centimeters langer. Hoe ik dat weet? Ik heb mij eens toen ik hier pas woonde (1985) in een jolige bui gemeten. Ik hanteerde daarvoor de winkelhaak, schoof de dikke kant hiervan langs de deurpost neerwaarts tot de dunne kant mijn hoofd bereikte en zette daar een potloodstreepje. Dat streepje staat er nog en zodoende weet ik dat ik toen ik 1.77 was. Een mens klinkt nu eenmaal na zijn zestigste in. Ik moet toen een BMI van wel 22 hebben gehad. Uitgaande van de onder- en bovengrens ideaal. Nu las ik onlangs dat er door mensen die er verstand van hebben gepleit wordt voor een herziening van de BMI. De mens wordt immers steeds langer én corpulenter. Het zou tevens raadzaam zijn verschillende berekeningen te hanteren voor mannen en voor vrouwen. Ik ben daar niet zo voor. Je zult net zien dat één van beide seksen daar nadelen van zal ondervinden en hoe zullen de interseksen dit interpreteren? Straks staat BMI nog voor iemands identiteit en is het eerder een vloek dan een zegen.               

4.1.20 De kleine lettertjes De oranje vuilcontainer stond al aan de weg. Ik had nog een paar stukken plastic en bracht die er naartoe. Op dat moment zag ik de postbesteller bij de buren en dus wachtte ik even. Als ze iets voor ons zou hebben, kon ik het zo van haar aanpakken. Dat had ze, maar het was enkel een direct-mail van de BankGiro Loterij. ‘Dank je’, zei ik. Er moet lichte teleurstelling in hebben doorgeklonken, want ze (het was een postbestelster) zei ‘Ik kan er niet meer van maken, meneer’. Ik wilde zeggen ‘Ik gooi die troep altijd meteen in de papierdoos’, maar hield me in. Het is echter wel de waarheid. De kans die idiote hoofdprijs, waar iedere gokker op hoopt, is 0,000001%.   99,999999% wint die 59,9 miljoen niet. Er zijn weliswaar meerdere prijzen te winnen, maar ook hierbij zal de kans iets te ontvangen de 1% niet overstijgen. Bovendien dient de winnaar over het bedrag kansspelbelasting te betalen. Dat staat fijntjes in het regelement. Want ik heb deze mail -ook een beetje uit schuldgevoel- nu eens opengemaakt en goed doorgelezen. Niet vanwege het gezicht van showgirl Chantal Janzen, een soort stoepier avant la lettre, op de couvert.  Ze zou ook op de enveloppe van Simavi of stichting Aap kunnen staan, alleen die betalen er niet voor. De BankGiro Loterij is overigens niet het enige bedrijf dat mij bestookt, even vaak ontvang ik de zelfde soort brieven van de Postcode Loterij en van de Vrienden-Loterij. Iedereen wil mij op het maniakale af rijk maken. Het grote geluk ligt op de loer, is nét niet te bereiken en zal ook bijna niet (zie boven) te bereiken zijn. De kans dat ik door een hobbyjager terwijl ik ergens rommeltjes raap, per ongeluk wordt beschoten, is statistisch gezien vele malen groter dan dat ik bij één van deze loterijen een prijsje win. Chantal wijst naar de vakjes waar van 20 tot 100.000 euro’s te winnen zijn. In de spelregels staat dat er 15 trekkingen per jaar zijn, maal 14 euro per keer; samen 210 euro. Daar kun je aardig wat troostprijzen voor kopen.        

5.1.20 Struikelstenen Ze zijn bezig de glasvezelkabel te leggen. Ze, zeg ik, want niemand weet waar deze mensen vandaan komen. Tjechië zegt de één, Joegoslavië zegt de ander, Polen zegt een volgende, Oekraïne hoorde ik, maar de boorauto heeft een Belgisch nummerbord. Dus ja.. De graverij lag twee weken stil vanwege kerst en nieuwjaar, maar vanmorgen waren ze weer paraat. Ik liep er met Rossi langs en groette ze. Niemand zei iets terug. Een eindje verderop stond Mans Hoving voor zijn huis over het veld naar een koppel nijlganzen te kijken. Op een stuk grond schuin achter de tuin van de vorige bewoners van zijn huis had de gemeente in 1940 een keet geplaatst om het joodse gezin Cohen onderdak te verschaffen, dat door de plaatselijke nsb-huiseigenaar op straat was gezet. Dat gezin bestond uit negen personen. Op 10 augustus 1942 werd vader Cohen opgepakt, drie dagen later moeder Cohen-Gudema en de zeven kinderen. Ze werden naar Westerbork gebracht, van daaruit naar Auschwitz en op 16 augustus vergast. Vader Salomon stierf een maand later. Mans kent de geschiedenis, ik heb het uitgezocht en op schrift gesteld. Binnenkort komen er negen struikelstenen op het trottoir bij zijn huis te liggen. We hebben het er weleens over en dan valt soms het woord Polen. Auschwitz niet. ‘Ze gingen ja naar Polen’, zegt hij dan en we zwijgen een moment. We krijgen het natuurlijk even over de glasvezelleggers. ‘Ze komen uit Polen, zeggen ze’, zegt Mans. Maar helemaal zeker weet hij het ook niet. Als ik terugloop en langs de uitvoerder loop, vraag ik het hem op de man af. Hij kijkt mij stroef aan. Het is een grove man. ‘I am from Turkey’, zegt hij en gebaart naar de gravers verderop en zegt ‘They are from Poland’. Juist. Ze graven richting het dorp, richting het huis van Mans. Wat zal het hen doen als zij hier of elders een rijtje van die messing plaatjes zien en steeds weer de naam Auschwitz tegenkomen? Polen heeft nooit schuld bekend. Zij zeggen: ‘Het waren de Duitsers die Auschwitz opzetten, niet wij’. Maar de geschiedenis enigszins kennende kwam het veel Polen heel goed uit.

6.1.20 Boerderij met appelboom We waren naar ‘Barbizon van het Noorden – De ontdekking van het Drentse landschap 1850 – 1950’ in het Drents Museum. ‘We hadden deze tentoonstelling 20 jaar geleden niet kunnen maken’, zei directeur Harry Tupan in een interview, ‘want het publiek, de critici en ook binnen het museum is er iets veranderd’. Oh? Het museum kleurde altijd keurig binnen de lijntjes van het realisme en wellicht hierdoor waren de meeste werken van de Drentse barbizonners mij wel bekend. Pièce de résistance is de onlangs aangeschafte ‘aardappelloofbrander’ van Van Gogh, voor een bedrag dat waarschijnlijk al die andere 113 werken te samen niet zullen opbrengen. Bespottelijk natuurlijk. Enige jaren geleden stond ik in het Mauritshuis als enige in een zaal waar een stuk of tien schilderijen van Rembrandt hingen. Ik realiseerde mij in wat voor schatkamer ik mij bevond en werd er bijna verdrietig van. Men zou voor de waarde van deze werken een compleet ziekenhuis kunnen bouwen. Dat denk ik ook altijd als er weer een De Kooning, een Pollock of een Rothko onder de hamer is geweest. ‘Ge zoudt uw kind een pets om de oren geven als het met zulks gesmeer thuiskwam’, zou Louis Paul Boon (zelf geen onverdienstelijke kunstenaar) zeggen. Maar bij de twee Van Goghen in het Drents Museum was het ondanks de commotie helemaal niet druk. Daarentegen was het bij het prachtige schilderij ‘Boerderij met appelboom’ van Arie van der Boon dringen geblazen. Een groot schilderij dat bijna uit haar lijst knalt van helderheid. Menigeen liep nog eens terug om zich te vergewissen van de schoonheid van dit totaal onbekende schilderij. Of van een Egbert van Drielst, van Van de Sande Bakhuyzen, van Reinhart Dozy of van Evert Musch. Na het museum gingen we nog even theedrinken bij Hotel de Jonge. Er zaten enkele heren hoorbaar belangrijk te wezen. Ze lieten ons geheel links liggen. Zou ik een kunstenaar als Van Gogh zijn geweest, dan zou men mij aanhalen. Om het grote geld en om goede sier bij Jan en alleman te maken. Gewis.            

8.1.20 Murphy op bezoek Mijn vrouw maakte mij erop attent dat de mannen van de glasvezelkabelleggerij bij ons pad waren aanbeland en dat wij zo dadelijk niet meer met de auto weg konden en daardoor onze koffieochtend in het dorpshuis zouden missen. Ik sprong uit bed, trok broek en trui aan en rende met blote voeten in de schoenen naar de straat. Het viel gelukkig mee. Ons pad hoefde niet opengebroken te worden. ‘Moar woar zit joen woaterlaiding’, zei de kabellegger. Ik zei dat ik dat niet wist, dat ik het misschien op kon zoeken op mijn kadasterkaart. Amper weer binnen belde hij aan en zei dat dat niet meer nodig was. ‘Hij is al stukkend’, zei hij. Kapot gegaan met het graven. Wij hadden nu nog maar een piepklein straaltje water en lieten op zijn aanraden een paar emmers vollopen. De man belde de watermaatschappij. Om negen uur stond de straat vol materieel, want de riool links van ons huis iets verderop was ook kapot en bij de hoofdgasbuis rechts heerste nerveuze drukte. Daar was kennelijk ook iets niet in de haak. Als die buis zou knallen zat half Nederland in de kou. Wij zaten precies tussen twee knelpunten. In het dorpshuis vertelde ik over de malheur en vernam dat het overal in het dorp met die kabelleggerij een puinhoop was. Bij thuiskomst zei de kabellegger dat de waterman was geweest en dat we weer water hadden. Mooi niet. Hij belde opnieuw. De waterman kwam andermaal. Bezig bij de meter in onze kelder zei hij dat de leiding in de muur het niet lang meer zou houden. ‘Koperrot, komt door het cement’. Ook dat nog. Tegen vier uur hadden we weer water. De kabellegger kwam zeggen dat ze morgen niet kwamen en dat ze de boel lieten liggen. ‘Mij best’, zei ik ‘als we er maar langs kunnen’. Nu we weer water hadden en hij dit toch ook als een verdienste van hem zag, zinspeelde hij op een bakkie leut. Ik grijnsde en dacht ‘Ja daaag!’ Tegen vijf uur was het eindelijk weer stil in de straat. Ik ging met Rossi een stukje lopen. Het was al bijna donker. De straatlamp voor ons huis brandt al een tijdje niet. Bij ons hek struikelde ik over een stuk vezeldraad…  Nou had ik het wel gehad!                 

8.1.20 Trentvolgers Ik heb het puzzelen herontdekt. In vroegere jaren heb ik heel wat afgepuzzeld. Vooral kruiswoordpuzzels. Tegenwoordig heb je heel veel soorten puzzels, vooral woord- en letterzoekers hebben nu mijn voorkeur. Vroeger speelden we ook veel spellen. Mens-erger-je-niet, risk, monopolie, domino, kaartspelen, enzovoort. Toen kwam er de klad in. Scrabble was nog wel een tijd erg populair. Dat was het laatste wat ik speelde. Kruiswoordpuzzelen deed ik bijna niet meer. Op oudejaarsavond haalde Mijn vrouw tot mijn verbazing plotseling de spellendoos, die al jaren op de kast stof ligt te vergaren, tevoorschijn en even later genoten wij-ergeren aan elkaar doen wij zelden- er lustig op los. Daarna deden we nog een kwartetspel met onuitspreekbare namen van dino’s . ‘Mag ik van jouw van de Grote Planteneters de Apatosaurus?’  ‘Die heb ik niet. Mag ik van jouw van de Kleine Vleeseters de Velociraptor en van de Gevleugelde Dino’s de Sinosauropteryx?’ Wonderlijk hoe we hier zoveel lol om hadden. Op de televisie probeerde de ene na de andere cabaretier de leukste te zijn. Het ging allemaal aan ons voorbij. Nu waren we van de week even bij de inbreng en liepen toevallig langs de speelgoedhoek. Voor ik er erg in had plukte mijn vrouw enige dozen van een stapel en fluisterde in mijn oor ‘In plaats van je- weet-wel gaan we nu ganzenborden’. Ik schoot even in de zwijgstand. Van dat je-weet-wel komt nadat ik aan mijn geslacht ben geopereerd en mogelijk daardoor ook van mijn libido ben ontdaan niets meer terecht. Zulks is niet te voorzien. Hoewel bijna ieder mens op leeftijd zoetjesaan tot rust komt. Een manier om de avonden op te vrolijken zou hoedjewip of mikado kunnen zijn. Naast mij plukte een man een doos uit de stapel. Zijn vrouw glimlachte tersluiks. Ik dacht er het mijne van. Op de omslag van een blad voor moderne grootouders zag ik laatst een dobbelend paartje met de tekst: ‘Het nieuwe vrijen’. We zijn dus zonder het zelf te weten trentvolgers.         

9.1.20 Fietsval Mijn broer uit Emmen is door een auto aangereden en is daarbij  komen te vallen. We kregen dit bericht zojuist binnen via mijn zus. Mijn broer lijdt aan een vorm van dementie en hoewel hij steeds moeilijker gaat lopen, fietst hij nog wel geregeld. Dat lijkt mij niet verstandig. Hij lijdt ook al jaren aan manische depressiviteit, maar op momenten dat hij zich goed voelt, gaat hij fietsen. Hij denkt de hele wereld dan weer aan te kunnen. Wie zal hem dat ontzeggen, hij is nog maar 74. Hoe is hij aangereden? was mijn vraag. Viel hij eerst en kon een auto hem daardoor niet ontwijken of was hij de controle over zijn stuur kwijt en begon hij te slingeren waardoor de auto hem raakte? Kan allebei. Hij werd met spoed naar het Schepersziekenhuis gebracht, maar bij controle bleek dat hij er met wat butsen en schrammen goed vanaf is gekomen. Door de schrik zal hij nu misschien helemaal niet meer fietsen. Dat is triest. Fietsen of wandelen geeft een enorme bewegingsvrijheid en die is dan in één klap weg. Mijn oudste broer daarentegen fietst idioot veel en mijn zus en ik lopen. We zijn met zijn zevenen, vijf broers en twee zussen. Op zeker moment begon bij mij de vraag te rijzen wie van ons het eerste de zogeheten pijp aan Maarten zou geven. Kortgeleden stond ik eventjes aan de kop. Maar mijn oudste broer zou evengoed aangereden kunnen worden, een dronken chauffeur kan ons wandelaars ook aanrijden. Als men zich buiten huis en tuin begeeft doemen er allerlei levensgrote gevaren op. Eén van ons kan ook een dodelijke ziekte krijgen, een hartstilstand of een beroerte. Kan allemaal. Er zijn al drie aangetrouwde vrouwen in mijn directe familie overleden. Van enige logica is hierbij geen sprake en toch maakt het mij weleens angstig. Het geeft mij soms een nederig gevoel, ook van geluk. De toekomst is langzamerhand meetbaar aan het worden. Wachten op het noodlot is geen optie. Zo ineens laat één celletje het afweten en dan val je op een dag zomaar ineens van je fiets en zit je binnen. Weg buitenwereld. Gezond-zijn is de ultiemste vorm van vrijheid. Zolang je dát hebt…     

12.1.20 Bob Dylan vinden…  Zo nu en dan tik ik ‘Bob Dylan – in (het) Nederland(s)’ in. Een aardige item van deze site is ‘Bob Dylan vinden waar hij niet of nauwelijks is’. Zijn naam in kranten- of tijdschriftartikelen, op foto’s of op een reclamebord, een hoes van een Dylan-lp in een rommelige winkeletalage, zijn beeltenis op een T-shirt in het publiek, een strofe van een tekst uit een lied… enzovoort, enzovoort. Want er is ongelooflijk veel materiaal met iconische plaatjes of alleen zijn naam. Met het afkalven van het christelijke geloof kun je heden te dage veiliger dan in de jaren zestig zeggen dat Bob Dylan haast populairder is dan Christus. De man die deze Bob Dylan-site verzorgt (Tom Willems) moet wel bezeten van hem zijn. Ik hoorde Bob Dylan voor het eerst in 1965 en ben in de zomer van ’67 zijn platen (singles) gaan kopen. Tevens legde ik een plakboek met knipsels over Bob Dylan uit allerlei bladen aan. Ik heb daardoor onbewust een voelspriet voor hem ontwikkeld. De laatste decennia is er een stijgende interesse voor alles wat met Dylan te maken heeft. De playlist van elk concert staat meteen erna al op de site. Ook in boeken kom ik zijn naam weleens tegen. Bijvoorbeeld in De vrouw op de foto van Leif Davidsen. Gekozen tot beste Scandinavische thriller in 1999. Over een paparazzifotograaf die ernstig in de problemen komt. Op pagina 49 staat: Lola was twintig jaar en woonde in dezelfde commune als ik. Ze wilde folkzangeres worden, de vrouwelijke tegenhanger van Bob Dylan. In ‘Dagboeknotities 1975-1985′ van C.Buddingh’ op 17.5.1978. ‘Negen sonnetten naar teksten van Bob Dylan’ van Jan Kal bekeken, waarbij me weer opviel dat Jan een gedicht dat hij eenmaal geschreven heeft erg moeilijk in de prullenmand kan gooien’. Uit de liedtekst De jaren zestig van Jan Boerstoel, gezongen door Adèle Bloemendaal: En Bob Dylan die verwoordde, wat met je gevoelens spoorde, bij je lange haren hoorde en je huid. De jaren zestig, een nieuwe lente van geluid. Dat geluid zou door de jaren sterk wisselen. Misschien is dat wel zijn kracht. Bob Dylan zit me tot in de poriën, gelijk een vader die niet was.      

13.1.20 Uitvluchten De medewerker van het Herinneringscentrum Kamp Westerbork stuurde mij onlangs een nieuwe naam voor een portret. Ah mooi, dacht ik, want ik had al enige tijd niets meer van het centrum gehoord en ik werkte met plezier -dat klinkt wonderlijk als men de achtergrond van de verhalen kent- aan de vorige namen. Maar ik kon er moeilijk aan beginnen. Dat heb ik wel vaker, dat ik ondanks de zin toch geen vat op iets krijg. Dat de vorige verhalen goed zijn ontvangen en op hun site zijn gezet zou nog kunnen helpen. Kortom niets weerhield mij om met volle energie met de nieuwe naam te beginnen. Het gaat om een verzetsstrijder uit Groningen. Niet eens zo’n grote klus om hem te memoreren, dacht ik. Hielp ook niet. Ik stond er al vroeg voor op. Andere zaken schreeuwden ineens om voorrang. Rossi moest uit en er lag nog een stuk voor de Gieterveen-site dat weg moest. Maar ook; stofzuigen. Niet dat dit per se moest, want mijn vrouw wilde dat ook wel even doen, zei ze, maar ik vond en vind dat dit tot mijn huishoudelijke taken behoord. Hier klaar mee, vulde ik de wasmachine, omdat dit eveneens… enzovoort, en zo werd het 10 uur. Vort naar mijn werkkamer en aan de slag!, praatte ik mij zin in. Maar de stapel langspeelplaten die ik door de weken heen heb gedraaid en niet terug in de buitenhoezen gestoken, moesten nodig en op volgorde in de kast gezet. Van Brian Adams tot Warren Zevon. Soms in een duistere nadroom, wil ik al mijn platen wel wegdoen, verkopen, weggeven aan de inbreng, en dan loop ik in gedachten de rijen langs en tref namen als Kevin Coyne, David Blue, Jerry Jeff Walker, Paul Siebel, Pete Seeger, Harry Belafonte en al die andere onvergetelijke zangers en dan roep mijzelf streng tot de orde. Dit mag niet weg voor ik zelf weg ga! Alzo werd het 11.00 uur. Tijd voor een mok koffie. Naar beneden. Vrouw was druk bezig, de televisie erbij aan. Aart Staartjes was erop. Gisteren overleden. Ik zette mij neer en keek geboeid naar meneer Aart en al zijn andere typetjes. De verzetsman uit Groningen moest nog maar even wachten. Niks aan te doen.     

14.1.20 Te dichtbij  Mailtje gekregen van de stichting ‘Open Joodse huizen van verzet’, of ik in het vroegere woonhuis van Jochem Hendrik Gorter aan het Zuiderdiep te Groningen het door mij geschreven portret van hem wil voorlezen. In eerste instantie dacht ik ‘Leuk. Doen’, maar nu ik er over nadenk slaat de angst toe. Het schrijven van zo’n portret is weliswaar een hele opgave, maar het raakt me minder dan er over te praten. Henk of Hendrik door iedereen genoemd, was kunstschilder en fotograaf. Hij gedroeg zich tijdens de oorlog nogal wonderlijk. Er werd gezegd dat hij in het verzet zat, maar daar zijn weinig bewijzen van. Ook de reden van zijn aanhouding door de Sicherheitsdienst vanwege vermeende wapenhandel is niet bewezen. Hij had een pistool, maar daarmee ben je nog geen handelaar. Mogelijk is het vooral zijn nogal opvallende verschijning en is zijn brallerig gedrag en loslippigheid oorzaak geweest dat de Duitsers de pik op hem hadden. Bijkomende reden was dat hij met een joodse vrouw getrouwd was geweest en als zodanig voor een jood werd versleten. Een nogal warrig verhaal. Op het lijstje van slachtoffers van de fusillade van 28 oktober 1944 vlakbij Kamp Westerbork komt zijn naam niet eens voor, maar de joodse geïnterneerden Isidor Fontijn en Selfried Fuchs, die waren belast met het cremeren van de gefusilleerden, verklaarden op grond van een foto dat het onmiskenbaar Hendrik Gorter was. Er is nog een andere lezing van de arrestatie en de dood van Hendrik Gorter, minder heroïsch, namelijk deze. Hendrik Gorter onderhield na zijn scheiding van Bertha Leviet, een relatie met ene Trijntje Heeres. Zij zou Gorter op zeker moment hebben afgescheept om een verhouding te beginnen met Gorter’s vriend, de landwachter Berend Uffens. Tussen hun beiden zou ruzie zijn ontstaan vanwege deze vrouw. Om van de ‘lastpost’ Gorter af te komen zou Trijntje de handel en wandel van Gorter hebben doorgespeeld aan de SD. Het zou dus zo bezien gewoon een ordinaire van jaloezie doorspekte liefdesdrama met fatale afloop zijn geweest. Wat moet ik met zo’n wespennest? Mijn neus er insteken zeker niet. Uitzoeken en schrijven…, daar kan ik mij helemaal in verliezen, maar er voor een publiek over lezen en vertellen is toch een emotioneel waagstuk. Ik doe het dus maar niet.          

16.1.20 Eén handdruk verwijderd van… Van de week kreeg ik een mail van Amy Horowitz. Een bijna hartstochtelijk schrijven. Ze excuseerde zich dat ze pas nu reageerde op het door mij geschreven portret (biography, zoals zij het noemde, ik had het voor haar summier in het Engels omgezet) van haar achtertante Doba Schinning Stein. Het was het eerste portret dat ik voor de Bevrijdingsportretten-site van het Herinneringscentrum Kamp Westerbork maakte. Na informatie bij het Joods Historisch Centrum te Ryglice (Zuid-Polen) te hebben opgevraagd, werd ik doorverwezen naar Adam Szczech. Van hem hoorde ik een en ander over de familie Stein, waartoe Doba hoorde. Toen de razzia’s (pogroms) op de joden in Polen in de vroege oorlogsjaren begonnen, vluchtte haar broer Hersch naar Nederland. Op zijn aanraden kwam Doba hem enige tijd later na. De hele familie Stein die in Polen achterbleef werd in juli 1942 in Belzec vermoord. Hersch overleefde de oorlog ook niet, alleen Doba. De laatste maanden van de bezetting verbleef ze in Kamp Westerbork. Ik zocht dit alles uit. Na het portret van Doba Stein heb ik nog een paar gemaakt. Maar het portrtet van haar was toch wel heel bijzonder, omdat ik er viraal de wereld voor over reisde. Via Polen kwam ik op het spoor van Amy Horowitz in Amerika. Het duurde enige tijd voor ik haar te pakken had. Zíj stuurde ook weer een en ander en bracht mij in contact met Leopold Schinning, de zoon van Doba en Gerrit Schinning. En zo sloot zich langzaam de cirkel. Van Amy hoorde ik daarna niets meer. Tot van de week dus. In gedachten zag ik een oude dame voor me, maar zij blijkt een enorm vitale wereldburger te zijn. Haar mail kwam uit Jordanië. Ze is conservator van het Smithonian Institute te New York. Op haar site staat een foto waar ze poseert met een Grammy Award tussen Pete Seeger en Harry Belafonte. In haar mail zegt ze dat ze een paar dagen in Den Haag verblijft en mij aldaar graag zou willen ontmoeten. Ik heb haar na lang beraad gemaild dat ik niet graag reis (geen leugen) en dat dit te ver voor me is. Die Amerikanen vliegen van hot naar her. Maar tjee, slechts één hand verwijderd van twee van mijn grootste muziekhelden! Dat is best wel uniek.            

17.1.20 Dagje Groningen Vandaag naar Groningen geweest. Naar het Groninger Museum. Niet dat dat meteen jolijt is, maar er was in het kader van Noorderslag/Eurosonic een kleine tentoonstelling Vera-posters van tekenaar Willem Kolvoort. Daar wilde mijn vrouw graag naartoe. Bijna geen enkele van de geafficheerde bandjes kende ik. Ik ben slechts één keer in Vera geweest, ook nog vergeefs. William Burroughs zou er optreden, samen met Simon Vinkenoog. Ik was in die dagen nogal een Burroughs-lezer. Maar hij kwam niet of het was een onjuist radiobericht. Bij de ingang wist niemand iets van Burroughs (‘Nooit van gehoord’). Ik liep na de affiches gezien te hebben verder het museum in, bekeek aandachtig de prachtige portrettencollage van oude Groningers, passeerde vlotjes de Ploegcollectie (waarom hebben die schilders die schilderijen nooit afgemaakt, vraag ik mij altijd af) en toog naar de Mendini-expositie. Dat viel gelukkig mee. Grappige bewegende en erg kleurrijke dingen. Kunst & Humor willen elkaar nog weleens bijten. Hier heerste de glimlach. Toen naar de binnenstad, want Eurosonic is gaande en wie weet treedt er hier of daar iets op. Dat bleek het geval. Op de Vismarkt speelde een punkbandje genaamd Bad Nerves in een glazen cabine. Beetje Clash-achtig. Geinig. Ik liep door naar Plato, waar ook iets optrad en waar het uitpuilde. Ik viste met enige moeite uit de tweedehandsbak voor 10 euro’s de 3-dubbele cd Orphans van Tom Waits. Mijn dag kon niet meer kapot. Terug naar mijn vrouw, die zat te eten bij Bakker Bart. Ik vertelde over de drukte bij Plato. Daarna gingen we naar het Forum. Dat moesten we toch eens zien, temeer zwager Henk er werkt. Een zeer pompeus piramide-achtig bouwwerk, dat mijn instemming vanaf het begin al niet had en dat mij ook nu niet overtuigde van haar nut. Het is vooral heel veel loze ruime. Alsof een mens door een roltrappengroothandel dwaalt. Maar een stad moet meedoen in de vaart der volkeren. We hebben tot boven op het dak gestaan. Mijn ingesleten mening wilde echter niet wijken. We liepen richting het UMCG om aldaar op de bus terug naar Haren te stappen. Het begon te regenen en daarom liepen we door het ziekenhuis. Ik wilde er na mijn opname altijd al eens zonder afspraak doorheen lopen. Vrij. Als een gezond mens. Dat was misschien nog wel het mooiste moment van de dag.       

  • 19.1.20 Mijn provincie Natuurlijk ga ik niet roepen dat ik niet van Drenthe houd, het is tenslotte de provincie waar ik woon, maar om er nu zo geestdriftig over te doen, nee, dat nou ook weer niet. Ik heb gelukkig de mazzel om dichtbij de grens van Groningen te wonen, want Groningen en dus ook de Groningers hebben de pech (of het geluk – het is net hoe je het bekijkt) dat ze de impopulairste provincie van Nederland zijn. Drenthe staat al sinds de boring fifties ergens bovenaan en dat wringt. Vraag een doorsnee Hollander (Noord- of Zuid, maakt niet uit) en het enige wat ze van Drenthe weten is dat het er stikt van de hunebedden. Je struikelt er over. Geef ze te raden hoeveel het er zijn en ze komen met getallen met minimaal vier nullen. Ze denken ook altijd dat die dingen versleepbaar zijn. Ik heb korte tijd in het naar hunebedden genoemde museum te Borger gewerkt en regelmatig vroeg een bezoeker mij waar zich het hunebed bevond. Als het vroeg in de ochtend was zei ik dat het ding nog binnen stond, maar dat ik het als de wiedeweerga naar buiten zou slepen. Nooit iemand heeft mij deze ernstige vorm van fabulantie kwalijk genomen. Vraagt men door, dan wil er nog weleens iemand zeggen dat Drenthe zo mooi is vanwege de heidevelden en een daarop rondzwervende herder of herderin met zijn of haar hond. Groningen heeft dat allemaal niet. Er is weliswaar een hunebed gevonden nabij Delfzijl, maar dat lag diep weggestopt. Het exemplaar in Noordlaren is een grensgeval. Als ik de N33  richting Veendam oprijd, ben ik amper op snelheid Drenthe al uit. Hier kan ik in alle rust genieten van dorpen als Bourtange, Sellingen, Oudeschans, Winsum, Termunterzijl of het prachtige stadje Appingedam. Laat dat al die Hollanders die niet verder kijken dan hun neus lang is niet horen. Ze zouden massaal, na een flitsbezoek aan Giethoorn, doorstomen naar Noord. En meteen daarna de golf niet te vermijden Oosterlingen. Ik houd het mooi voor mezelf en met mij de Groningers. Ze weten wel beter en doen er wijselijk het zwijgen toe.      

20.1.20 Autistisch Ik moest al op tijd met de auto naar de garage voor de apk-keuring en doorsmeerbeurt. ‘Hoeveel rij je ongeveer per jaar?’ vroeg Cor van de garage. ‘Phffff’, blies ik, ‘10.000 kilometer ongeveer’. Hij schreef het op. Zeker voor de statistieken, dacht ik. Mag ik straks als uitgerangeerde potverteerder ook al niet meer boven de 10.000 km’s per jaar rijden? Zul je net zien. Het leven wordt er niet eenvoudiger op. Ik hoefde op zijn vraag geen ruilauto, want ik ging teruglopen met Rossi. ‘Onderweg raap ik dan rommel op’, zei ik. ‘Daarmee kan ik mijn co2-uitstoot weer flink naar beneden halen en mijn ecologische voetafdruk verkleinen’. Hij keek me met grote ogen aan. ‘Dat hele eind?’ zei hij. ‘Valt best mee hoor’, zei ik. Ik ging op weg. Er lag erg veel troep in de berm. Bij Bareveld werd een bootje uit het water getakeld. Het tufte onwillig als een wrak dier op weg naar het slachthuis op de takel af en liet zich ombanden en even later stond het van al zijn glans ontdaan nadruppend op een dieplader. Zelfs het vaantje hing slap neer. Dood als een ijzeren pier. Een man die ook stond toe te kijken, maakte foto’s met zijn mobieltje. Toen ik wat tegen hem zei, liep hij zonder huk of snuk weg. De man van de trailer ging het hokje van de rederij binnen om de boel te regelen en ik liep verder. Door de voetgangers- en fietstunnel onder de N33. Een donkere, naargeestig gangetje. Een slordig  gespoten hakenkruis ontsierde het plafond. In deze entourage maakte ik met mijn rommelgeraap, m’n muts tot over de oren ook bepaald geen buitenissige indruk. Alsof ik er voor aangekleed was. Ik verzamelde twee zakken vol blikjes, flesjes en andere troep. Thuis zat mijn vrouw een schijfje over autisme te beluisteren. Ze zei dat het heel belangrijk is dat mensen beseffen dat dit in veel gradaties voorkomt en dat niet iedere autist een soort Rainman hoeft te zijn. Soms zegt ze dat ik ook een tikkeltje autistisch ben. Hah! Dat ik geen theevisitebabbelaar, geen sociofreak ben, wil nog niet zeggen dat ik aan deze aandoening lijd, zei ik. Maar onderwijl dacht ik aan grootheden als Einstein, Lady Di, Bob Dylan, Nelson Mandela… Mwohh. Er zijn beroerdere kwaalgenoten.        

22.1.20 Mollen De twee mannen waren vanmorgen weer paraat. Vader en zoon, zo later bleek. Kort geleden begonnen ze met het aanleggen van de glasvezelkabel voor ons huis en trokken bij het krieken van de dag de waterleiding kapot, ik schreef hier al eerder over. Met zulke mensen word ik niet makkelijk bevriend, maar mijn vrouw is uit ander hout gesneden en vergaf hun deze miskleun. Niemand is immers perfect. Ik zou een voorbeeld aan haar kunnen nemen. Ik begroette ze niettemin vriendelijk bij het uitlaten van Rossi. Het was amper licht. Ze waren alweer aan het graven met hun machine. ‘Laat je de boel nu heel’, zei ik tegen de vader. Hij stak zijn hoofd naar buiten en zei lachend ‘Dat is wel de bedoeling’. De zoon was klein van stuk, had een beetje een hazenlip en sprak keurig Nederlands. Ik dacht er een jongen in te zien die het school misschien niet makkelijk heeft gehad. Allebei rookten zware shag. Ik rook de scherpe geur. De jongen liep een eindje met mij op. Hij maakte een krachtige indruk. Toen ik hem vroeg of hij dit wel leuk werk vond, zei hij ‘Ja hoor’. Hiervoor was hij stratenmaker geweest. Een zandman dus. De werkoveralls van de mannen zagen er zeer bemodderd uit. Weer binnen vroeg mijn vrouw of ik ze even wilde vragen of ze koffie wilden. ‘Oh graag!’ zeiden ze. ‘Maar we komen niet binnen hoor’, zei de vader. ‘Niet even bij de kachel?’ zei ik. Nee, niet nodig. Ik zette een klaptafelje en twee stoelen bij het hek, daarop twee kopjes, een thermoskan koffie, melk en suiker. ‘Help yourself’, zei ik. Picobello’, zei de vader, ‘Klasse’, zei de zoon. Ze draaiden de zoveelste  sjekkie. De vader hoestte zwaar. Ik bleef uit de buurt, voelde me ineens een beetje schuldig medeopdrachtgever te zijn van deze klus. Tegen 12.00 uur maakte mijn vrouw snert. Ik nodigde ze opnieuw uit binnen te komen. ‘Nee meneer’, zei de zoon, ‘we zijn veels te smerig’. Ze aten de snert, staande in de berm. Kort daarop ging hun boormachine – een rupstrekkertje, die de kabels door de grond trekt- kapot. ‘Magkhem even bie joe op t’haim zetten?’ zei de vader. Ja, dat mocht wel. Vanmorgen stond ik al vroeg op, want mijn auto versperde de uitgang van ons pad. Maar ze kwamen niet, de vader en de zoon. ‘Het zijn net mollen’, zei ik ‘je weet nooit wanneer ze zich laten zien’.  

23.1.20 102.000 namen voorlezen. Het was 11.45 uur. Ik liep van de bushalte aan het begin van wat in het kamp de Boulevard de Misère werd genoemd, naar de grote witte tent in de verte waar de namen van de 102.000 slachtoffers die van hieruit werden gedeporteerd naar één van de vernietigingskampen in Duitsland of in Polen worden voorgelezen. Ali Cohen Godschalk hoorde ik door de luidsprekers. Cohen… Ik heb kortgeleden het portret gemaakt van de familie Cohen die gedurende de oorlog twee jaar in een keet vijf huizen van het onze hebben gewoond, om vervolgens in augustus 1942 te worden opgepakt en via Westerbork naar Auschwitz vervoerd en drie dagen later te worden vermoord. Negen mensen. De jongste 2, de oudste 38. Ik liep over genoemd pad, de naam Cohen klonk als een mantra over het mistige terrein en plotseling, precies toen ik mij voor één van de grote luidsprekerhoorns bevond galmde er: Lea Cohen Gudema, 37 jaar. Het trof me als een slag. Zij was de moeder van dat grote gezin. Een rilling voer door heel mijn lijf. Het was alsof het zo moest zijn. Alsof een plaatsgenoot van haar getuige moest zijn om hier op deze beladen plek, op mogelijk precies dezelfde plek als waar zij en haar kinderen op transport werden gesteld, haar naam te horen. Omdat zij bestaan had, hier gelopen had. Opdat ik het zou weten. Op de Boulevard de Misère. Ik liep lichtelijk aangeslagen de tent binnen en nam plaats op een van de stoelen. Er zaten in totaal 19 mensen. Het deed denken aan een ceremonie. Soms ontgingen mij de afzonderlijke namen, werd het een eindeloze rij Cohennen. Ik bleef ongeveer een uur in de tent, zag het wisselen van de voorlezers. Vrouwen, mannen, jonge mensen, een oude rabbijn…  Toen de Cohens voorgelezen waren kwamen de Cohns en daarna de Coophagens. Toerloos ging het door. Allemaal hadden ze Nederland vanaf deze plek voorgoed verlaten. Halverwege de middag ging ik met de bus terug naar de parkeerplaats en reed ietwat verdoofd naar huis. Als men op deze wijze de slachtoffers van Auschwitz zou willen voorlezen, zou men ongeveer twee maanden dag in dag uit bezig zijn. Dat is bijna niet voor te stellen. Als je nu zou beginnen te lezen, dan zou je pas bij het aanvangen van het voorjaar klaar zijn en de winter moet nog komen. Het duizelt me voor mijn ogen.             

25.1.20 Krantenkoopschaamte Vanaf het moment dat ik vertrok om mijn broer uit Emmen op te halen, wist ik dat ik onderweg de NRC zou kopen. Niet dat de grap nu lang genoeg had geduurd, dat ik naast de weekendabonnementen op de Volkskrant en het Dagblad van het Noorden de zaterdagse NRC erbij nam. Want dat deed ik sinds enige tijd. Ik had meerdere redenen om dat te mogen doen. Dat ik niet rook is er eentje. Dat ik bijna niet drink een tweede. Dat ik er geen dure hobby’s op na houd een derde, en zo kan ik nog wel even doorgaan. Kortom: waarom zou ik het voor die paar euro’s laten? Maar aan de twee bovengenoemde kranten heb ik gezien de leestijd meer dan genoeg. Daarom besloot ik met ingang van het nieuwe jaar geen extra weekendkrant meer te kopen. Dat lukte tot nu toe goed. Maar gisteravond kreeg mijn voornemen ineens een knauw. Ik las in een verhaal van Kees van Kooten over hoe zijn moeder soms de NRC kocht. Mooi dacht ik, maar de reden dat zij de krant kocht was vanwege het cryptogram. Alleen daarvoor? dacht ik. Natuurlijk zou zij de hele krant nadat zij het cryptogram had opgelost ook wel lezen, maar de teerling was geworpen. Prominente lezers en schrijvers drongen zich bij me op. Ik las eens dat Harry Mulisch enkel de koppen las. Hans Wiegel zei onlangs dat hij elke dag 6 kranten leest. Hemelse bluf! Godsonmogelijk om die allemaal te lezen! Dat is royaal selecteren, niets meer dan dat. En enorme papierverspilling. Waarom zou ik mij zo bezien dat extra krantje dan nog ontzeggen? Ik reed naar de wijk waar mijn broer woont. Ik trof hem aan in deplorabele staat. Hij wilde niet mee, zag tegen de rit op. Ik gaf hem gelijk. Meteen zag ik hem opfleuren. We dronken een kop thee, praten wat bij, hij stak mij nog een paar cd’s toe en daarna ging ik weer terug. Ik had er geen spijt van de 37.6 kilometer voor niks te hebben gereden. Bij de Bruna om de hoek kocht ik de NRC. Als een welverdiend cadeautje. ‘Wilt u De Telegraaf erbij voor een euro?’ zei de verkoper. ‘Neejj’, zei ik ‘zo is het wel genoeg’.     

26.1.20 Schone liefde Mijn zus nodigde ons uit voor vanmiddag, want de ex van onze broer en haar vriend kwamen langs en het leek haar leuk om weer bij te praten. Ik had haar zo’n 35 jaar niet meer gezien. ‘Zo lang niet’? zei ze, nadat we elkaar hadden omarmd en gezoend. Ook dat hadden we naar mijn weten nooit eerder zo intens gedaan. Ze was slanker geworden, had zilverkleurige, modern korte haren.  Maar haar gezicht was nog hetzelfde. We bekeken elkaar alsof we uit twee verschillende werelddelen naar elkaar waren toe gereisd. Ik voelde meteen weer de band die we vroeger hadden. Al spoedig vlogen de verhalen over het stille verzet tegen mijn vader, haar vroegere schoonvader, over tafel. En dat mijn broer was getekend door zijn strenge hand, maar onmiskenbaar dezelfde trekken was gaan vertonen. 18 jaar waren ze getrouwd geweest. Mijn broer weeklaagde nog jaren, verzonk in verdriet. Ik heb mij er vaak boos over gemaakt. Langzamerhand begon zijn roep om begrip af te nemen en werd ons duidelijk dat hij aan een ziekte begon te lijden waar hij weinig aan kon doen. Nu kwam alles in een ander licht te staan. Ik herinner me dat ik ooit bij haar op visite was. We zaten in de tuin en ze praatte en praatte maar door, vooral dat hun huwelijk aan het stukgaan was. Ze kon er niet meer tegen. Ik was geschokt. Nooit eerder was ze tegenover mij zo open geweest en nooit hield ik zoveel van haar als die middag. Het was misschien wel de laatste keer dat ik haar trof. Toen mijn broer van zijn werk thuiskwam verdween de begeestering op slag en ging over in soort stille wanhoop. Hij begon over gitaren en andere stokpaardjes. Aan haar besteedde hij geen blik. De jongens kwamen thuis van school. Bijzonder aardige jongens. Later, toen mijn broer niet zelden met onverholen afgunst over mijn vrije leventje sprak, zei ik meer dan eens:  ‘Maar jij hebt drie geweldige jongens en ik heb niks’. Dan viel hij even stil. Dat ik daar nooit naar had getaald, zei ik niet. Maar áls, áls ik er naar getaald had, wat had ik dan graag hún vader willen zijn. En vanzelfsprekend de man van hun moeder…         

15.2.20 Inbraaktrauma Voor ik naar bed ga, controleer ik altijd of alle deuren op slot zijn. Een bestolen mens telt voor twee. Zo’n 25 jaar geleden werd er bij mij ingebroken. Ik zeg ‘bij mij’, want ik woonde toen nog alleen. Toch sluipen de naweeën van deze inbraak nog altijd met me mee. Ik hoorde na die inbraak menigeen zeggen dat het idee dat er een of meerdere vreemde personen in jouw huis hebben gelopen misschien wel het allerergste is van een inbraak. Dat is ook zo. En natuurlijk het verlies van bijvoorbeeld persoonlijke bezittingen. ‘Zo’n televisie of een stereoset kun je wel weer kopen, maar dat gouden kettinkje van moeder niet’. Die dingen zeggen mensen dan. Maar bij mij hadden ze alleen maar cd’s gestolen. 300 stuks, dat wel. Maar wat ik misschien wel even erg vind is de gedachte dat de (in mijn geval) personen als ze hier vandaag de dag weer langs rijden zouden zeggen: ‘Kijk, in dat huis heb ik, nou ja wíj dus, ooit nog eens ingebroken. Jan smeet een tegel dwars door het glas van de zijdeur en ik heb een paneeldeur ingetrapt. Ieder zijn aandeel, zal ik maar zeggen. Toen hebben we een kussensloop van het bed gerukt en al die cd’s ingesmeten. En nog een kussensloop uit de kast, en nog eentje. Best een goeie handel toen: cd’s. Op de zwarte markt deden ze al gauw 5 gulden per stuk’. Want geboefte (inbrekers zijn bijna altijd mannen) komt na een tijdje weer vrij. Áls ze al gepakt worden en daarna straf krijgen. Ik lees die rechtszaken wel eens, maar als gedupeerde kreeg ik nooit te weten wie mijn huis overhoop hebben gehaald, laat staan hoeveel straf ze kregen. Ik was goed verzekerd en kreeg alles tot de laatste spijker vergoed. Ik had dus in die zin niets te klagen. Maar al die oude blues-cd’s was ik kwijt. Daar dacht ik zo-even aan toen ik op een obscure radiozender Kokomo Arnold hoorde langskomen en Blind Blake en Charley Patton. 5 gulden, dacht ik. Godverdegodver, dat ze de duivelse tering mogen krijgen.               

12.3.20 Onzekere tijden De coronacrisis heet nu officieel een pandemie. De vergelijking met de Spaanse griep wordt al gemaakt. Vind ik wel wat ver gaan. Er zijn in Nederland nu 503 mensen met deze enge ziekte. De intensive care-afdelingen in ziekenhuizen lopen vol. Mensen worden heel voorzichtig. Je merkt het aan alles. Het voorlezen op school hier in het dorp ging nog wel goed, maar afstand houden was het parool. De legging van de  struikelstenen aan de Veenakkers 42 in april/mei wordt echter uitgesteld. ‘Blueprint’ van 20 maart a.s. is op voorhand al afgelast. Amerikaanse artiesten zeggen massaal hun tournees af. Santana, Madonna et cetera. Trump verbiedt vanaf vrijdag alle binnenkomende vluchten. Het etentje van de Schrieverskring gaat ook niet door. Ik deed hier al nooit aan mee, dus voor mij maakt dat niet uit. Vanavond om 19.00 uur is er weer een toespraak van minister-president Rutte en Bruins-Slot, minister voor medische zorg, op de televisie, aangaande regels om de verspreiding van het virus in te dammen. Heel veel zaken -cafés, restaurants, seksclubs et cetera, gaan tot nader orde dicht. Er wordt gesproken van een totale sluiting , zogenaamde lockdown. Bijeenkomsten met meer dan 99 mensen worden vanaf heden verboden. Dus ook de ‘Grunninger Toaldag’ volgende week zaterdag gaat niet door. Ook ons reisje naar Utrecht kan voorlopig niet doorgaan. Ik had de treinkaartjes al gekocht. Te vroeg, blijkt nu. Maar ja, wie had dit zien aankomen? De band ‘Her Majesty’ in Geert Teis op 3 april a.s. zal ook wel worden verschoven. Alle regels gelden in eerste instantie tot 1 april. Er wordt al enorm gehamsterd, hoorde ik op de radio en las ik in de krant. Toiletpapier en desinfecterende middelen zijn niet aan te slepen. Alsof heel Nederland een schijterijgolf verwacht. De krant bestaat bijna geheel uit nieuws over het op ons afkomende virus. Het was vanmorgen al akelig druk in de winkel en inderdaad waren de schappen van toiletpapier en desinfecterende middelen en andere zeepjes akelig leeg. Asociaal natuurlijk. Mijn vrouw is afgeraden naar zorgcentrum Dekelhem te gaan. De oudjes zijn nu dubbel kwetsbaar. Door de maatregelen van de regering zijn ook alle NL-Doe activiteiten van komende zaterdag afgelast. Jammer, ik had er zin in. De hele tv-avond gaat over corona. ‘De wereld draait door’, zonder publiek, met europarlementariër Frans Timmermans over Bruce Springsteen en Rob de Nijs over zijn ziekte parkinson. Prachtige uitzending, maar heel apart. Alle amusement staat stil. Sommige mensen trekken al de vergelijking met de oorlog. Dat raakt kant noch wal. Afgezien van het woord quarantaine, kunnen wij nog alle kanten nog op. Maar dat er een rare (lees: onzekere) tijd op ons af komt is wel duidelijk.    

19.3.20 Een stille wereld Het lijkt alsof de hele wereld in een klap tot stilstand is gekomen. Er is geen verkeer op de N33 en wat nog meer opvalt: geen vliegtuig in de lucht. Het was ongeveer tien uur, ik liep met Rossi naar het dorp. Heb vanaf huis de hele toer midden op straat gelopen. Niemand te zien. Pas halverwege de Broek kwam ik de eerste auto tegen. Van een rijschoolhouder. Alsof mijn gedachte dat ons van regeringswege geadviseerd is binnen te blijven hiermee bevestigd wordt. Want ja, deze afspraak stond natuurlijk vast. Maar vanaf morgen zou ook hij binnenblijven. Wis en waarachtig. Ook niemand bij het dorpshuis en bij de school. ‘Wegens corona zijn wij tot nader orde gesloten’, zei een A-viertje op de deur. Bij het sportveld stonden zes mannen te praten. Vrijwilligers, voor de onderhoud van de velden. Misschien waren ze aan het overleggen wat ze wel of niet konden. Achter de molen kwam ik Dorathea tegen. Ze is erg bang voor honden, maar Rossi kan ze wel hebben. We bleven op enige afstand van elkaar, we dienen immers anderhalve meter van elkaar verwijderd te blijven. Dat voelde vreemd aan. ‘Ik weet niet wat ik moet’, zei ze licht wanhopig, ‘want er is niets gezegd over les geven aan buitenlandse mensen in Nederland’  en dat doet zij. Ik zei dat ik het maar zou afzeggen. ‘Dat moet dan maar’, zei ze en liep verder. Het was zonnig en vooral bijna dreigend stil. Omdat we verwachten dat er een totale lockdown aan zit te  komen, besloten we ’s middags even naar ’t Nije Hemelriek te gaan. Dat hadden we dan toch nog in de pocket. Kennelijk dachten meer mensen dat, want het was er geheel tegen onze verwachting in aardig druk. We houden Rossi altijd aan de lijn, maar op het strand rond het meertje draafden een viertal grote honden. De eigenaren trokken zich niets aan van de borden die het meenemen van honden op het strand moet verbieden. En er lag het nodige zwerfvuil. Ik had geen afvalzak bij me en nam alleen een paar petflesjes mee. Een rij eiken waren nog voorzien van een bleek uitgeslagen linten als waarschuwing voor de processierups. Op de terugweg bij het boekenkastje in Gasselte De geschiedenis van de bijen van de Noorse schrijfster Marja Lunde meegenomen. Over het verleden, het heden en de sombere toekomst van de bij. Lijkt me in deze tijd wel te passen, zo’n dystopische pageturner. Meteen vanavond mee begonnen te lezen. Dat klotevirus krijgt mij er echt niet onder!      

27.3.20 Aanpassen Enige weken niet geschreven. Er was domweg niets om óver te schrijven. Het is één en al treurnis door dat vermaledijde virus. Bewoners van bejaarden- en verzorgingshuizen mogen geen bezoek ontvangen en veel van deze mensen begrijpen de reden niet. Zeer schrijnend. De ic’s liggen intussen vol en de sterftecijfers zijn hoog. Ik hoorde een 94-jarige mevrouw zeggen dat haar dit sterk aan de Bezettingstijd deed denken, toen ze ondergedoken zat. Weer de vergelijking met de oorlog. Ik zag vanmiddag ook de eerste mensen met een mondkapje. Een vreemd gezicht. Amper een jaar geleden was er nogal wat gekrakeel over de boerka, over het bij de wet verbieden van gezichtsbedekkende kleding, en nu dit! Ik hoor niemand over dit aspect. Het waren een jonge man en een even jonge vrouw, mogelijk een stel. Het kwam mij bijna dreigend over. Alsof het overvallers waren. Overigens vind ik die social distancing niet zo’n punt. Wél als mensen overdreven gaan doen en met een grote boog om je heen gaan lopen. Maar het elkaar een beetje ontzien, elkaar de ruimte geven, vind ik wel plezierig. Sommige mensen kennen weinig gêne en schurken schaamteloos tegen je aan. Daar kun je nu luid en duidelijk wat van zeggen. Maar een man die ik wel van gezicht kende, sprak mij op zo’n drie meter afstand aan met: ‘Ze moeten die mensen die zich niet aan de regels houden zware straffen opleggen, net zoveel als er op doodslag staat’. Dat vond ik wel ver gaan. Maar hij bleef bij zijn standpunt. Vanmiddag het bijenboek uitgelezen. Prachtig boek. De herdenkingen van 4 mei a.s. als ook de bevrijdingsfeesten van 5 mei gaan uiteraard allemaal niet door. Het boekje ter gelegenheid van het 75ste herdenkingsjaar en waarvoor ik een verhaal heb geschreven, komt wél uit. Zonder presentatie. Maar daar geef ik toch al niet om. Mijn verhaal eindigt op het bevrijdingsfeest bij onze molen. Dat is nu al achterhaald. Terughalen kan ik het verhaal niet meer. De lezer moet het maar lezen als een onvoorziene miskleun. Wie had dit ook kunnen voorzien? Een mens heeft soms zo verrekte weinig in zijn macht. Met Rossi vroeg op de avond langs de Beek gelopen. De stilte doet weldadig aan, hoewel het natuurlijk niet normaal is. Vanwege de laatste uitzending van ‘De wereld draait door’ als verrassende ’troost-tv’- de muziekfilm The last waltz. Prachtige concertregistratie van The Band + vrienden. Het is niet enkel kommer en kwel in coronatijd.           

15.4.20 Scholeksternest Ik liep met Rossi over het stuk land dat primair bedoeld is als gebruikerspad van de boer wiens landerijen eraan liggen en dat zich uitstrekt tot Herenweg-Noord. Het pad is een ware paradijs van paardenstek. Ik hou van deze mussen onder de bloemen en ik probeer ze als ik hier loop zoveel mogelijk te ontzien. Voor Rossi maakt het niet uit, hij dartelt er dwars doorheen. Het veld rechts is ingezaaid en vertoont hier en daar al groene plekken van, ja van wat eigenlijk? Een eind op het veld zag ik vorige week een scholeksterpaartje  bezig voor nageslacht te zorgen. Het ene (wellicht het vrouwtje) zat rondspiedend op de nog kale akker en het mannetje (?) trippelde er schreeuwend in een boog omheen. De reden hiervan waren vier meeuwen die zich op ruime afstand als in een carré om het nest hadden geschaard. Met zo’n vijandig bataljon in de buurt had dit nest weinig kans van slagen, leek me. En niet alleen meeuwen, maar ook kraaien die hier soms in grote aantallen over vliegen, vormen een direct gevaar. Er zijn vogelwachters die bamboe piketjes bij nesten plaatsen. Dat is heel nobel, maar sommige dieren zijn achter dit voor de boer bedoelde herkenningsteken gekomen. Vossen bijvoorbeeld schijnen precies te weten dat bij zo’n piketje een nest zit en roven het leeg. In de vossenwereld zal dit wel een eitje heten. Ik zou wel willen kijken bij het nest, maar hield mij om dezelfde reden in. Nu zag ik echter geen leven op het veld. Het was er stil als in een woestijn. Alleen de wind bolderde. Daardoor vormden er zich af en toe zandrollen en leek het alsof er een groep ruiters voorbij snelde, die aan het eind van het veld in het verderop gelegen groenland oplosten. Bij Heren-Noord draaide ik om en liep terug. Plotseling hoorde ik de schelle roep van de scholekster. Een vreugdetriedel welde in me op. ‘Ha, ben je er weer’, zei ik. Rossi keek me verbaast aan. Dat kúnnen honden, daar ben ik van overtuigt. Opgelucht liep ik naar huis terug.                    

30.4.20 Lepeltje Vanmiddag zijn we wezen rijden. Op zich geen bijzonderheid, zeker nu intermenselijk contact van staatswege sterk wordt ontraden, is het verblijf in de autocabine een uitkomst. Zo’n ritje begint doorgaans al een uurtje voor we vertrekken met het verzamelen van de nodige proviand. Want we kunnen onderweg nergens aan. Alle horecazaken en terrassen zijn gesloten. Aardig misschien om hierbij het lijstje met meegenomen attributen te verstrekken. Komt-ie. Een thermosfles heet water voor de thee, twee kopjes, een lepeltje, een mini-jampotje met suiker, twee theezakjes, twee bananen, twee liga krentenkoekjes, twee luchtdicht afgesloten bakjes bevattende biscuitjes, enige blikjes frisdrank, een bidon water en een doos kauwstokjes voor Rossi. Daarenboven, vanwege het besmettingsgevaar, een rol keukenpapier en een flesje alcohol om mocht dat nodig zijn de handen te ontsmetten. Wij gingen om precies halfeen van huis en wensten om ongeveer vijf uur weer terug te zijn. Onze reis bracht ons deze keer naar Winsum. Ik parkeerde net buiten het centrum en vandaar kuierden we door het stille plaatsje en het nog stillere Obergum en daarna terug naar de auto. Daar laadde mijn vrouw de koelbox en de tas met bovengenoemde spullen uit. Ze plaatste de kopjes op het dak van de auto, vulde ze met heet water en dompelde er de theezakjes in. Ik deed suiker in de mijne en water in het bakje van Rossi. Menige voorbijganger wierp ons een steelse blik toe en ik kon mij niet aan de indruk onttrekken dat onze nomadische aanpak hen ontroerde. Terwijl we op een bankje vertoefden, genoten we elk van een banaan en van de koekjes cq biscuitjes. Met plezier aanschouwden we het vredige Winsumse leven. Nadat we alles weer hadden ingepakt, reden we verder en tegen vijf uur waren we inderdaad weer thuis. Terwijl mijn vrouw een snelle hap bereidde, pakte ik alles uit en bemerkte toen dat het lepeltje miste. Ik vermoedde dat ik het na het roeren van mijn thee op het dak van onze auto had laten liggen en dat het er naar alle waarschijnlijkheid meteen bij de eerste bocht afgezeild was en nu ergens in Winsum langs de stoeprand of in een tuintje lag. Nou ja, ik hechtte er niet echt aan. Hopelijk komt het een armzalig levende Winsummer goed van pas. Het zij hem of haar van harte gegund.                   

7.5.20 Beetje doorheen Wezen rijden. Mijn vrouw wilde weleens naar Overschild, omdat haar vader daar is geboren. ‘We zijn daar vorig jaar nog doorheen gereden’, zei ik, maar ze kon zich Overschild niet voor de geest halen. ‘Het ligt vlakbij Appingedam’. Dat is altijd goed. Wij gingen erop af. Extra reden om een middagje weg te gaan is dat we er allebei een beetje doorheen zijn. Het gedoe met dat coronavirus gaat je niet in de koude kleren zitten. En dan te bedenken dat wij niemand in onze familie of naasten hebben die er aan lijdt. Maar het gedoe erover slokt al het aardige nieuws op, put je uit en daar wordt een mens niet vrolijk van. Ook doordat al het aardige wegvalt, zoals de koffieochtenden in het dorpshuis en het vrijwilligerswerk in Dekelhem. Zelfs het even bij elkaar aanlopen wordt afgeraden. En omdat we ons onder de kwetsbaren scharen, quarantainen we zoveel mogelijk. Maar personen die samen onder 1 dak huizen, mogen wel bij elkaar in 1 ruimte en dus ook in een autocabine. Wat een geruststelling! We reden stilletjes door Overschild. Er was geen mens te zien. Ik keerde aan het eind van de hoofdstraat om en reed er nog eens doorheen. Je zult goed en wel thuis zijn en tot de ontdekking komen dat je die romaanse dorpspomp over het hoofd hebt gezien. Godsklere! Dat valt in de regel tegen en we hebben geen bucketlist, maar die dorpspomp is tenminste gezien. Dat neemt niemand ons meer af. Edoch, er was niets anders dan een lint van huizen,  die, omdat we het dorp nu van de andere kant inreden, net iets anders leken. En dat was het wel zo’n beetje. Aan het eind van de hoofdstraat, zag ik voor een huis op een tafeltje een doos met boeken staan met het opschrift ‘gratis meenemen’. ‘Toch even kijken’, zei ik. Ik plukte er Kind in oorlogstijd (13 Europese vrouwen en hun jeugdherinneringen aan WOII) en de lijvige studie Het schoolverzet uit. Dat was dat extra rondje nog wel waard. Door naar Appingedam. Altijd een cadeautje. Meegebrachte thee gedronken aan het Nieuwe Diep. ‘Paviljoen Overdiep’ lag er uitgestorven bij. Dit moet niet te lang duren, dan gaat er een groot aantal cafés en restaurants op de fles. Een groepje mannen zittend op hun scootmobiel, lawaaide bij de muziekkoepel. Op de terugweg even langs het winkelcentrum van Hoogezand. Alleen om een paar boodschapjes te doen. Mijn vrouw raakte geëmotioneerd doordat een klant bij Zeeman geen mandje -in verband met de coronavoorschriften verplicht- wilde nemen en stevig afgaf op een jonge kassière. Er ontstaat agressieve onvrede bij sommige mensen. Zij willen zich niet de nieuwe regels laten voorschrijven. Een vorm van anarchisme die ik erg onsympathiek vind. En op het pleintje in het centrum stond een groep jongeren zich provocerend op te houden. Ze raakte er nogal door ontregeld. In de auto huilde ze haar frustraties weg. Het zijn bizarre tijden. Maar Appingedam was leuk en Overschild leverde mij  twee boeken op. Het kun minder.      

9.6.20 Martelaar Mijn vrouw stelde voor -het was weer eens tijd voor een ritje- om naar Finsterwolde te gaan. Ze had iets gelezen over een arbeidersstaking in 1929, waarbij een zekere Eltjo Siemens om het leven was gekomen. Zoiets spreekt mij altijd wel aan. Wij togen erop af. Het kerkhof van Finsterwolde bevindt zich rond en naast de Stefanuskerk. Wij troffen twee werkmannen op het kerkhofgedeelte. De ene man zat op een zerk en de andere stond er op een paar meter afstand naast. Ze rookten allebei en ze hielden ons van meet af aan zwijgend in de gaten. Toen ik hen naderde en ze groette, vroeg de staande man of wij een bepaald graf zochten. Ik noemde de naam Eltjo Siemens. ‘O dei wait ik wel te liggen’, zei hij en liep meteen met mij op. Ik vroeg of zij tweeën de begraafplaats bijhielden. ‘Nee, dat dut hai allent’, zei hij met lichte dedain. Mijn vrouw was intussen de andere kant opgelopen. Hij vertelde nu dat Eltjo per ongeluk slachtoffer was geworden van een actie van de marechaussee. Eltjo was groenteventer en stond in de deurpost van een tabakszaak toe te kijken hoe een demonstratie van stakende landarbeiders door de bereden marechaussee de kop werd ingedrukt. ‘Zie schoten met schaarp en zie waren dronkent, wordt’r zegt’, zei hij. ‘Waar’n de peerden wel nuchter dan?’, waagde ik een grapje. Hij vertrok geen spier en vervolgde onverdroten zijn verhaal. Hij zei dat er nog regelmatig mensen bij zijn graf kwamen, zelfs van de pers. Eltjo was zo bezien een plaatselijke beroemdheid, postuum dan wel. Aan de oever van de brede sloot zei hij ‘Kiek, doar achter die dooie conniveer, bie dat torrentje, doar lig-e’. Ik bedankte hem, stak het dammetje over en liep derwaarts. 

Het graf van Eltjo bestaat uit een bed van witte steentjes met in het midden een zuiltje, welke is voorzien van enige ronkende teksten. Of de man werkelijk sympathiseerde met de opstandige meute is zeer de vraag, want een venter moest, wilde hij iets verdienen, met zijn klanten bevriend blijven. Zijn dood heeft aan het conflict wel een onvoorziene zwiep gegeven. De landbouwmechanisatie is door de langdurige staking van de landarbeiders in een stroomversnelling gekomen en dat zorgde er voor dat boeren hun werkvolk ontsloegen. Uitgaande van de barre levensomstandigheden van de arbeiders was dit winst, maar de werkloosheid steeg er door en veel ander werk was er niet. Het monumentje is dan ook meer dan enkel een huldeblijk voor een gevallene in de strijd voor betere lonen. Het is evenzeer een teken van een omwenteling. In die zin is de dood van Eltjo Siemens -hoe triest ook- niet voor niets geweest. De aard van de Groningers enigszins kennende weet ik dat men daar niet mee moet spotten, hoewel ik de aanduiding martelaar wel wat veel vind.   

27.6.20 Medemenselijkheid 1   

Ik las in Angst voor de hel van Erskine Caldwell. Hij vertelt hierin hoe hij als twaalfjarige knul een baantje nam bij de joodse kleding- en schoenenwinkel Goldstein in Charlotte, Noord-Carolina. Voor twee dollar per week -het speelt begin vorige eeuw- bracht hij schoenen naar de klanten. Op een dag moest hij met twee paar schoenen naar een tamelijk arm, donker gezin, bestaande uit een weduwe en twee zonen. Floyd, de oudste, moest de schoenen passen en zou het beste paar voor twee dollar kopen. Toen de jonge Erskine zijn missie had volbracht, zag hij dat de andere zoon ook geen schoenen had. Hij besloot hem het ander paar te geven en ze zelf te betalen. Meneer Goldstein prees hem voor zijn menselijkheid en legde er zelf een dollar bij. We zijn ruim honderd jaar verder. Er zijn mensen als Erskine en Goldstein die mensen als Floyd proberen bij te staan. Dat gaat niet zonder slag of stoot. Ik las er de afgelopen weken veel over. De haat spatte uit de ogen van hen die het aangaat. Ik bezie de vooruitgang van de mensheid met zorg. Er zullen nog heel wat schoenen worden versleten eer men tot raciale gelijkwaardigheid zal komen.              

2                                                                  

Stukjes aansluiten op 31 december 2018 zou duimzuigerij worden, want ik heb weinig genoteerd in 2019. Het was weliswaar een enerverend jaar. Heel warm vooral en droog en eindigend met een vanuit China oprukkende ziekte die ons sindsdien behoorlijk in de greep houdt. Ik zou geschreven hebben over de dood van onze nicht (28.5.2019), over de reisjes door onze en de naastgelegen  provincie. Over de indrukwekkende Roma & Sinti-bijeenkomst in voormalig Kamp Westerbork (19.5.2019). Over de ‘Samenloop voor Hoop’ te Stadskanaal (13.7.2019), en zo nog het een en nader. Wie weet komen ze in een bespiegeling nog weleens voorbij. Ik laat de teugels wat vrijer, richt me op het heden. Bob Dylan, mijn grote leermeester, bracht onlangs het sluitstuk van zijn geweldige oeuvre uit, hetgeen bij mij een aanval van weemoed, culminerend in intens verdriet veroorzaakte. Ik zeg sluitstuk, want dit is de grote finale, de prelude op zijn sterven…, ik voel het aan den lijve. Het zou mooi zijn als er van zijn hand nog een Final Theme zou verschijnen: aardig voor degenen die zijn woorden nooit wilden lezen of zijn stem nooit wilden horen. Zou bovendien niet gek staan tussen al die andere nieuwe-wereldzoekers als Antonin Dvorák en George Gershwin.  ‘Another Side Of…’, instrumental pieces of music by Bob Dylan. Zijn 40ste album op zijn 80ste. Zou mooi zijn.

3

We blijven problemen houden met onze televisie, hebben er samen al de nodige gesteggel over gehad. Ik erken voor de zoveelste keer dat ik fout ben geweest met mijn keuze voor die glasvezel, maar wie voorzag ook zulke toestanden? Het leven wordt er op deze manier niet leuker op, sterker nog: soms grijpt het me zo aan dat ik het liefst uit het leven zou stappen. Weer bij zinnen weet ik dat ik daar teveel mensen een geweldig verdriet mee doe, bovendien ben ik nog niet klaar met het leven. Om mijn kop leeg te maken, op tijd naar de Bulten en langs de Hunze gelopen. Dat helpt altijd. Er was slecht weer voorspeld. Tegen vijf uur trok de lucht potdicht. Het begon opeens hard te waaien. Ik rende naar buiten om de tuinstoelen plat te leggen. Ze zouden rond kunnen vliegen en schade veroorzaken. Ik zag een clubje mannen naderen die aan het klootschieten waren. Zeer plotseling begon het te stortregenen. Ik schreeuwde tegen de stormwind in dat ze bij ons binnen moesten komen om te schuilen. Dat deden ze. Zelden in zo’n korte tijd het weer zien zo drastisch zien omslaan. In verband met de corona mogen we niet zo dicht bij elkaar in één ruimte zijn, maar nood brak wet. Vier volwassen mannen en wij tweeën is haast teveel voor onze achterkamer. De dakgoot liep in een minuut over, het water gutste langs de ramen en kletterde op de vensterbanken. Ons pad leek wel een rivier, de straat was niet te zien, zo donker werd het. Donder en bliksem maakten de hel compleet. We moesten bijna schreeuwen om ons verstaanbaar te maken. Na een half uurtje was de tropische bui voorbij. Toen ik de jongens uitliet zag ik dat er overal takken op straat lagen. De jongens trokken ze de berm in. Al onze watertonnen stroomden over. Ik ben meteen gaan aftappen, heb tientallen emmers bij de bosjes en bomen gegooid. Ze kunnen het goed gebruiken. Het is de beste remedie om van je innerlijke sores af te komen. Een uurtje later een ferme wandeling gemaakt. Meerdere omgewaaide bomen aangetroffen. Maar in mijn hoofd trok de wind weer aan. Het bevreesde mij dat het een moeilijk te onderdrukken depressie zou zijn. Ik ging op tijd naar bed, was moe en wenste rust.  

26.7.20 Taxus
Ik was even op de oude begraafplaats van ons dorp. Er zijn er twee, de oude naast de grote kerk en de nieuwe aan de Streek. De graven van de oude worden momenteel door een groepje enthousiastelingen opgeknapt. De steles en de zerken worden schoon geborsteld en daarna wordt met zwarte verf de namen en de teksten weer zichtbaar gemaakt. Het is een tijdrovend en geduldig werkje, maar het resultaat mag er zijn. Het bezwaar is wel dat men ook weghaalt wat er volgens de richtlijnen die de gemeente aan de begraafplaats stelt niet hoort. Dat schijnt per gemeente nogal te verschillen. Begraafplaatsen zijn de laatste jaren steeds populairder geworden, er zijn zelfs speciale routes langs oude en bijzondere exemplaren, met uitleg van een gids. Dat heeft als nadeel dat men de graven er spic & span bij wil hebben liggen. Koos van Zomeren schreef meermaals over hoeveel soorten mos er bijvoorbeeld op begraafplaatsen groeit, vaak hele bijzondere. Niet dat ik van plan zou zijn de werkzaamheden stil te leggen vanwege mossen. Ze zien me al aankomen. Maar er staat ook een prachtige taxus in het midden van onze begraafplaats en die zou ik toch wel graag gespaard zien worden. Hij is ooit als struikje geplant door de kinderen op het graf van hun ouders. Maar het struikje was vitaal en werd tot wat het nu is: een 6 meter hoge majestueuze boom. Een blikvanger van jewelste. Het geeft de begraafplaats cachet. Het graf is overgroeid. Veel nabestaanden kijken amper naar hun familiegraven om en naar verloop van tijd -jaren- vervallen ze tot puin en worden geruimd. Dat zou met dit graf ook wel gebeuren. Edoch, van een van de bestuursleden van de stichting hoorde ik dat die mensen dat juist níet van plan zijn. Onlangs zijn ze, inmiddels bejaard en woonachtig nabij München, nog langs geweest. Ze zien de boom als een aandenken aan hun ouders en zouden het niet graag zien verdwijnen. Vandeweek zag ik een paar leden van de schoonmaakclub bezig de zerken weer vlak te leggen en de dekplaten schoon te maken. Als de gemeente meewerkt is er dus nog hoop.

Radioscopietje 21.8.20

De laatste tijd ben ik regelmatig wat duizelig en heb brom in mijn hoofd. Ik ga niet snel naar de huisarts en dan meestal pas als ik meerdere klachten heb. Dat is nu dus het geval, want ik heb ook last van mijn onderbuik. Mijn vrouw maakte een afspraak. In verband met de corona gelden er speciale regels: niet eerder dan vijf minuten van tevoren in de wachtkamer verschijnen, het liefst alleen komen en bij hoesten of niezen afspraak meteen afzeggen. We gingen met zijn tweeën en werden ruim na de afgesproken tijd opgeroepen. Er was een dokter in opleiding, bijgestaan door mijn vaste dokter. Ze ondervroeg en onderzocht me uitvoerig. Omdat ze geen directe verklaring voor de buikpijn had, zou echoscopie mogelijkheid zijn. ‘Maar de wachttijd is 42 dagen, zie ik’. Allemachtig! ‘Ik zal mailen dat het urgent is’. Mijn vaste dokter knikte goedkeurend. Amper thuis werd ik al gebeld; of ik morgen kon komen. Tuurlijk! Dat is het navrante voordeel dat ik als ingeschreven patiënt heb, want het zou maar een tumor of kanker zijn. Wat ik had moeten weten -het stond op het door de dokter verstrekte Patiëntbericht- was dat ik acht uren voorafgaand aan het onderzoek niets meer mocht eten en drinken. Dat las ik kort voor we op weg zouden gaan naar Groningen. In die genoemde acht uren had ik twee koppen thee, een royaal stuk ontbijtkoek en twee bolletjes met kaas genuttigd. ‘Bel maar af’, zei mijn vrouw geschrokken, ‘dit kan niet goed komen’. Ik schamperde dat de soep niet zo heet gegeten zou worden en wilde er toch op af gaan. Zo gezegd, zo gedaan. Na wat gedonder met een boze parkeerder in de garage onder het UMCG, hetgeen mijn zenuwen geen goed deed, kwamen we bij de Radiologie. Ik werd al spoedig binnen geroepen. Een mevrouw, mondkap voor en handschoenen aan, deed het onderzoek. Ze smeerde mijn hele buik in met gel en telkens noemde ze het orgaan waar ze het apparaat over liet glijden. Ik moest erbij aan vliegtochtje denken, waarbij de piloot de passagiers precies vertelt waar men zich bevind. Vooral de darmen en de blaas waren een dingetje. Na dit alles te hebben verricht, trok ze zich terug om te overleggen met de arts. Dat duurde een eeuwigheid. Eerst dacht ik dat het wel mee zou vallen, maar gaandeweg zonk de moed mij in de schoenen. Alle kankers kwamen voorbij, mijn dagen waren geteld. Eindelijk kwam ze, met in haar kielzog de arts, terug. Ook hij deed nog een korte onderzoek en duwde daarbij extra hard op mijn buik. Ik dacht, nu ga ik voor de bijl. Maar niets over een te volgeladen maag of een knellend darmkanaal. Hij beschouwde nauwgezet de monitor en meldde toen dat er niets aan de hand was. ‘Dat zijn wat frussels en losse draadjes die een mens op leeftijd op de darmen krijgt. Kan geen kwaad’, zei hij. Een hele geruststelling. ‘Alles oké’, zei ik toen ik mij weer bij mijn vrouw voegde. Er zaten nog een paar patiënten hun beurt af te wachten. Ze knikten blij voor mij, maar zij moesten nog. Altijd spannend. Bijna vrolijk liepen we door de lange gang. Voor de duizeligheid en de brom moet ik maandag bloed laten aftappen.

Toerist in Groningen 27.8.20

Vanwege het gevaar voor besmetting van het coronavirus, wordt mensen aangeraden zo weinig mogelijk naar onveilige landen te gaan en laat dat nou net die landen zijn onder wier zon de reislustige Ollander zo graag zijn/ haar benen strekt. Sommigen lappen de overheidsadviezen aan hun laars en gaan toch, maar heel veel anderen blijven in eigen land en zoeken het hogerop. Was Groningen altijd een brug te ver, nu grijpt men die kans aan er gevoelsmatig een aardig reisje van te maken. Het is nu eenmaal zo dat 10 autoreisuren naar de Dordogne minder lijken dan 3 uren naar Schaphalsterzijl. U kent die plaats niet? Nee, allicht niet. Het bestaat ook amper. Maar dat zijn er hier wel meer. In het boek 323 x Groningen komt men legio plaatsen tegen met maar 30 inwoners, zoals bijvoorbeeld in Aduarderzijl. Wij kwamen daar niet geheel toevallig terecht. Het ligt aan het Reitdiep, waarover het pontje het Reitdiepveer de bezoeker naar de overkant brengt. Niet rechtover, maar schuins, zodat men het idee krijgt een heel aardig stuk te varen. Aan de overkant ligt dus Schaphalsterzeil. Als fietser ga je van boord en rij je verder het Hoogeland in, als autorijder zoals wij, vaar je het eindje weer terug. Er mogen normaal slechts 12 personen op het bootje en nu in de anderhalvemeter-afstand-bewaren-tijd nog maar 8. Met plaklint waren de verboden plekken aangegeven. De vaste plekken waren al bezet, zag ik. Ik vroeg de schipper of we meekonden. Overbodige vraag leek me. Hij dacht even na en zei: ‘Ja, kom maar’. Hij liet ons naar het voordek manoeuvreren en toverde uit het kombuisje twee klapstoeltjes en reikte ons die aan. Geweldig. Beter uitzicht konden wij niet krijgen. Vanuit zijn stuurhut voorzag hij ons van informatie over een en ander. Dat het tochtje bijvoorbeeld erg in trek is bij Groningen-ontdekkers. Want die heb je. Als klap op de vuurpijl is Winsum door de ANWB-lezers gekozen tot mooiste dorp van Nederland. Ook dat doet Groningen bepaald geen kwaad. Bij de aanlegsteiger Schaphalsterzeil gingen alle passagiers van boord en kwamen er slechts 5 richting Aduarderzeil. We wachten nog even. Het was doodstil. Ook die plaats bestaat: Doodstil. Nogal pleonastisch, want heel veel plaatsen in Groningen zijn doodstil. Een paar jongens in een fluisterbootje voeren voorbij. Geen kameleonters. Ook het Reitdiepveer vaart voor het grootste deel middels een fluistermotor, alleen bij het opstarten en wegvaren gebruikt het een dieseltje. Daarna hoor je nog slechts het klotsen van het water tegen de boeg. Wij genoten. Daarna reden we terug naar Aduarderzijl, laadden aldaar bij een toeristenbankje onze box met thee en kopjes uit en dronken en aten in volkomen rust. Een kat lag languit op het wegdek. Aan een aanpalend huis was een boekenkastje bevestigd. Ik keek de ruggen even langs. Niet veel bijzonders. Ik stond een zestal boeken af uit het voorraadje dat ik als ruilboeken altijd bij me heb. Op mijn vraag aan een Aduarderzeilster of die kat daar een gewoonte van maakt, zei ze met duidelijke Westerse tongval: ‘Ja, die heeft zeven levens’. Aduarderzeil telde in 2009 30 inwoners verdeeld over 12 woningen. Dat kunnen er nu wat meer, evenzogoed wat minder zijn. Voor een optocht is het in ieder geval te weinig, voor een tuinfeest perfect. We reden door naar Winsum, waren van plan geweest naar Tinallinge te gaan. Aduarderzeil kwam er tussen. Gezien de tijd zagen we daar nu vanaf. In de Sparwinkel schreeuwden mij de wimpels, de ballonnen en de ansichtkaarten met ‘Winsum, mooiste dorp van Nederland’ tegemoet. Ik was de enige klant. Dat kon dus nog wel wat beter.

Tinallinge, Brooklyn 22.9.20

In de kruidentuin in Tinallinge troffen we op het bankje naast het boekenkastje een man. Het was een forse man. Hij had een kopje in zijn hand en hij leek ietwat te treuren. Het kon ook een uiting zijn van introspectie. Dat hij ergens mee bezig was. Dat hebben veel mensen, zeker nu wij op onszelf zijn teruggeworpen lijkt het alsof er een soort algehele innerlijke beraadslaging plaatsvindt. Zijn we niet doorgeschoten in ons streven naar geluk en zijn we de binding met moeder Aarde niet aan het verliezen? Dat soort vragen vind ik in allerlei krantenartikelen en in televisieprogramma’s met zekere regelmaat terug. Mijn vrouw nam op veilige afstand van de man plaats en ik liep even keurend door het tuintje en daarna naar onze auto om de tas met thee en eterij te halen. Toen ik terugkwam waren ze al aardig in gesprek. Mijn vrouw is daar duizend keer beter in dan ik. De man had een camera naast zich liggen en een thermoskan. Hij dronk met kleine teugjes. Ik vernam nu dat hij hier vaker was geweest, altijd met zijn vrouw, soms wel vier keer per jaar. Ze noemden het hun Avalon. Maar zij was begin dit jaar gestorven en dit was de eerste keer dat hij er weer kwam, of zoals hij zei ‘Er toe kon komen’. De eerste keer alleen. Dat was heel vreemd. Het was tegen tweeën en hij zat hier nu al minstens een uur. Soms had hij even hardop tegen haar gepraat. Dat deed hij thuis ook. Dan had hij gevoel alsof zij niet helemaal weg was. Ofschoon ik mij bij dit soort gesprekken altijd een beetje ongemakkelijk voel -ik kan er nu eenmaal niets aandoen dat mij dit grote drama tot op heden beschoren is gebleven- had ik dit bij hem helemaal niet. ‘U komt zo te horen naar uw tongval niet uit Groningen’, zei ik. Nee, hij was geboren op Java. In de Bersiap-periode. Vreselijk tijd, waar zijn ouders enorm onder hadden geleden. Later waren ze gerepatrieerd en in Limburg terecht gekomen. Door de ontberingen was zijn vader gaan lijden aan het poststresssyndroom en in 1963 gestorven. Hij was toen nog maar 15. Er viel een korte stilte. Ik bekeek de man even van opzij. Hij had een wanstaltige keelzak. Alsof hij mijn blik voelde, zei hij: ‘Weet u, ik was vroeger 185 kilo en dan gaan al je botten pijn doen. Er is al een heleboel af en dan hou je overal vel over’. We zwegen. Gewichtscontrole is voor mijn vrouw ook een ernstige zaak, ze wist als geen ander wat dit betekent. Hij begon weer te vertellen over die Bersiap-periode en over de verschrikkingen aldaar en dat de Nederlanders er over het algemeen niet veel van begrepen. Zij waren voornamelijk bezig met die andere oorlog. Ik probeerde op zeker moment het gesprek een wat luchtiger draai te geven en vroeg hem naar de reden van de pet die hij droeg. Een soort baseballcap, waar Brooklyn New York op stond. Misschien was hij een baseball-fanaat. Zou kunnen. Nee, hij had het gekocht op een reizenbeurs in Nederland. ‘Mijn vrouw en ik wilden altijd al eens naar Amerika. Vorig jaar zouden wij gaan, maar toen kwam plotseling die rotkanker en gooide roet in het eten. Met die pet komt zij heel dichtbij. Alsof we er toch een beetje zijn geweest, begrijpt u’. Ik zei dat ik het begreep. In gedachten zag ik flitsen uit een documentaire waarin Leo Vroman door Brooklyn kuiert en op een bank in een park gaat zitten en iets in een boekje schrijft. ‘Ik had er mijn naam ook op kunnen laten zetten. Ik heet Frenk, dat klinkt al een beetje Amerikaans’. De zon priemde door de takken precies op de thermoskan van de man. ‘Kom’, zei hij ‘ik ga maar es weer’. Hij stond langzaam op, deed de camera in zijn tas en schroefde de dop op de thermoskan. ‘Ik zou jullie graag een hand willen geven’, zei hij, ‘want ik vond het heel aangenaam, maar dat kan nu niet’. Neenee, ’t is goed zo, deden we. Langzaam liep hij naar de uitgang. ‘Nou dag tuin’ zei hij en alzo verwijderde hij zich uit ons leven. We bleven nog een poosje zitten, een beetje ontdaan. We dronken onze thee en daarna plukte ik een paar boeken uit het kastje. Onder andere van Victor Klemperer. Dagboek van een Duitse Jood. Ja, over die andere oorlog zijn er bakken vol geschreven. Dat klopt wel.

Virtuele zakkenrollers 25.9.20

In zekere zin heb ik wel een goed vertrouwen in de mensheid en zeker in die van de mensen in mijn directe omgeving, maar naarmate de kring wijder wordt, neemt ook het vertrouwen gestadig af. Dat voel ik als ik mij op een vreemde plek bevind en onbewust alerter word op mijn zakken en eventueel zojuist gekochte spullen. Ik heb weliswaar weinig nare ervaringen die mijn vertrouwen hebben geschonden en toch zit dit wantrouwen er diep in. Met de intrede van internet heb ik minder vat op wat er zich buiten mijn gezichtsveld afspeelt. Ik hoor wel eens iemand over hacken, over phishing, spam en malware, maar ben er zelf nooit mee in aanraking geweest. Mogelijk komt dat doordat ik elke mij onbekende mail meteen wegdruk. En toch…, en toch…! Gisteren kreeg ik een berichtje waarvan ik ten stelligste aannam dat het oké was. Dat zat ‘m in het gegeven dat het mailadres begon met amy. Daarna het bekende apenstaartje en een vreemde naam en punt com. Als er in plaats van amy demi had gestaan of remy, dan was ik niet geïnteresseerd geweest en had ik het (zie boven) meteen weggetikt. Maar amy deed me ogenblikkelijk denken aan Amy Horowitz die ik door mijn zoektocht naar Doba Stein via zekere Adam Szczech in Polen kreeg aangereikt*. Het zou zo bezien best een presentje van deze dame uit de Verenigde Staten kunnen zijn. Als dank voor bewezen diensten. Zou kunnen. Het berichtje stelde dat er een postpakket voor mij ter doorzending lag, maar dat het 1euro50 aan porto te weinig bevatte en of ik dat even wilde bijpassen. Op zich geen bericht dat mij meteen wakker schudde. In vroegere tijden kon je dat voldoen door een kaartje met de ontbrekende porto aan postzegels op te sturen. Onder het bericht stond een banknummer en daar kon ik die 1euro50 simpelweg op storten. Alleen, geld via internet overboeken doe ik niet en dat ben ik zolang het oude vertrouwde overschrijfsysteem van de bank blijft bestaan, ook niet van plan. Ik stuurde dus een mailtje aan deze amy terug om te informeren wat het pakketje bevatte of in ieder geval van wie het precies kwam. Daarop kreeg ik per omgaande te horen dat zij dat niet wisten en dat het betalen van dat bedrag een fluitje van een cent was. Dat zal best, dacht ik, iedereen kan het tenslotte. Nu is mij meer dan eens verteld dat oplichters nogal eens schrijffoutjes maken in de tekst. Ik keek het bericht nog eens goed na en vond bij de verzendgegevens ‘contoleer uw pakketgegevens’. Erretje vergeten. Kan de beste overkomen. Maar hier was het een teken aan de wand. Daaronder stond TrackTrace en Postservice Nederland en daar weer onder een lange , uiterst betrouwbaar lijkende tekst in perfect Nederlands. Zocht ik punaises op laag water? Ik liet ze weten dat ik het ontbrekende bedrag bij bezorging aan de deur wel contant zou betalen en daarna ging ik naar bed.

Vanmorgen zag ik op mijn site een waarschuwingsbericht van Ziggo. Hun e-mailbeveiligingssysteem had gedetecteerd dat mijn account was gehackt. Zo, dus toch! ‘We hebben uit voorzorg uw account geblokkeerd voor het versturen van e-mail’, zei het bericht, en ‘Er is namelijk in korte tijd, vanuit meerdere landen, gebruik gemaakt van uw e-mailaccount’. Hoe was dat nu mogelijk? Dat Ziggo mijn account meteen blokkeerde is natuurlijk prima, maar…. ik heb geen contract meer bij Ziggo. Dat is een maand geleden beëindigd ten faveure van Caiway. En nu moet ik om ingang te krijgen bij een bedrijf waar ik contractueel niets meer mee te maken heb mijn inloggegevens veranderen (?). De vraag is of déze mail wel te vertrouwen is. Wie of wat schuilt er achter deze voor Ziggo werkende meneer die mij misschien wel dingen wil laten doen die een fisher of een hacker in zeg Nigeria laat binnenlopen? Rararara. Ik heb de ondertekenaar ervan een berichtje gestuurd dat ik niet meer bij hen ben aangesloten en dus geenszins van plan ben nieuwe wachtwoorden in te voeren om Mijn Ziggo en Mijn Account te heropenen. En dat ik bovendien nooit, ik herhaal nooit, geld overboek via internet. Hoe die bank van mij het regelt is niet Mijn Zaak. Maar wat nu als voornoemde Amy wél een alleraardigst presentje heeft gestuurd en in haar onschuld gewoon 1euro50 (appr. 2USdollars) te weinig heeft gefrankeerd. Zou best kunnen. Zolang zij mijn oude e-mailadres heeft en Ziggo mijn mails doorstuurt, is dit een reële mogelijkheid. Ze zou mij zelfs nog kunnen mailen of ik het presentje had ontvangen. Wat zou ik dan moeten zeggen? Ik kan uitleggen dat een en ander fout is gegaan, dat het pakketje door een oplichtersbende is onderschept en nu onderdeel is van een internationaal fishingavontuur en dat het in het slechtste geval helaas al is geshredderd. Uitgaande van het opgegeven gewicht van 1556 gram veronderstel ik dat het een boek betrof. Maar stel nu dat het pakketje er nog gewoon ligt en dat er morgen inderdaad een pakketjesbezorger op onze stoep staat en mij met de meest onschuldige kop die ik ooit zag het al zo beweende pakketje na betaling van 1euro50 overhandigt en mij een prettige dag wenst. Het zou kunnen. De waarschuwing van Ziggo in acht nemende reken ik er niet op. Mijn vertrouwen in de mensheid is door deze mini-affaire weer een stukje afgenomen. Vroeger was je onder je eigen pannen veilig. Met internet is dat een schijnveiligheid die je zelf dag en nacht verdomd goed moet bewaken. * Lees over deze zaak: Eén handdruk verwijderd van … (16.1.20) en westerborkportretten.nl/doba schinning stein.

Scharrelaars 5.10.20

Als een mens zijn nek uitsteekt, bestaat de kans dat iemand toe slaat. Goedschiks of kwaadschiks. Kort na het opstarten van deze site (of blog, zo men wil) kreeg ik mails van voor mij volstrekt onbekende personen. Ik zal hun achternamen niet noemen, omdat ik niet weet welke vreselijke straffen mij boven het hoofd hangen. Ik heb wel eventjes geprobeerd ze te traceren. De eerste was een zekere Eric J. Hij mailde mij om te zeggen dat hij kon zorgen dat mijn site veel beter gelezen zou kunnen worden als ik hem als Web Master in dienst zou nemen. Je zou het ook om kunnen draaien: als ik mijn werk uitbesteedde aan hem. Ik zou hierdoor op eenvoudige wijze de namen, adressen en telefoonnummers van mijn lezers kunnen achterhalen en ze direct kunnen aanspreken. Eén en ander kost natuurlijk wat, want Eric J. kan niet van de wind leven. Ik vroeg mij af wat voor een slimme, snelle jongen die Eric J. is. Geen Nederlander in ieder geval, want zijn mail is in het Engels. Dientengevolge ga ik er vanuit dat hij mijn stukjes niet kan lezen. Evenmin weet hij dat ik niet per se hoef te weten wie mijn lezers zijn, laat staan dat ik over hun privégegevens wil beschikken. Daarbij zullen lezers in het algemeen niet geporteerd zijn dat zij worden geschaduwd. Ik liet het bericht voor wat het is. Enige weken later meldde zich op mijn site een mevrouw, ene Claudia C. ‘Hi’, ving ze aan, alsof wij elkaar al jaren kennen. ‘Wij (het is dus een bedrijf van waaruit zij spreekt) zijn benieuwd (ik vertaal het even) of je geïnteresseerd bent in onze diensten. Wij kunnen een link aanbieden met Amazon naar veenberichten.nl. en daardoor zou ik veel meer lezers krijgen. De prijs voor deze service is 77 dollars, te betalen via Paypal’. Nee, mevrouw Claudia C., ik beperk mijn radius graag tot het overzichtbare, ik ben dus niet geïnteresseerd. Weer een week later volgde de derde. Deze keer was het ene Barbara A. – host.colocrossing. Ofschoon ze zichzelf als ‘auteur’ afficheert, kon ik haar niet als zodanig achterhalen. Zij biedt aan middels een video uitleg te geven hoe ik meer lezers kan trekken en -reuze interessant!- over het maken van een filmpje met een wervende voice-over. Ik mag hiervoor kiezen uit een stem met een Amerikaanse, een Britse of een Australische accent. Mijn Nederlandse stukjes zouden aldus door een Engelse inleider viraal kunnen gaan en in Tasmanië, Orkney, Groenland en nog verder te lezen zijn. Een voice-over met een Groningse accent staat er jammergenoeg niet bij. Ze kan mij aldus een oplossing bieden voor een eventueel probleem. Áls ik die heb, maar die heb ik niet. De prijzen die Barbara A. hanteert zijn niet mis: van 0 tot 1 minuut speeltijd 189 USdollars, oplopend tot 489 USdollars voor 3-4 minuten. Maar daarvoor gooit ze mijn schrijfsels wel op de wereldwijde You Tube. Ja, de kachel ten huize van Barbara A. moet ook branden in deze corona-age. Ik vraag mij af wat voor mensen dit zijn? Is dit een nieuwe loot aan de schimmige boom van de zakkenkloppers? Ik zou graag willen dat lieden die hun diensten aanbieden kenbaar maken uit welke hoek van de wereld ze komen. Vroeger verscheurde ik direct-mails of brieven waarvan de herkomst niet te achterhalen was gewoon, maar met internet valt er niets meer te verscheuren. Eén van de weinige overblijfsels van het pre-computertijdperk laat ik regelmatig en met graagte haar reinigende werk doen. Ik laat de bovengenoemde berichten nog even staan, maar het blikken geluid van de deksel van de pedaalemmer begint zich al aardig op te dringen.

Beste lezer, ik richt mij even tot u. U mag zich verheugen lezer te zijn van een site die zich niets aantrekt van de virale stormen die rond ons woelen en die ons niet zelden uit het lood dreigen te slaan. Ik kijk niet mee over uw schouder en ben daardoor verstoken van uw glimlach of uw uitval. U kunt mij een berichtje sturen en ik zal daar indien nodig met plezier op reageren. Zo ben ik. Ik wens u veel leesplezier en een gezond en gelukkig leven. Met welgemeende groet.

Puinruimen 3.11.20

Het is een wonderlijke avond, nou ja wonderlijk? Het is daags na Allerzielen, winderig en koud. Het wonderlijke zit ‘m in het feit dat het verkiezingsdag is in Amerika en alles wijst erop dat deze verkiezingen weleens een heel vreemd verloop kunnen krijgen. Alle tekenen wijzen daar op. Nooit eerder waren de Amerikaanse verkiezingen zo fel en was de bevolking zo uit elkaar gegroeid, zo gepolariseerd dan nu. Dat er oproer en muiterij zal ontstaan is wis en zeker te verwachten. Wie het ook wint. Van beide kanten staan de horden al klaar. Burgermilities, gardisten, elitetroepen… Er wordt doorlopend in de kranten over geschreven. De eerste polls zullen vannacht verschijnen, maar door het tijdrovende checken en tellen van alle geposte biljetten, kan het nog dagen duren voor de uitslag bekend is. En daarna begint het gevecht om wie écht gewonnen heeft. Want de zittende president wil niet weg. Bij een te groot verschil met zijn uitdager zal hij aansturen op hertelling van de stemmen omdat hij fraude vermoedt, bij een nipte verschil evenzo. Kortom; de uitslag heeft zo bezien alleen maar verliezers. Ik mag hopen dat de zittende president zijn verlies zal accepteren en dat wisseling van de wacht dan misschien enigszins rustig verloopt. Maar ik ben er niet gerust op. Washington D.C. barricadeert winkels en andere gebouwen. Fanatieke aanhangers van beide kampen zijn tot de tanden gewapend. Nooit eerder in de Amerikaanse geschiedenis is de spanning zo te snijden als nu. Dat heeft natuurlijk ook te maken met het raciale geweld en het door het coronavirus ontregelde leven in veel Amerikaanse steden. Het is weliswaar een ver-van-mijn-bed-show, maar toch, wij hebben er evengoed mee te maken. Amerika deelt voor een groot deel ook hier de lakens uit. De grootste spelers op de wereldmarkt zijn Amerikanen. Mijn muziek- en boekenkasten bestaan voor een groot deel uit Amerikanen. Bob Dylan verbaast zich in Sundown Union over het feit dat al zijn spullen uit alle delen van de wereld komen, behalve uit de USA. Kan zo zijn, maar Amerika heeft erg veel voor het zeggen. Daarom staan de kranten er hier ook zo vol over en besteden tv-programma’s er uitgebreid zendtijd aan. We zullen wel zien wat er morgen in Amerika nog overeind staat. Hopelijk ligt het beeld van de zichzelf meer dan eens verklaarde genie tegen de vlakte en mag zijn opvolger de puinhopen ruimen. Afwachten maar.

Dagblad 14.11.20

Enige tijd geleden alweer hield mijn weekend-abonnement van het Dagblad van het Noorden op. Ik wist daar natuurlijk van, want ik had het voor twee jaar vastgelegd. Maar toch… Ineens kreeg ik alleen de Volkskrant in de bus. Ik meende stellig dat die twee jaren nog niet voorbij waren. Ik zocht mijn contractje op. Onnodig. De tijd had me weer eens gemeen bij de lurven. Daarna kocht ik na mijn zaterdagse loopje bij de Stuw of de Bulten op terugreis het Dagblad en daarnaast soms de NCR. Vergeleken bij de twee voornoemde dagbladen zijn de doordeweekse edities van het Dagblad tamelijk armetierig. Die koop ik dan ook zelden. Alleen de vrijdageditie met de kunstbijlage en de column van Jean Pierre Rawie. Een goed artikel of een goede column is de aanschaf van een krant al waard. Ik vergelijk de prijs van een krant nog steeds met een versnapering in een café of in een theehuis. Dan valt de prijs enorm mee. Voor een vingerhoed koffie + petieterig stukje appeltaart in een eenvoudige uitspanning betaalt de klant evenveel of zelfs meer dan voor een zaterdag-editie Volkskrant, Dablad of NRC. Neem er iets hartigs bij en je zit al gauw op het dubbele. Om aan het gereis te ontkomen -lopen met Rossi kan ik hier in het dorp ook wel- nam ik een tienweken-abonnement op het Dagblad. Dus had ik vanmorgen alleen de Volkskrant in de bus. En het rare was; ik miste het Dagblad. Het heeft zijn plaats ingenomen. Ik miste de rechtbankzaken uit zaal 14 van Rob Zijlstra, de soms ietwat morbide bijdrage van René Diekstra en de niet zelden miserabel geschreven column van Daniël Lohues. Ik miste het blokje van de seksueel dwalende Rosa Timmer en de zwerftocht van Klaas Straatsma. Zelfs de perikelen ten huize van Herman Sandman miste ik, naast al die andere rubrieken, strips en puzzels. Hoe is het mogelijk, dacht ik vertwijfeld, terwijl de Volkskrant onaangeroerd voor me lag. Nou ja, ik moet vanmiddag voor enige boodschappen nog even naar Gieten en dan zal ik even bij Baike aanwippen. Hopelijk heeft ze nog een exemplaar. Want de krantenoplagen worden nu het lezen afneemt geringer en evenzo neemt het aantal verkooppunten in rap tempo af. Je moet er bij wezen. Volgende week maar even naar het kantoor bellen; voor een nieuw abonnement. Dan zit ik tenminste niet meer in de sores.

Mijn oude dokter 28.11.20

Dokter Ali is dood. Ik las het in ons gemeentekrantje. Ik schrok toch even. Hoewel, 80 jaar oud. Dokter Ali werd mijn huisarts toen ik terugkwam in mijn geboortedorp Gieterveen. De huisarts waar hij als assistent in dienst kwam, was inmiddels met pensioen. Ik kon er makkelijk terecht. Mogelijk stond ik nog ingeschreven. In mijn jonge jaren kwakkelde ik met de luchtwegen. Ik moest regelmatig heel bitter smakende druppels innemen. Die zaten in een flesje met een tuitje. Mijn vader goot daartoe heel behoedzaam een druppel of 25 in een kopje en dat nam ik met een beetje water in. Niet te veel, niet te weinig. ‘Even de neus dichtknijpen’, zei hij dan, alsof dat hielp en hup naar binnen. Het zou iets van levertraan geweest kunnen zijn, maar dat kon je gewoon bij Tannie Kupers in ons buurtwinkeltje kopen. Daar hoefde je niet voor naar de huisarts. Mijn kortademigheid -aamborstigheid, zoals mijn tante Eppie altijd zei- was ook weer niet zo ernstig dat ik niet met gymnastiek mee kon doen. De druk van het water in het zwembad kon ik echter moeilijk verdragen, maar aangezien ik niet van sporten hield, kwam mij dit wel goed uit. Zou ik verdrinken, om Godfried Bomans na te spreken, dan had ik toch een goed leven gehad. Het is achteraf jammer dat ik niet precies weet wat mijn aandoening was. Toen ik dokter Ali er later eens naar vroeg , zei hij dat al die oude papieren waren opgeruimd. Dat was in de tijd dat de computer haar intrede deed en het schrijfwerk begon over te nemen. Hij was niet erg handig met die moderniteit. Feitelijk kwam ik bij hem met dezelfde kwalen als in mijn kindertijd bij zijn voorganger. Ik was toen als spuitgieter werkzaam in een aanstekerfabriek. Ongezond werk, zeker voor mensen met zwakke luchtwegen. De geur van verbrand plastic, het inhaleren van giftige kleurstoffen (onder andere dioxine) en stress. In die tijd rookte ik ook nog. Niet veel, maar toch. De steeds terugkerende bronchitis zorgde er voor dat ik stopte met roken en met dit werk. Ofschoon het in de gegevens moest staan, vroeg hij mij bij ieder bezoek steevast of ik ook rookte. Het waren hellejaren. Fulltime ploegendiensten, waar ik heel slecht tegen kon. Bovendien dronk ik teveel. Op een winterse nacht raakte ik vlakbij mijn huis de controle over mijn stuur kwijt en reed in de sloot. Ik veronderstelde later dat de overgang van de hete kroegzaal naar de vorstkou mij de das had om gedaan en dat ik daardoor duizelig was geworden en weggezakt. Kletspraat natuurlijk. Ik was gewoon tipsy. Ik herstelde me, vond mijn bril in de prut en krabbelde de sloot uit. Thuis overzag ik de schade. Afgezien van mijn bemodderde kleren was de brilmontuur verbogen en één van de glazen kapot. Ik reinigde mij aan de kraan en ging naar bed. Pas de volgende dag, in de loop van de middag, merkte ik bij het ontwaken een snerpende pijn in mijn linkeroog. Ik douchte mij en belde dokter Ali. Hij constateerde een glasscherfje in mijn oog. Hij maakte na het euvel vastgesteld te hebben meteen een afspraak met de oogarts in het ziekenhuis. De oogarts verdoofde de plek en haalde heel voorzichtig de glasscherf eruit. In tegenstelling tot dokter Ali schold deze man mij de huid vol. Ik was ontdaan, maar hij had wel een beetje gelijk. Zachte heelmeesters… enfin. De oogbol was op een millimeter na geraakt. Dat was schrikken. Het zorgde er wel voor dat ik voortaan de drank zo veel mogelijk liet staan.

Ik had met dokter Ali een goede verstandshouding. Ik ging makkelijk met hem om. Toen hij jaren later eens door mijn vrouw bij ons thuis werd geroepen -ik lag met stevige koorts in bed- zette hij zich naast mij neer. Ik zag hoe ongelooflijk moe de man uit zijn ogen keek. Hij bleek zelf ernstig ziek te zijn, had diabetes, waardoor hij uiteindelijk zijn werk ook niet meer kon doen. Mijn vrouw zei later nog regelmatig dat ze hem wat graag naast mij in bed had gelegd. Wij kregen een nieuwe arts, een vrouwelijke, die hem al jaren assisteerde. Niets mis mee. Daarna kwam ik dokter Ali heel af en toe nog weleens tegen in de supermarkt. Hij schudde mij dan steevast de hand en vroeg of ik nog in het huis van Wigchering aan de Veenakkers woonde. Dat beaamde ik. Het moet voor mijn grootouders een schok zijn geweest dat er zich halverwege de jaren zeventig plotseling een kleine bruine arts aandiende. Maar zij spraken altijd vol lof over dokter Ali. Op één van de laatste bezoeken die ik hem als praktiserend medicus bracht, vernam ik dat ik niet zoals ik altijd had aangenomen vanwege mijn gehoor voor de militaire dienst was afgekeurd, maar vanwege kortademigheid. Ik zou te weinig uithoudingsvermogen hebben gehad om met de andere boys te tijgeren ofwel te zandhappen. En ik maar volhouden dat een scheurtje in één van mijn trommelvliezen en de heisa dat dit gaf tijdens de keuring gezorgd had voor mijn ongeschiktheid. Er waren bovendien dankzij de babyboom veel te veel dienstplichtigen en daardoor waren de keuringsartsen naar het scheen wat minder streng. Bij mij was het denk ik -achteraf gezien- de combinatie van deze drie factoren + mijn niet verzwegen afkeer voor het militaire apparaat. Korte tijd later kreeg ik een schrijven waarin mij deelname aan het Nederlandse leger werd ontzegd. Ik kon eventueel over de uitspraak verweer aantekenen en de reden van mijn ongeschiktheid opvragen bij mijn huisarts. Zowel het eerste als het laatste heb ik niet gedaan.

Ik las de advertentie nog eens door. Er staat dat het hem niet altijd voor de wind is gegaan, maar dat hij met hard werken veel had bereikt. Bobby Bas Ali. Het klinkt bijna als de pseudoniem van een goochelaar. Geboren in Soerabaja in 1940. Een roerige tijd. Roepnaam Bob. Dat was nieuw voor mij. Menigeen noemde mij ook Bob of Bobby, naar mijn grote muziekheld. Het zou best kunnen dat ik op één van mijn eerste bezoeken aan hem een T-shirt droeg met de naam Bob Dylan erop. Heel goed mogelijk. Misschien de reden dat hij als hij mij zag altijd fijntjes glimlachte. We hadden dus iets gemeen. Tenslotte; in We’ll meet again, some sunny day geloof ik niet, maar een Goodbuy ol’ chap is wel op zijn plaats. Mijn menselijk landschap wordt er weer een stukje kaler door.

Welke kleur moet Piet hebben? 4.12.20

Er is, en dat zal niemand zijn ontgaan, zeker in deze tijd van het jaar, erg veel te doen over de kleur van het leger hulpjes van Sinterklaas. In mijn kindertijd was er sprake van slechts één hulpje en deze werd zonder enige terughoudendheid Zwarte Piet genoemd. Ik heb mij als kind meer dan eens afgevraagd hoe in vredesnaam die ene piet al die cadeautjes ter plekke kreeg. Want iedereen kreeg het dan toch maar. De jaren verstreken. Piet werd pieten, de club werd groter en groter. Ik wist uiteraard toen allang dat het sinterklaasfeest een door de landelijke middenstand opgezet koopspektakel is. Bij de aankomst van de goedheiligman, waarvan overigens geheel volgens de regels van het spel maar eentje was, dwarrelde er een bonte stoet van pieten rond, die evenzo volgens het spel, allemaal antracietzwart waren. Ik behield ondanks mijn kennis omtrent het festijn nog lange tijd lichte vrees voor het koppel. Bij een van mijn latere sinterklaasfeesten had, zonder dat ik het wist, ook het meisje waar ik al enige tijd mee verkeerde, zich getransformeerd tot piet en aan het eind van het spel wreef ze lacherig met haar zwarte snoet eventjes langs het mijne. Daarmee was het demasqué compleet. Een zwarte veeg benadrukte nog eens extra hoe licht wij het spel moesten nemen. Tot voorbij de millenniumwissel werd aan de huidskleur van de pietenschaar weinig aandacht besteed. Het was tot traditie verworden folklore dat er zich naast die witte baardman een zwarte onderdanige knecht bevond. De Amsterdamse onderwijzer/dichter Jan Schenkman heeft het al eeuwen getolereerde zwarte duiveltje aan de voet van de beschermheilige Nicolaas opgeblazen tot het formaat dat het sinds zijn entree zo halverwege de negentiende eeuw heeft. Hij had uiteraard nooit kunnen bevroeden dat het ooit zoveel ophef zou veroorzaken. In intellectuele kringen werd de kleur van Piet lang geleden al ter discussie gebracht. W.F. Hermans doet de hem in 1969 gestelde vraag waarom Sinterklaas nooit zwart is af met: ‘De rol van Zwarte Piet is helemaal geen oneervolle. Hij dreigt met kinderen in de zak stoppen, maar heeft dat nog nooit gedaan. Hij deelt speelgoed uit. Hij imponeert kinderen minder dan de autoritaire Sinterklaas’. De kritiek hierop was dat ‘het sinterklaasfeest symptomatisch is voor het racistische karakter van de Nederlandse samenleving. De figuur van Zwarte Piet wordt gezien als een klap in het gezicht van alle gekleurde landgenoten door zijn kromme taaltje, zijn ondergeschikte positie, zijn kinderlijke karakter en zijn algehele dommigheid’ (gegevens: ‘Is Sinterklaas racistisch?’ , Lodewijk Brunt, Vrij Nederland, 22 december 1984). Het zat er dus al lang aan te komen dat het Zwart van Piet eens zou moeten wijken. Maar wat moet het dan worden, of móet het überhaupt wel iets anders worden? Want hoewel het percentage voorstanders van de ouderwetse Zwarte Piet slinkend is, zie ik op menige krantenfoto de oude baas in een open koets of op een schimmel vergezeld door een menigte pikzwarte pieten. Sommige voorstanders van de Zwarte Piet zeggen dat het zwart zó zwart is dat toch ieder weldenkend mens kan zien dat het nep is en dat het daardoor niet kwetsend bedoeld kan zijn. Nu ik het daar toch over heb: ook het wit van de baard en de hoofdharen van Sinterklaas zijn veel witter dan in mijn jeugd. Zou men weten waar de haren vandaan komen en hoeveel moeite het bleken ervan voor mens en milieu kost hier een tooi van te maken, dan zou geen sint het meer willen dragen. Maar áls die voorstanders van Zwarte Piet stellen dat het zwartste zwart dus niet kwetsend moet worden gezien, dan kan het net zo goed een andere kleur worden. Blauw, grijs, paars, oker of groen voor mijn part. De vondst van de regenboogpiet was geen blijvertje. Het was een leuk tussendoortje, maar een mens is geen zebra. Dat weet zelfs een kind. Maak ze nou niks wijs! Ook de veegpiet gaat dezelfde kant op. Wat dan wel? Ik denk dat het hele sinterklaasgebeuren op de schop moet en dat er uiteindelijk gekozen zal worden voor een geheel nieuwe sint. Er zal een commissie moeten komen die een zich in een uithoek van onze kerkgeschiedenis verscholen heilige opsnort en hiermee moet men proberen een nieuwe traditie te creëren. Met het afnemen van het christelijke geloof en daardoor het staken van het aanbidden of het te hulp roepen van de hiervoor bestemde heiligen moet dat toch niet zo’n moeilijke klus zijn. Keuze genoeg, zou ik zeggen. Er zit vast wel een aardige, liefst tamelijk kleurloze exempel tussen. Er is bovenal nog niets gezegd over het geslacht van Sinterklaas. Dat gaat ooit ook nog eens een item worden. Van de pieten weten we het wel; die zijn androgyn en fluïde, maar sinds het geslacht van de here God zelf ter discussie staat en Sinterklaas is uitgaande van zijn oude beroep van bisschop van Mira toch een uitdrager van diens roestvrijstalen Woord, zal ook hij ooit met de billen bloot moeten. Dat kan nog wel even duren, want de moederkerk wordt geleid door onbuigzame mannen. Voordat dit een heterogene gemeenschap is zijn we minstens drie eeuwen verder. Maar ooit zal er een vrouw opstaan en zeggen ‘Nu is het mooi geweest!’ en zich als een Nicolaasje opwerpen. Of er dan nog kinderen zijn om zich eraan te vergapen is een open vraag.

Nazieken 15.12.20

Zo moet het misschien ook zijn aangekomen op de ochtend van 10 mei 1940, dacht ik, toen onze Minister-President de strenge lockdown aankondigde. Duitsland doet de harde lockdown en dus moeten wij wel meedoen, anders lopen al die Duitse burgers onze grenzen plat. Don’t mention the war! Nee, zullen we niet doen. Dat het een soort oorlog is, weten we zo langzamerhand wel. Vanaf de allereerste toespraak tot het volk en de persconferentie erna, wist je ‘dit is niet normaal’. Overstak de vijand tachtig jaar geleden om vier uur in de ochtend weliswaar zonder oorlogsverklaring maar met duidelijk hoorbaar vliegtuiggeronk onze grens, de huidige vijand is een veel slinksere creatuur. Om die te weren hadden we na het allereerste onheilspellende bericht aangaande een moordzuchtig virus uit China meteen alle land- en luchtwegen potdicht moeten afsluiten. En niet alleen wij, maar ook alle ons omringende landen. Dan zou de schade nog enigszins beperkt kunnen zijn gebleven. Maar dat gebeurde niet. Zonder één schot te lossen stroomden de ziekenhuizen vol. Mensen werd aangeraden thuis te blijven en indien mogelijk thuis te werken. Dit was voor veel witteboorders volkomen nieuw. Eén stap verder en men zou de ramen gaan afplakken met zwart plastic. Want de vijand zou eens over de schouder meekijken. Zorgcentra en andere tehuizen werden nauwgezet afgesloten voor bezoekers. Mocht men in bepaalde situaties toch naar binnen, dan diende men zich geheel in plastic in te wikkelen en de niet zelden al op sterven liggende relatie als een buitenaards wezen te benaderen. Het woord liefde was strikt ingekapseld. Overtreders werden hard aangepakt. De boetes waren niet mis. Dankzij een fotograferend lid van de vaderlandse rioolgarde liep een bewindsbestuurder tegen de lamp. Het gaf maar aan dat elke straathoek, ja zelfs de geringste bosschage, een uitgekiende plek was voor de vijand om een passant aan te vallen. In navolging van zijn overgrootmoeder en haar familie, meende onze koning, zonder hier ruchtbaarheid aan te geven, met zijn gezin naar zijn vakantieverblijf in Griekenland te vluchten. Maar het lekte uit en vol berouw togen ze weer huiswaarts. Volgens het RIVM volstond de preventie aanvankelijk uit het elkaar niet meer zoenen, daarna het elkaars hand(en) niet meer te drukken en anderhalve meter van elkaar te blijven. Toen kwam het regelmatig en grondig reinigen van de handen erbij en tenslotte het dragen van een mondkapje in gesloten ruimten. Dit alles in eerste instantie onder het mom van aanbeveling, maar spoedig verplicht. Voor mensen die lijden aan straatvrees of huiverig zijn voor menselijk contact kwamen deze oproepen tot sociale distantie als witte brood uit de hemel vallen. Toen een en ander nog te weinig aan herstel opleverde, vaardigde het landsbestuur uit dat we gedurende één etmaal niet meer dan twee bezoekers mochten ontvangen. Ik kreeg neiging voor het geval er plotseling controle aan de deur zou komen alvast een onderduikplekje in de kelder achter de trap in te richten. De Winkels moesten zich streng aan de anderhalvemeterregel houden, hetgeen looproutes en tellingen bij de ingang veroorzaakte. Even ook hing het woord ‘avondklok’ in de lucht. Toen kwam de rotte geur van de bezettingstijd wel heel dichtbij. Voor het eerst hoorde ik kort hierna het woord ‘vrijheidsbeperking’ vallen. Een groot deel van de bevolking toonde zich bereid de maatregelen in acht te nemen, maar anarchistisch ingestelde lieden trokken ze ernstig in twijfel en meenden dat het wereldwijde virus door een handjevol superrijken bewust onder de mensen was verspreid en dat die alles in het werk stelden om het lethargische werkvolk aan zich te binden. Niks vleermuizen of servetkatten. Sommige van deze virusontkenners maakten zelfs de vergelijking met een bijenkorf. Ze verbonden de diverse korven als een reusachtig doch onzichtbaar netwerk en spraken van een gitzwart, ultrageheim complot. Ze begrepen werkelijk niet dat de virusbekenners zich zo makkelijk lieten ringeloren. Intussen raakten de intensive-careafdelingen overvol en stierven mensen bij bosjes. Degenen die het wel redden, zullen nog lange tijd lijden aan allerlei naziekten. Toen vijfenzeventig jaar geleden de vrede werd getekend, stierven in de maanden erna ook nog honderden mensen. Om over alle verdere trauma’s maar te zwijgen. Ook nu zal net als in de decennia na 5 mei 1945 de overwinning en het gevoel van vrijheid prevaleren – tot we onze fouten inzien en we alsnog capituleren.

Dilemma 31.12.20

Overbuurman is vuurwerk aan het afschieten. Dat is dit jaar streng verboden vanwege de mogelijke gewonden die ieder jaar in de dagen vóór oudejaarsdag en het begin van het nieuwe jaar met het afsteken van vuurwerk ontstaan en die daardoor het ziekenhuispersoneel extra werk bezorgen. Dat kunnen ze niet gebruiken. Er liggen immers al duizenden coronapatiënten. Ik geeft bewust een ruime marge voor wat betreft het afsteken, want ieder jaar begint het knalprogramma al rond half november en zet het door tot 1 à 2 januari. Het is ieder jaar weer een irritante heksenketel. Nu kan ik de politie wel bellen en mijn boodschap doorgeven, maar zo’n man of vrouw zal vragen wie ik ben en of ik in de buurt van de herrieschoppers woon en er last van heb. Ik heb dit jaren geleden al eens ervaren. Daar trap ik niet opnieuw in. Anoniem kan ook. Dat vertrouw ik evenmin. De vrouw van overbuurman werkt bij de politie. Weliswaar bij de zedenpolitie, maar het zal voor haar een peulenschil zijn om na te gaan wie haar collega van de gemeentepolitie heeft gebeld en die er voor zorgde dat manlief, geëscorteerd door hun twee zoontjes, dat onschuldige knalspelletje zo ruw werd ontnomen. Vanaf een uur of tien (10.00) dreunt het door de straat. Eerst waren het nog een soort van rotjes, maar nu is het zwaardere werk aan de beurt: carbid. Hoorde ik in vorige jaren regelmatig hamergetik en prompt na de knal het geluid van een over de klinkers van hun oprijpad en soms zelfs over straat stuiterende melkbusdeksel, nu gebruiken ze een grote plastic bak die na de knal tot ver boven hun heg en er soms overheen vliegt en door een van de zoontjes wordt teruggehaald. Na de middag komen ook de eerste aanhangers van het spektakel. Al spoedig staan er vier auto’s en een groepje mannen bijeen om de verrichtingen te aanschouwen. Dat is ook tegen de landelijke regel. Het is pas 14.00 uur, dat belooft nog wat. Bij elke mij steeds harder voorkomende knal brandt het verlangen de politie te bellen. ‘Niet doen’, zegt mijn vrouw. Het waarom niet is mij duidelijk. We hebben er nu een dag en misschien morgen nog last van en voor de rest van het jaar zien wij hen niet of slechts een enkele keer. Zou je voor deze ondaad hun op een forse boete jagen, dan bestaat de kans dat wij er de rest van het jaar de zure vruchten van moeten plukken. Hetzelfde geldt voor een waarschuwing van mijn kant. Ik heb overwogen ze vanmorgen op hun laakbare gedrag aan te spreken en ze tot de middag (12.00 uur) vrij spel te geven en daarna bij voorzetting de politie te bellen. ‘Niet doen’, zei mijn vrouw. Ze heeft gelijk. Er is geen kruid tegen gewassen. We moeten het maar gedogen, wegzwijgen, hopen dat er meer mensen zijn die zeggen ‘Dit kan écht niet’ en de politie bellen. Het kan ook dat een andere vuurwerkliefhebber die zich wél keurig aan de coronaregels houdt, van pure afgunst de politie belt. Maar het zint me niet dat ik andere mensen de kolen uit het vuur laat halen. Volgend jaar is het weer gewoon, tenzij het coronavirus doorzet en er om wat voor reden ook van vuurwerk helemaal geen sprake meer is. Tot zolang houd ik voor volk en vaderland mijn kaken maar op elkaar. Ah, zie ik daar toevallig geen politieauto voorbij rijden..? Nee, toch niet. Het is een op een politieauto lijkend busje van een grapjas. Ik geef het maar op, zet de muziek tegen mijn zin wat harder en ga straks met angstige Rossi ver buiten het dorp een eindje lopen. Over twee dagen is het voorbij en horen we wel hoeveel vuurwerkgewonden de overbelaste teams van de ziekenhuizen te verstouwen hadden.

——————– ………. ——————–