Oké dan! 2023

31.3.23 Een regelrecht sprookje In een boekenkastje te A. vond ik onlangs tot mijn verrassing een sprookjesboek uit het jaar 1893. Ik ben niet echt een sprookjeslezer, maar vanwege de oudheid van het geschrift en de gedachte dat het na mij naar alle waarschijnlijk in de papierbak zou verdwijnen, deed mij ogenblikkelijk tot dit besluit komen. Bij thuiskomst bladerde ik het boek door. Het bevatte een aantal bekende verhalen van de gebroeders Grimm. Deze oudbakken materie nam ik snel tot mij, mede vanwege de bedwelmende geur van spinnenrag, heksengom en dennenhars. Ik had ze tot op een na allemaal doorgenomen. Het laatste sprookje was getiteld Het Onzijdige Huwelijk. Omdat ik dit sprookje na lezing, zeker voor die tijd, toch wel erg merkwaardig vond, geef ik het hier in het kort weer. Hier komt-ie.

Het was een koude avond in het grote bos dat is gelegen in Oermandië. Ver van de bewoonde wereld bevond zich het huisje waarin zeven kleine mensen woonden. In sprookjes worden dit altijd kabouters genoemd, maar dat vinden wij (Wilhelm & Jacob Grimm, WH) niet meer kunnen sinds de LiliputanerAktion-Verein zich hier terecht krachtdadig tegen heeft verzet. Het sprookje vertelt over Waakje, Weekje, Wuikje, Wookje, Wijkje, Wikje en Wuukje. Ze zaten met hun zevenen rond de beukenhouten tafel en waren in een hevige woordenstrijd verwikkeld geraakt. Op zich niet vreemd, daar kleine mensen zich veelal misdeeld voelen en hier luidruchtig kond van doen. Ze staan hun persoontje. Laten we stiekem naar hun gekissebis leesluisteren.

De ons nu bekend zijnde kleine familie kakelt thans zeer opgewonden door elkaar. Er valt een beukenhouten stoeltje omver en er gaat een bloempot door een van de ramen. Vader Waakje slaat meermaals met zijn vuist op tafel en maant allen tot stilte. ‘Dat had je niet moeten zeggen Weekje. Het gaat de kinderen niets aan. Ik ben op de leeftijd der sterken en ik heb helaas de fout gemaakt te kiezen voor wat men in Oermandië een Lustige Weibe noemt. Ik had beter moeten weten. Ik had jouw antecedenten na moeten trekken’. ‘Nou ik lust jou rauw op m’n nuchtere maag Waakje!’ ‘Achachachach, wat een gekakel om niets. Houdt dat dan nooit eens op?! Als ik alles had geweten, dan had ik jou achter de heg gemieterd, Waakje. Had iemand jou als een vondeling in een heel andere sprookje al misfit kunnen gebruiken. Had je daarin je beklag mogen doen. Dan had ik nu lekker in Huize Dwergzicht mijn tijd mogen uitzingen. Ga asjeblieft allemaal houthakken en laat mij met rust’. ‘Ja moeder’. Het was nu een poosje stil. Wij blikken even door het karig gemeubileerde kamertje. Alleen de beukenhouten koekoeksklok laat zich niet van slag brengen. Dan verschijnt er plotseling een hand door het gebroken vensterglas. Het is een grote sneeuwwitte hand. Wijkje ziet de hand en zegt ‘Dat lijkt goddorie de hand van Sneeuwwitje wel’ en hij trekt zich aan zijn baard om zeker te weten dat hij niet droomt. Allen kijken nu derwaarts en Wuukje springt op van haar stoeltje en vliegt naar het raam alwaar nu het grote knalrood omhaarde gezicht van – inderdaad- Sneeuwwitje verschijnt. ‘Ik heb een mandje appels voor jullie meegenomen’, zegt ze. ‘Heerlijk!’, roepen ze als in koor. ‘Maar je weet toch dat ik helemaal geen appels lust, sullie’, zegt Wuukje. Maar Sneeuwwitje maakt een hele vette knipoog naar haar. ‘O ja’, fluistert Wuukje ‘het is een sprookje’ en ze neemt het mandje door het venster aan en deelt de appels uit. Maar de appels blijken een hoge dosis GHB te bevatten en daar kunnen kleine mensen niet zo goed tegen en kort daarop slapen ze allemaal de slaap der onschuldigen. En Wuukje vult als de wiedeweerga haar rugzak en gaat er met Sneeuwwitje vandoor. Onderweg komen ze nog een would-be prins op een wit paard tegen, maar die sturen ze de verkeerde kant op. ‘Dort wachte die Prinzessin’ en weg spurt-ie. In de stad aangekomen, racen ze meteen door naar het stadhuis om te trouwen. Een beetje gesteggel geeft dat nog wel, maar nadat ze elkaar een zoen -Sneeuwwitje moest er voor door de knieën- hebben gegeven, waren ze een echt paar. Hoe het de kleine mensen in het grote bos verder is vergaan, vertelt het sprookje niet. Wellicht hakten zij zich de vergetelheid in. Einde verhaal.

27.3.23 I.M. Wim de Bie Wim de Bie is dood. Ik hoorde het zojuist (13.00 uur) op de radio. Wim de Bie; vriend en speelmaat van Kees van Kooten. Vooral bekend van de televisie, van het satirische programma ‘Keek op de Week’ op zondagavond. De televisie zal er vanavond geheid uitgebreid bij stil staan. En morgen de kranten. Tientallen types beeldde Wim de Bie uit. Altijd in samenwerking met van Kooten. Een tweede dreun voor Kees die vorig jaar zijn andere levensvriend Remco Campert verloor. Sommige types uit ‘Keek op de Week’ werden te groot en zelfs gevaarlijk. Mensen gingen ze idealiseren, in het echt nadoen. Zoals het duo Jacobse en van Es, van De Tegenpartij. Kees was meestal het sterke type, Wim de wat zwakkere die over zich heen liet lopen. Soms gaf hij verweer, zoals in de creatie van Dirk (zwerver), Walter De Rochebrune (ex-mijnkundig ingenieur) of O. den Beste (ex leraar Duits). Dan kwam er schuim van woede om zijn mond. Zijn beste creaties vind ik waren meneer Foppe (solitaire angsthaas), Arie Temmes (broer van Gé, oorlogsgetuigen), Aad van der Naad (oud-vakbondsbestuurder), Frank van Putten (onderdanige zoon van moeder Carla), H. van der Vaart (burgemeester van Juinen) en Louc Hobbema (politiek verslaggever). Kees van Kooten was meer een ‘verkleder’ dan Wim de Bie. Alsof hij het een beetje tegen zijn zin deed. Beiden speelden -zeer overtuigd- vrouwenrollen en daarin hadden ze volgens mij een veel grotere invloed op de emancipatie dan al die Snip & Snap-figuren voor hen. Goed, het bleef satire, maar met types als Dien Meibos, Mémien Holboog, Thea Ternauw, Berendien uut Wisp en Jet Veenendaal (zus van Koosje) heeft Wim de Bie naast de vrouwentypes van Kees van Kooten laten zien, dat je middels verkledingen prachtige karakters neer kunt zetten zonder dat het kolderiek wordt. Het boek Ons kent ons uit 1993, met de bekendste types van Van Kooten en De Bie, heb ik opnieuw doorgebladerd en bij elke foto speelde zich in mijn hoofd ogenblikkelijk een analoge scene af. Meesterwerken, waarin ik soms trekjes van oude slapsticks herkende. Van W.C Fields, Laurel & Hardy, Charley Chaplin, Buster Keaton, Jacques Tati … Zeker is dat als het om humor gaat, het bij mij is begonnen met voorgenoemden en Zwiebertje, daarna Toon Hermans, Tommy Cooper en weer wat later Bram & Freek. Toen Kees van Kooten er in 1998 vrij plotseling de brui aan gaf, wilde Wim alleen verder. Op de televisie, op de radio en op internet met ‘Bieslog’. Ik heb het zelden gevolgd. Vond er weinig aan. Zonder Laurel zou Hardy óók niets zijn geworden. Kees & Wim was in die zin een eeneiige tweeling. Ik zag de dood van Wim de Bie natuurlijk niet aankomen, maar noem het toeval dat ik vorige week hun eerste langspeelplaat weer eens beluisterde. De plaat van heer bie en heer kooten van het simplistisch verbond uit 1975. Sinds tientallen jaren niet meer gedraaid. In de vinyl-revival kan die nog weleens aardig wat waard zijn. Ook de paar Juinensche Couranten die ik nog bezit heb ik weer doorgenomen. Voorop het nummer van zaterdag 19 maart 1983 staat in chocoladeletters (7,5 centimeter) HET WORDT LENTE! en daaronder (klein), 21 maart: lente! ook in Juinen! Waar kennen we die opzet van? Aan de Bescheurkalender heb ik mij nooit gewaagd. De literaire nalatenschap van Wim de Bie bestaat voor een deel uit voortzettingen van televisietypes als Mémien Holboog, Meneer Foppe en Walter de Rochebrune. Zijn leukste boek vind ik nog steeds De boekcorner van … Goos Verhoef! De verzamelde lectuurkritieken van een tabakswinkelier, gepubliceerd in Vrij Nederland. Onlangs weer gelezen toen ik het tegenkwam in het boek Pleidooi voor pulp van Kees ’t Hart. In tegenstelling tot Kees van Kooten heeft Wim de Bie zich minder bezondigd aan slapstickachtige taal- en woordgrapjes. Niettemin, hoe dan ook, er is weer een formidabele boom gesneuveld in dat grote iconenbos en ik ween in de eerste zonnestralen aan de voet ervan en weet zeker dat in Juinen de vlag (al dan niet met wimpel) vanaf heden halfstok zal hangen. Nog eenmaal zal Wim de Bie stralen op de voorkant van de kranten en vanavond op de televisie. Daarna dooft voorgoed zijn licht. Want zo gaat dat – ook met de groten.

25.3.23 Diplomademocraten Soms heb je een flinke plens regenwater op je huid nodig om tot bepaalde inzichten te komen. Ik had mij een groot deel van de ochtend en de voormiddag bezig gehouden een stapel kranten weg te werken. Als een mol vrat ik mij door het nieuws heen en bemerkte dat ik steeds meer terecht kwam in de bubbel van de theoretisch geschoolden. En daar hou ik niet van, van bubbels. Maar ik kan er weinig aan doen, want er is een culturele scheuring in ons land aan het ontstaan tussen wat men noemt de intelligentia van drie dicht bevolkte provincies in voornamelijk het Westen en de deplorabelen in de rest van ons land. Daar is een heuse socioloog op gepromoveerd. In de huidige diplomademocratie is deze perceptie (waarneming) de motor van politieke onvrede en wantrouwen. Ik las daar te snel overheen en ik herlas die zin heel behoedzaam en per lettergreep, want ik struikelde over dat woord diplomademocratie. Ik las het steeds als diplomaten-democratie. Ik word toch niet dyslectisch, dacht ik verschrikt. Diplomademocratie houdt feitelijk in dat het (ons) parlement te zeer wordt bezet door mensen met veel en vooral belangrijke diploma’s. Bijna het voltallig parlement is hoog tot zeer hoog opgeleid. Op zich is dat niet erg, want men moet natuurlijk capabel zijn, maar niet verwaand en aanmatigend. Het kiezersvolk bestaat voor ongeveer 80% uit laag tot middel geschoolden en geeft zich te makkelijk over aan de vermeende kundigheid van deze diplomabezitters. Deze onderhuidse onvrede is geëxplodeerd bij de laatste verkiezing. Dat deed zich een aantal jaren geleden al voor in Amerika. Democratische kandidaat Hillary Clinton gebruikte tijdens een verkiezingsspeech het woord deplorables. Een beetje krom vertaald als ‘ de sneuen’. Misschien had zij het niet eens denigrerend bedoeld, maar het volk pikte het niet. Ze wilden toch niet worden weggezet als een leger sukkels. Hillary kon de gooi naar ’s lands hoogste ambt subiet op haar buik schrijven. De socioloog heeft het verder over de ‘ervaren culturele afstand’ tussen praktisch geschoolden en theoretisch geschoolde politici. Ook dat heb ik een paar keer moeten overlezen en dacht toen: daar zit wel iets in zit. Als ik bijvoorbeeld minister van volkshuisvesting Hugo de Jonge tegen een enorm om woonruimte verlegen zittende vrouw hoor zeggen ‘Een rijke vriend, heb je daar al aan gedacht?’, dan zakt mij de broek af. Zo’n man dient ogenblikkelijk uit zijn funktie te worden gezet. In verkiezingstijd komen de diplomademocraten voor eventjes uit hun ivoren paleis en gaan het land in om te flyeren. Aan alles is te zien dat ze dit met grote tegenzin doen. Ineens bevinden zij zich tussen het sneue volk dat hoogstens met hen op een selfie wil. Verder niets. Aan hun zogeheten verkiezingsprogramma besteden ze geen seconde aandacht. Maar weet jij dan wel wat die politici beweren?, hoor ik u boemerangen. Nee, ik weet het evenmin, maar ik doe enige moeite en dat is in deze tijd van ontlezing al heel wat. Televisieprogramma’s die ons inzicht proberen te geven wat het diplomademocratencorps bekokstooft, worden steeds minder bekeken. Omdat die programma’s saai zijn. Mensen willen vuurwerk en emotie-tv. De Amerikaanse schrijver Neil Postman heeft ons er in 1985 met zijn boek Wij amuseren ons kapot (Amusing ourselves to death) al op gewezen. Dat werd toen weggehoond als sciencefiction, maar nu is het bittere realiteit.

Mijn hoofd liep een beetje om door die bulk aan informatie. Ook door de onvrede, maar wel míjn onvrede, dat wij het allemaal maar laten gebeuren. Dat we de wereld laten verstikstoffen en vergiftigen en dat wetenschappers over een paar generaties met de grootste moeite uitgestorven bloemen en insecten en vogels in kweekschuren en in laboratoria proberen terug te fabriceren, zoals er heden ten dage lieden zijn die in gedachten de mammoet weer over de Siberische toendra’s zien draven. ’t Is echter onbegonnen werk. Met dat aan elkaar knopen van DNA-strengetjes alleen kom je er niet.

Met deze draaikolk van gedachten in mijn hoofd ging ik met Rossi uit wandelen. De hemel was kraakhelder, maar eenmaal op de Achterweg gaf de zon er plotseling de brui aan en begon het te regenen. En er staan daar geen bomen om onder te schuilen. Ik haastte mij voort en Rossi -aangelijnd- was hiertoe wel genoodzaakt. Gaandeweg deze beproeving, dacht ik: eigenlijk zou de hele wereld een stevige wasbeurt moeten hebben. Geen nepperige zondvloed, maar nee zo eentje als dewelke mijn moeder en alle moeders in onze buurt en naar het schijnt in heel ons land vroeger in het voorjaar ondernamen en die de Grote Schoonmaak werd genoemd. Zo zou Moeder Aarde het ook moeten doen. Een reiniging tot in de verste uithoeken. Die gedachte hield me bezig tot we weer thuis waren. Twee doorweekte labradoedels. Maar later vreesde ik dat een groot deel van de acht miljard kinderkes de middelvinger tegen M A zouden opsteken. Ondankbare krengen! En dus verviel ik weer in dezelfde somberte als vanmorgen. Kom, dacht ik, laat ik eens weer zo’n ouwe Asterix gaan lezen. Heb ik een tijd niet gedaan. Over dat Gallische dorpje zo’n halve eeuw voor het jaar nul. Toen men aangaande de toekomst van toeten noch blazen wist. Amusement met een vette knipoog naar verleden en heden. Je zou haast naar die tijd verlangen. Enig minpuntje: het woord diploma bestond toen ook al. Nou ja, dat is ze te vergeven.

24.3.23 Een milde vorm van blokkade Het begrip writer’s block, waarmee ik de afgelopen dagen engszins verontrust meende behept te zijn, kan ik niet vinden in de grote woordenboeken en dat verbaast me. Dat een woord als corona/covid de laatste editie van de van Dale nog niet heeft gehaald, lijkt me logisch, maar het begrip ‘schrijfblokkade’, zoals het boekje Funshoppen in het Nederlands- Woordenlijst onnodig Engels (uitg. Bert Bakker – 2009) het heeft vertaald, is toch al heel oud. Zou je zeggen. Maar ook in The Collins English Dictionary (editie 1986) komt het niet voor. Ik kocht deze turf van 1771 gedundrukte pagina’s in de Albion Bookshop te Canterbury op 22 juli 1989. Lichtelijk daas door het plotselinge bezit van deze taalschatkamer, zette ik mij in de schaduw van de grote kathedraal neer. Om me heen zag ik vele pelgrimerende toeristen zich koelte toe wapperen met een exemplaar van de The Canterbury Tales. Het zou de heetste dag van de heetste week van het jaar worden. Ik had kort daarvoor de kathedraal bezocht. Een magistraal bouwwerk. Nog groter en luxer dan de kathedraal in York. Ik bekijk dit soort bouwwerken graag, maar met gemengde gevoelens. Ik ben bovendien absoluut onbekend met de regels en de rituelen van welk geloof dan ook en heb nooit enige behoefte gevoeld mij hierin te verdiepen. Toen ik dan ook een manspersoon in een lange tuniek, die nederig door met name de vrouwen met een hoofd- en knieknikje father werd genoemd, mijn kant op zag komen, groette ik hem luid en duidelijk met morning sir. Hij keek me met een milde blik aan en schuifelde onverdroten verder. Ik ben een aardse ziel van 1meter78 (volgens mijn oude paspoort, inmiddels ben ik ietwat gekrompen) en weiger op hoge hakken te staan om meer te lijken. Voorts kunnen hiërarchieën mij gestolen worden.

Terug naar het woord schrijversblokkade. Het verbaast me dat dit begrip kennelijk alleen voorkomt bij schrijvers en dichters en bijvoorbeeld niet bij kunstschilders (painter’s block), beeldhouwers (sculptor’s block) of componisten (composer’s block). Ongetwijfeld zullen die ook te maken hebben met creatieve dips. En wat te denken van elk ander beroep dat een zekere creativiteit vraagt? Of dat nu een taartjesbakker is, een timmerman, een wegenbouwer et cetera, maakt mijns inziens niet uit. Waarom het achtervoegsel block alleen benut wordt voor mensen die met het bedenken van verhalen, essays of gedichten en/of wetenschappelijke stukken hun kostje verdienen, bevalt me helemaal niet. Waarom zou een architect -toch ook een kunstzinnig vak- niet kunnen zeggen dat hij of zij zich in een creatieve blokkade bevindt, dat de geest het even laat afweten en dat hij wacht op betere tijden? Of een verkeersregelaar op Schiphol. ‘Gooi de tent maar even dicht, ik moet eerst over die blokkade heen, dan zien we wel weer verder’. Er zijn schrijvers en dichters die mooi weer spelen met die schrijversblokkade en het te verschijnen boek vooruit schuiven. Dat lees ik weleens. Misschien zou je elke werkzaamheid die te lang op zich laat wachten een ‘verzwegen blokkade’ kunnen noemen. Het zou zo bezien niet meer dan billijk zijn hier ruiterlijk aan toe te geven en vooral er voor uit te komen. Mijn oproep is dan ook om de creatieve blokkade uit het verdomhoekje te halen en het niet te verdoezelen in die o zo broodnodige tussendoor vakantietjes. Gewoon zeggen waar het op staat. Punt!

Zo, en nu ga ik een ommetje maken. Wie weet welke invallen mij onderweg komen toegewaaid. Mijn schrijven is weliswaar van elke plicht ontbloot en gelukkig hijgt mij ook geen geldbeluste uitgever in de nek, toch voel ik het als een zwakte om niet aan deze zelfopgelegde taak te kunnen voldoen. Dus tot later lezens!

11.3.23 Politici zijn mislukte sprookjesschrijvers Zo nu en dan vraagt iemand mij of de stukjes die ik schrijf op waarheid gebaseerd zijn en dan zeg ik steevast dat dit inderdaad het geval is. Ik sier ze hier en daar wel een beetje op en verzin er heel soms weleens een aardigheidje bij, maar in essentie zijn ze allemaal echt gebeurd. Maar ook al zou dat niet het geval zijn, zou ik de hele boel bij elkaar fantaseren, wat dan nog?! Het zou niet best zijn als de schrijvers van de boeken bij u thuis of die op de schappen van de plaatselijke bieb staan, enkel en alleen uit eigen ervaring putten. Zou er ook maar een fractie waar zijn van die bloedstollende verhalen, dan zouden zij hun hartslag opdrijvende thrillers en smokkelavonturen voor de rest van hun leven vanuit een zwaar bewaakte penitentiaire inrichting onze kant op moeten sturen. Nee, als je ongelogen waarheden aan het papier wilt toevertrouwen, dan moet je de politiek in gaan. Dáár moet je je op de letter nauwkeurig aan de waarheid (en niets dan de waarheid) houden. Wij zien deze dagen hoe integer de lijstaanvoerders van de landelijke partijen en hun provinciale afgezanten middels gekruide leuzen ons hun sprookjesachtige wereld voorspiegelen. Wij kiezers willen ze graag geloven en wij lopen er fluitend achteraan. Maar we weten ook dat we als de ratten van Harmelen voor de gek worden gehouden. Want het gros van de politici wil niets liever dan boeken schrijven. Ze hebben een totaal verkeerd vak gekozen en dat weten ze drommels goed. Mensen als Godfried Bomans, Simon Carmiggelt, Helle Haasse, Gerard Reve, Jan Wolkers en vele anderen, zouden in de landspolitiek beslist geen gek figuur hebben geslagen. Zij wisten wel beter en hielden zich als schoenmakers aan hun leest. Ik geloof ook niet dat ik op één van hen had gestemd. Daarvoor moet je gespeeld boos kunnen worden en niet oprecht zoals veel schrijvers dat van nature in zich hebben. In het politieke spel zouden zij volledig ondersneeuwen. Ik sprak eens met een echte politicus. Niet dat ik dat zo graag wilde, maar het kwam per ongeluk op mijn pad. Wij stonden namelijk op dezelfde bus te wachten. Toen die eindelijk arriveerde, kende ik zijn hele partijprogramma en wist hij van mij -want voor wat hoort wat!- dat ik in een ver verleden de LOI-cursus copywriter had gedaan en had ik voorzichtig toegezegd enige welluidende slogans voor zijn partij te bedenken. Ik heb er een uurtje zwaar over gedubd, want ik moest eerst over mijn schaduw heen springen. Dat viel nog niet mee. Toen heb ik enige kreten op het papier geslingerd. Ik liet me leiden door de leuzen die andere partijen ook gebruiken. Daarna heb ik ze in een blanco enveloppe zonder naam en adres naar de man toegestuurd. Ik hoopte er nooit iets van te vernemen, maar tot mijn stomme verbazing ontwaarde ik korte tijd later meerdere levensgrote hardkartonnen sandwichborden met in koeienletters mijn hersenspinsels erop. Overal zag ik ze hangen. Ik schrok mij de pleuris, ik was verbijsterd of zoals men dat tegenwoordig wel noemt ‘flabbergasted’. Eentje luidde: ‘Wij zeggen ’t is geen Belgenmop: hef alle binnengrenzen op!!‘ Een andere roeptoeterde: ‘Ons prinsiep: geen vliegveld bij Nieuwediep!’. Nu was daar helemaal geen sprake van, maar ik reageerde in de geest van boer Koekoek, die zei altijd dat politiek bedrijven vooruitzien is. Aan mij zou het dus niet liggen als een speculant zijn oog op dit gebied zou laten vallen om er een Schipholletje te beginnen.

Dit alles is vele jaren geleden en Nederland telt nog steeds hetzelfde aantal strikt omgrensde provincies en ieder jaar nam het aantal proefballonnetjes toe en de meesten bleken peperdure flaters. Geldverkwisting, zoals de kleine beursbezitter zegt. Sinds de ontmoeting bij die bushalte, reis ik nog zelden met het openbaar vervoer en ga politici stelselmatig uit de weg. Bevreesd dat ze iets van me willen. Ik stem uiteraard wél, ofschoon ik heel goed weet dat er in bijna elke politicus een mislukte sprookjesschrijver huist. Soms in de vorm van een kabouter, soms in die van een boze heks of van een trol en soms in die van een staatsgevaarlijke reptiel. En allemaal willen ze hetzelfde, namelijk op het boekenbal voor de Grote Vriendelijk Reus doorgaan. Maar ze weten diep in hun hart dat elk moment die ouwe Troelstra na dik honderd jaar slaap kan ontwaken en dan wordt het revolutie! Daar kun je donder op zeggen. En tegen middernacht zal iemand bij het verlaten van de Boekenzaal haar of zijn schoen verliezen. Dat hoort nu eenmaal zo bij een goed sprookje. Het zal later worden uitgelegd als ‘het struikelblok van de restzetels’. Na ieder bal is het hetzelfde liedje. Ik noem het de wet van de aangepaste mouwen. Daar had ik trouwens ook een slogan voor bedacht: ‘Niet te enthousiast, neem de maat die bij je past’. Als we over een jaartje weer mogen stemmen, zijn de boeken van de huidige kanshebbers allang afgeschreven en liggen op stapels in de uitverkoop.

Ik hoop dat ik met dit inkijkje heb laten zien dat al hetgeen ik schrijf, met inachtneming van hier en daar een lichte overdrijving (absoluut veroorloofd!) louter op waarheid berust. Zo waar als 2 + 2 5 is.

8.3.23 Getallen Mijn vrouw moest even naar de dokter en ik ging mee omdat ik in dit soort zaken haar chauffeur ben. Ze kan ook een taxi nemen, maar dat kost wachttijd en is omslachtig. Bij de artsenpraktijk aangekomen overwoog ik in de auto te blijven zitten en een boek te lezen, een rondje te lopen of mee te gaan naar binnen. Ik besloot tot het laatste. Stel er gebeurde iets met haar, dan zou ik tenminste dicht in de buurt zijn. Wij namen plaats in de wachtkamer. Tegenover ons zat een jongen van een jaar of vijftien druk doende op zijn smartphone. Een beeld dat ik dagelijks en overal zie. Vlak naast hem zat denkelijk zijn moeder ietwat verveeld voor zich uit te kijken. Kort na ons kwam er een mevrouw binnen die twee stoelen verderop ging zitten. Ze zuchtte aamborstig en wendde haar hoofd enige keren naar de jongen en zei toen plotseling: ‘Die smerige rottelefoontjes ook’. Het was een straffe oprisping en hoewel niet tegen ons gericht, kwam het wel onze kant op. Zij zag in ons mogelijk bentgenoten omdat wij smartphonevrij waren. Ik vroeg de jongen nu waar hij mee bezig was. Met een spelletje ofzo? Hij keek lichtelijk gestoord op en zei dat hij naar een U-tube-filmpje zat te kijken. ‘Niet naar Tiktok?’, zei mijn vrouw. Want Tiktok is hot, net als Instagram, en zij is in die dingen redelijk wereldwijs. Mij zeggen die dingen weinig. De jongen schudde zijn hoofd en zijn moeder mompelde dat die jongeren tegenwoordig niet anders doen dan naar filmpjes kijken. ‘Ach, als het maar geen tien uur of meer per dag is’, zei ik, omdat ik dat onlangs op het Journaal voorbij had zien komen. ‘O, dat haal ik ook weleens, zelfs wel meer’, zei de jongen met enige branie. Hij zei dat hij zelf ook filmpjes maakte en dat hij die op Instagram zette. ‘Zoohh ‘, zei ik, ofschoon dat niet zo moeilijk kan zijn, want iedereen doet het. Hij maakte filmpjes van kermissen en andere attracties en had al zo’n tweeduizend viewers. De andere mevrouw schudde meewarig haar hoofd en hield amper een herhaling van zo-even binnen. Ik zei, om mijzelf niet helemaal onder te schoffelen, dat ik weliswaar een telefoontje heb, maar dat ik die geheel naar waarheid bijna nooit gebruik. Ik frommelde het kleinoodje uit mijn bovenzak en toonde het hem. Ik wist wel dat dit bij die jongen een zeer geringschattende blik zou opleveren, nou dat deed het ook. ‘Dat stelt tegenwoordig helemaal niks meer voor, zo’n ding’, zei hij. Daar had-ie misschien wel gelijk in, hoewel ik nog nooit iets op dat ding heb uitgevogeld. Wie weet kan ik er net zoveel mee als met dat apparaat van hem. Intussen werd mijn vrouw opgeroepen. De jongen friemelde onverstoorbaar voort op zijn mobieltje. Ik zei nu dat ik een eigen blog heb. Verrast keek hij even op. Ik weet niet hoe hoog de blog staat op de hitparade van de vloggers, de chatters, de tiktokkers en de gamers of hoe dat ook allemaal heet. ‘En wat doet u daar dan mee?’, vroeg de jongen. ‘Daar zet ik verhalen op’, zei ik. ‘Een paar keer per week een verhaaltje en elke maand een column voor mijn dorp’. Ik plukte een paar visitekaartjes uit mijn zak en stak hem en de andere mevrouw eentje toe. De jongen gaf het ongelezen door aan zijn moeder, die het nauwgezet las. ‘Leuk’, zei ze en stopte het in haar zak. De andere mevrouw zei nu dat ze wel graag naar muziek uit de seventies luisterde. ‘Vooral flowerpower en protestmuziek’. Toen de oorlog in Vietnam nog een issue was. ‘En Woodstock’, zei ik, ofschoon dat alles al in de zestiger jaren speelde. De jongen vroeg nu, zonder zijn blik van het schermpje af te wenden, hoeveel views ik heb. ‘Dat weet ik niet’, zei ik. Voor vloggers is dat getal juist heel belangrijk en dus wilde ik -om hem te laten schrikken- zeggen: ‘Iets van 3 miljoen’. De Vietnam-mevrouw zei nu dat het bij die tiktokkers enzo alleen maar om de aantallen gaat. Het bleef even stil. Toen zei de jongen dat als hij over de honderdduizend views had, dat hij dan pas zou gaan verdienen. ‘En als het lukt, dan rij ik over een paar jaar in een Maserati of in een Porsche’, zei hij en hierbij blikte hij even naar zijn moeder. ‘Jaja’, zei-die. Alsof ze dacht: Krijg eerst maar eens een snor’. Toen riep de dokter de jongen op. Hij klapte duidelijk tegen zijn zin zijn smartphone dicht en liep achter zijn moeder aan naar de spreekkamer. Mijn vrouw was ook klaar. Ik liep naar de uitgang. De Vietnam-mevrouw knikte als groet. ‘Nou peace dan maar’ zei ik, ‘het ga u goed’. Ze wenste mij glimlachend hetzelfde.

‘Die jongen wil een Porsche als het geld met bakken binnen stroomt’, zei ik toen we buiten waren. We liepen naar ons autootje. Onderwijl vertelde ze over het doktersbezoek. Onze gezondheid is me meer waard dan alle Porsches en Maserati’s in de hele wereld bij elkaar. Maar toen ik 15, 16 jaar was wilde ik een gitaar, omdat de Ahoy en het Concertgebouw om mij zaten te springen. Het is allemaal iets anders gelopen. Over enige jaren is het vloggen weer uit de mode en zit die jongen te zwoegen op zijn rijbewijs. Ik heb sowieso te doen met hen die een dokter bezoeken. Want de toekomst wordt hier niet zelden in puin geslagen. Dromen liggen soms maar een drempel af van de ergste nachtmerrie. Die ontnuchterende kaakslag wilde ik die jongen natuurlijk niet geven.

6.3.23 Over Multatuli en mijn tijdsgenoten Min of meer als een door mijzelf geëntameerde opdracht, heb ik gisteravond Duizend en enige hoofdstukken over specialiteiten van Multatuli weer eens ter hand genomen. Ik heb het boekje gekocht in september 1983 en het toen ook gelezen. Mogelijk kocht ik het bij boekhandel Van der Kuyl aan de Kruisstraat in Assen, want die had een hele rek met salamandertjes. Ik werd er een beetje een verzamelaar van en bezit nog verschillende hele oude titels van die toendertijds gebonden, blauwe boekjes. Totaal vergeten schrijvers uit de eerste helft van de vorige eeuw als A. den Doolaard, Frans Coenen, Marcellus Emants en Aart van der Leeuw. Het was in diezelfde tijd dat ik Multatuli ontdekte. Ik las Max Havelaar, de eerste bundel Ideeën, Minnebrieven, Woutertje Pieterse en dus ook Duizend en enige hoofdstukken ….. Maar de salamanderverzamelwoede bedaarde en na 2000 keek ik ze bijna niet meer in. Ik noem mij dan ook geen multatuliaan. Ik dwong mijzelf dus weer eens eentje door te nemen. Dat viel me niet mee. Wat een uitgeslagen geneuzel over metafoor FRITSJE die volgens zijn papa ‘op zijn minst toch iets wezen moet’. ‘Om het geld is het niet te doen’, zegt hij meerdere keren. Hij is dijkgraaf en corpulent en totaal niet geschikt voor dit baantje. Dat hij niettemin deze hoog gewaardeerde functie bekleedt, komt omdat hij op het juiste moment the right man on the right place was. Dat geluk kun je hebben. En hij zou het zo aardig vinden als FRITSJE die functie zonder al teveel gemor over zou nemen. Want om het geld hoeft hij het niet doen, maar een mens moet toch iets wezen. Verder gaat Duizend en enige …. over politiek en dan vooral over hoe incapabel de meeste fluweelzitters wel niet zijn. Kortom, Multatuli ten voeten uit. Een staartje Havelaar, royaal overgoten met ironisch bedoelde boosheid over zijn miskenning als klokkenluider van de uitgebuite en uitgezogen Javaanse bevolking. Maar de grootste bezoeking was toch wel de taal van die dagen. Dat die door de jaren heen verandert zal niemand ontkennen, maar ik las het toen (in 1983) als onderdeel van mijn latere studie letterkunde en daarin las ik meerdere oude werken. Te beginnen bij Reinaarde de vos, Karel ende Elegast, Beatrijs, enzovoort. Ik was er dus wel een beetje bekend mee. Ik ben echter doorgegroeid en lees sinds jaar en dag schrijvers van na de oorlog tot en met de hedendaagse schrijvers. In het werk van Multatuli en zijn tijdgenoten loop je regelmatig tegen Franse of Latijnse woorden of staande uitdrukkingen aan die niemand meer kent. In hun tijd was dat niet ongewoon, omdat schrijvers, kerkstoelbekleders en andere borstkloppers elkaar nogal eens bevochten in onder andere die talen. Aanstellerige schriftgeleerdheid, zouden we nu zeggen. Het gewone volk ontging dit soort literaire pennenvechterij volledig. Zíj zorgden voor het brood en de wijn, want zonder dát zou het droog lullen worden.

Met dit laatste woord ben ik in één klap aangekomen in de taal van deze tijd. De laatste maanden heb ik vooral werk van schrijvers als Martin Bril, Bart Chabot, Eric Corton, Kees van Kooten, Ivan Wolffers, Remco Campert, Jan Mulder en Nico Dijkshoorn gelezen. Allemaal schrijvers die met hun onderwerpen dicht bij huis blijven. Ik lees ze in tegenstelling tot die oude schrijvers veeleer ter verstrooiing, deels uit nieuwsgierigheid. Als ik weer een Brilletje uit heb, leg ik het op de stapel uitgelezen. Evenzo die van van Kooten, van Campert ….. Niets ten nadele van de kwaliteit, maar er blijft heel weinig hangen. Bij de verhalen van Simon Carmiggelt wél of Belcampo en zeker bij die van Godfried Bomans. De genoemde schrijvers schrijven vooral in de taal die ze rondom zich horen over huiselijke en uithuiselijke zaken en dat leest makkelijk weg. Allemaal blaken ze van onhandigheid. Ik voorspel dat ze niet lang gelezen blijven worden. En net als in de verhandelingen van Multatuli wordt er in de verhalen van de genoemde schrijvers óók enorm geleden. Dat kunnen mannen heel goed. Vooral wanneer dingen kapot gaan en er zijn nu eenmaal veel meer dingen die kapot kunnen gaan dan in de tijd van Multatuli. Auto’s bijvoorbeeld of elektrische apparatuur, relaties of onderdelen die zomaar ergens vanaf vallen, waardoor zij in de problemen komen. Gespeelde of echte boosheid wanneer afspraken niet worden nagekomen of wanneer de deerniswekkende schrijver ergens onder een afdakje staat weg te kleumen. Modern leed, elitair gezeik en ge-struggle for life. Alleen zij slingeren dat open en bloot en niet onder een valse naam de wereld in. Iedereen zal het weten. Ze gaan voor de gulle lach. Multatuli, hetgeen ‘Ik heb veel geleden’ betekent, wond er ook geen doekjes om, maar dat kwam mede door zijn onbekwaamheid zorgeloos te kunnen leven. Dat zal voor een humanist -áls hij dat al was- niet mee zijn gevallen. Hij was een vat vol tegenstrijdigheden en ik ken zijn gelijke niet in de huidige tijd. Bij Chabot, Bril, Van Kooten, Mulder et cetera valt dat minder op. Wellicht omdat we in een roerige tijdsgewricht leven en er ontzettend veel geschreven wordt. In hun schrijfsels herken ik logischerwijs veel meer dan in Duizend en enige ….. De talrijke Lucky Lukes en Tarzans die ik in mijn leven heb gekend, waren beslist niet perfect. Ze dronken te veel, maakten schulden, waren egoïstisch, scholden en vloekten op alles wat los en vast zat en konden met hun fikken niet van de vrouwtjes afblijven. Dat soort lieden tref ik ook in de hedendaagse literatuur. Misschien niet zo ruw, maar toch ….. Ik heb ook weleens ergens in de wildernis staan blauwbekken en de ANWB vervloekt omdat ze mij in plaats van een kwartier een uur lieten wachten. Niet alles loopt nu eenmaal op rolletjes. Maar gemeen hebben al die schrijvers dat ze de right man on the right place willen zijn. Dat zit kennelijk in iedereen die zijn kop boven het maaiveld uit steekt. Enfin, ik zal de laatste hoofdstukken uitlezen, omdat ik het moeilijk kan hebben halverwege te zijn gestrand. Maar het is wel een hele klim, een tour de force.

4.3.23 Ode aan de krantenmakers Je mag een column eigenlijk nooit beginnen met Ik. Dat is een ongeschreven wet in de tijdschriften- en krantenwereld. Maar ik heb mijn eigen eenmansbedrijfje en dus kan ik mij daar rustig aan onttrekken. Er wordt enorm veel afgecolumnt in ons land. Een groot deel van die schrijvers zal voor dit werk worden betaald en een groot deel zal het voor de denkbeeldige doos sigaren doen. Daar dacht ik vanmorgen aan, terwijl ik de krant doorbladerde. Ik verheugde me weliswaar op het leesplezier, maar dacht ook aan de kosten om al dit nieuws te vergaren en het bij de lezer onder ogen te brengen. Om te weten hoeveel mensen zich daarmee bezighouden, liep ik eventjes de krantgegevens na. 221 medewerkers om precies te zijn. Van de Hoofdredacteur tot en met de Ombudsman. Columnisten worden niet eens in de lijst genoemd. En dan heb je nog de fotografen, de puzzelmakers, de cartoonisten, de mensen van het weer, de opmakers en wat al niet meer ….. Reken er maar gerust vijftig bij. Sommigen elke dag, sommigen elke week, sommigen om de dag of week of eens per maand. Dan kom je uit op 275 fulltimers en freelancers. De verdiensten van al die medewerkers moeten worden verdisconteerd in de prijs van de krant. Ook het schoonmaak- + kantinepersoneel staat niet in de colofon vermeld. Dat werk moet wél worden gedaan. En dan heb je nog de mensen die de kranten naar de verschillende uitgiftepunten brengen en de mensen die de kranten bij de abonnees bezorgen. Dat moeten er vele honderden zijn. Geen wonder dus dat de prijs van de krant mede door het stijgen van de materiaalkosten en de lonen regelmatig wordt verhoogd. Ik las onlangs dat de oplagen van de kranten dalen. Dat verbaast me niets. Ik ben een grage krantenlezer en ik koop naast mijn twee weekendabonnementen doordeweeks ook nog weleens een los nummer. Niet te veel, want ik moet het wel kunnen behappen. Soms kom ik er pas tegen het eind van de middag toe en zie dat de krantenrek van alle zes beschikbare titels meestal nog wel eentje, soms meerdere exemplaren bevat. ‘We gooien regelmatig de helft van de kranten weg’, zei me laatst een baliemedewerkster. ‘Wat zonde!’, liet ik mij geschrokken ontvallen. Wordt dit verlies meegeteld in de oplagen van de verschillende titels? Geen flauw idee.

Dat ik mijn hersenen met deze zaken al zo vroeg op de ochtend pijnigde, kwam ook doordat ik van de week bij mijn broer in het verzorgingshuis in Emmen op bezoek was en daar op de grote tafel in de gemeenschappelijke ruimte zes bekende krantentitels keurig op een rijtje zag liggen. Ik bezag dat met genoegen, maar vroeg me tegelijkertijd af of ze hier wel gelezen werden. De meeste bewoners van het Hof lijden immers aan één van die vervelende ‘verdwijnziekten’, waardoor vooral communiceren en ook lezen bijna niet meer mogelijk is. Ik groette de mensen aan de tafel en plukte de Volkskrant uit het rijtje. Meteen stond een keurige mevrouw op en zei met geaffecteerde stem dat het de kranten van gisteren betrof. ‘Wij krijgen ze van de Bruna van hiernaast, want die houden elke dag een stapeltje over en dan brengen zij ze de volgende ochtend hier’. ‘Wat aardig’, zei ik . ‘Ik heb er vroeger zelf gewerkt, ziet u, dus ik weet dat heel goed. Vroeger moesten wij de streepjescode van de niet verkochte kranten afknippen en opsturen en dan kregen wij het geld terug’, zei ze. ‘En worden ze hier wel gelezen dan?’ zei ik. ‘Neuhh’, schuthoofde ze, ‘dat geloof ik niet. Maar ik leg ze elke morgen keurig op een rijtje. Aan mij zal het niet liggen’. ‘Ja, u doet prima werk hoor, mevrouw Kloosterboer’, lachte een jonge medewerkster die volgens haar naamplaatje Bianca heette. Mevrouw Kloosterboer beaamde dit luid en duidelijk. Nadat ik de krant vluchtig had doorgebladerd, schoof ze het uiterst precies, als betrof het een museumstuk, terug op de opengevallen plaats. ‘Zo, weer klaar’, zei ze. Ze had er een dagtaakje aan. De tafelgenoten bezagen het stilzwijgend, twee anderen stootten een balletje, een scootmobiel slakkengangde om de hoek en Bianca schonk me een bekertje koffie in. De radio speelde zacht en de kanariepiet rumoerde wat in zijn volliére. Naar omstandigheden was het hier goed uit te houden.

Ik had de medewerkster van de winkel kunnen zeggen de niet verkochte kranten niet te versnipperen, maar ze daags erop in de bak met THT-producten voor een eurootje aan te bieden. Er zijn genoeg mensen die zich niets aan trekken van dat TenminsteHoudbaarTot-labeltje. Ik loop met mijn kranten soms weken achter en lees ze dan nog met evenveel plezier. Maar ik vrees dat ik een uitzondering ben. Morgen is het nieuws van vandaag alweer verouderd en niet meer geldig. Ik voorzie over 20-30 jaar een wederopstanding van de krant. For sentimental reasons. Tenminste als ik afga op de revival van de grammofoonplaat en het cassettebandje. Helaas maak ik dat denk ik niet meer mee. Dat heb ik weer!

25.2.23 Rondborstig Er is deze week enorm veel geschreven over het werk van Roald Dahl en dan met name over zijn kinderboeken. De reden van deze ophef is dat de Engelse uitgaven van Dahl gekuist zijn van een ‘groot aantal “aanstootgevende” formuleringen’ (NRC van 21.2.23). Dit zou gedaan zijn omdat gevoeligheidslezers zich storen aan bepaalde woorden. Zo is er bijvoorbeeld veel te doen over de aanduiding dik. De vertaler zou hiervoor het woord enorm moeten gebruiken. Trek je deze lijn door dan zou Dik Trom helemaal niet meer kunnen, want Enorm Trom slaat als een tang op een varken. (Deze uitdrukking kan trouwens beslist niet meer, want slaan is uit den boze, een tang uit de tijd en een varken bijkans heilig omdat zij zeer binnenkort mensen van een nieuwe hart kan voorzien). Over poes Dikkie Dik zal ik maar helemaal zwijgen. Ik heb nog nooit een voor kinderen bedoeld boek van Roald Dahl gelezen. Wel zijn boeken voor volwassenen. Daarin wordt ook regelmatig iemand die stevig van lijf en leden is dik genoemd. Ik heb daar nooit enige moeite mee gehad. Het is natuurlijk niet leuk wanneer iemand die lijdt onder eigen gewicht, vet of vadsig wordt genoemd. Nog erger, in pejoratieve zin, wordt het wanneer een persoon tonnetjesrond of moddervet wordt genoemd. Ik begrijp dat heel goed. Als kind al was ik altijd erg voorzichtig iemand te beschimpen en zeker niet vanwege zijn of haar uiterlijk. Ik had bijvoorbeeld een tante die gebukt ging onder het gewicht van een fabuleuze buste. Om het van een passende houder te voorzien ging ze naar een speciale korsetterie. Deze maakte dan een exemplaar voor haar. Ze was niet preuts en vertelde het zonder omhaal. Daar ze er prijs op stelde dat ik toch minstens eens per jaar mijn schoolrapport liet zien, liep ik mij kwijtend van mijn taak op een dag zoals gebruikelijk onaangekondigd bij haar binnen. Op dat moment was zij zich juist aan het omkleden. Ik zag dus toen wat men spottend weleens haar voorgevel noemde in het echt. Heel wat hitsige mannen zouden er destijds op de kermis graag voor in de rij staan. Ik wist na deze overrompelende confrontatie genoeg en ben mijn levenlang altijd fluks voorbij gegaan aan vunzige uitwassen op kermissen of red districts. We mochten die tante beslist niet dik noemen, want de kans bestond dat we ons in haar aanwezigheid een keertje verspraken en dat kon gedonder geven. We zeiden stiekem wel dingen als: ‘Tante komt eraan, ik zíe haar voorgevel al’ of ‘Je kunt haar het beste van opzij zoenen, want voor kun je er zo moeilijk bij’ of ‘Zij neemt altijd haar eigen voorzettafeltje mee’. Ik geef toe, het is afschuwelijk, maar kinderen zeggen soms de meest vreselijke dingen. Mijn moeder noemde haar rondborstig en dat vind ik nog steeds een prachtige aanduiding. Zou deze tante in een boek van Roald Dahl voorkomen, dan zou ze dus enorm moeten worden genoemd, want de gevoeligheidslezers willen alles tot op de millimeter in de hand houden.

Hoe het verder zal aflopen met het kuisen, het opschonen, het verzachten van de inhoud van boeken, weet ik niet. Hopelijk ligt een herhaling van de boekenverbranding van dik, sorry, van enorm een eeuw geleden niet in het verschiet. Ik zie de horden al mijn boekenplanken leeg trekken! Want als die gevoeligheidslezersclub Max Havelaar, Woutertje Pieterse, de Camera obscura, het volledige werk van Charles Dickens en Pa Pinkelman in vereniging gaat close-readen, hou dan je hart maar vast. Zelfs de ouwe Emma en Victoria zouden zich bleek van schrik in hun graf omdraaien.

22.2.23 De bechdel-test Zo-even las ik in de krant een artikeltje van een jongen van nota bene 15 jaar over het niet doorgaan van de opvoering van het absurdistische theaterstuk Wachten op Godot van Samuel Beckett. Dat stuk bestaat uit vijf personages, allemaal mannen. Het zou gespeeld worden in het Cultureel Studentencentrum te Groningen, maar een medewerker van dit centrum hield dit tegen. De reden: hij vond dat het stuk naar de eisen van deze tijd niet genoeg inclusief is. Al zou er maar 1 vrouwenrol in geweest zijn, dan was het goed. Nu niet. In het artikel van die jongen stuitte ik op het woord ‘bechdel-test’. Ik kende dit woord niet en zocht het op. Het betekent dat er in een theaterstuk of in een film a: minimaal twee vrouwen voor moeten komen, b: dat deze twee vrouwen met elkaar praten, c: dat dit over iets anders moet gaan dan over een man, d: het gesprek moet minstens 60 seconden duren en e: de namen van de vrouwen moeten worden genoemd. Het heeft alles te maken met de onderbedeeldheid van vrouwenrollen in films en theatervoorstellingen. De term bechdel-test is bedacht door Alison Bechdel, een Amerikaanse cartooniste. Dat laatste doet de ernst van het onderzoek een beetje ondermijnen, vind ik. Dat neemt niet weg dat ik na deze uitleg een lichte schaamte over mij voelde komen. Want in hoeverre ben ik zelf niet in gebreke gebleven als het over gender-inclusiviteit gaat? Ik heb er zelden over geschreven. Soms, heel soms komt mijn vrouw in een stukje van mijn hand voor, maar het blijft marginaal. Jaren geleden vroeg ik haar eens hoe zij daar tegenover stond. Ze zou niet anders willen, zei ze. Ze moest er niet aan denken als een soort Nicolien Koning (uit Het Bureau van J.J.Voskuil) neer te worden gezet. Daarom hield ik haar wijselijk uit de wind. Erg inclusief is dat natuurlijk niet, daar ben ik mij nu heel goed van bewust. Want ik veronderstel dat Alison Bechdel naast film en theater óók het aandeel vrouwenpersonages in boeken is gaan turven. Uit respect heb ik vrijages en escapades met vroegere vriendinnen tot op heden weggelaten uit mijn verhalen en stukjes en nu elke misstap, zelfs uit de kindertijd, onder het vergrootglas van de woke-beweging komt te liggen, ben ik daar maar wat blij om. Wat betreft mijn leeslijst heb ik geen zorgen. Ik loop alleen een beetje achter. De laatste tijd las ik onder andere werk van Cissy van Marxveldt, Annie M.G. Schmitt, Mary Dorna, Anna Blaman, Vasalis en Annie Salomons. Meer eigentijds: Conny Palmen, Esther Gerritsen, Nelleke Noordervliet en Annejetje van Zijl. Maar het grootste deel van mijn leesplanken bestaat toch uit mannen. Da’s al van jongs af zo. Ik kan er ook niets aan doen dat Arendsoog en Witte Veder zich zo afzijdig van vrouwen hielden. Dat de broertjes Klinkhamer van De Kameleon te preuts waren voor een scharrel met een meiske. Het zat er gewoon niet in. Bovendien dacht ik toen nog helemaal niet in mannetjes en vrouwtjes. In de populaire televisieseries waren het ook vooral mannen waar het om draaide. Charley Chaplin, Buster Keaton, Laurel & Hardy, de Bonanza boys, Okkie Trooi, Zwiebertje, Ivanhoe ….. Dat waren mijn vroegste schermhelden. In latere tijd kwam daar nog wel een dozijn bij, zoals: Peter Sellers, Jacques Tati, Marcello Mastroianni, de Monty Python-club, John Hurt, Anthony Hopkins …. Het tegenwicht heette Maryl Streep, Monique van de Ven en Willeke van Ammelrooy. Tja. De cabaretwereld was al even masculien. Bram & Freek, de Hermannen van Veen en Finkers, Jaap Fisher, Maarten van Roozendaal, Robert Long en Jeroen van Merwijk …. Hiernaast weet ik niets beters te verzinnen dan Claudia de Brey en Brigitte Kaandorp. Die kunnen dit tekort niet opvullen. Over mijn muzieksmaak kan ik het beter helemaal niet hebben. Vooral veel ouwe spierballen en treurige verlatingsblues. Daarom heb ik vandaag uit een soort schuldgevoel alleen maar vrouwenpop gedraaid. Crissie Hynde, Joan Armatrading, Blondie, Natalie Merchant, Bessie Smith, Melanie en Amy Macdonald (Billy Holiday valt buiten beschouwing, die draai ik zeer regelmatig). Ach, wat heb ik die meiden gemist, merk ik nu!

Maar moet ik, nu ik mij zo door het stof heb gewenteld, óók nog meegaan met hen die zeggen dat Wachten op Godot niet meer gespeeld mag worden met een cast zoals de schrijver van het stuk in gedachten had? Nee, daar ga ik niet in mee! De censuur en de kaalslag die met name in boeken tegenwoordig meer regel dan uitzondering dreigt te worden gaat mij te ver. Vorige week was het Pim Lammers, vandaag is het Roald Dahl, morgen is het Jan Wolkers, volgende week Remco Campert en de week daarop Tommy Wieringa, daarna Godfried Bomans …. Kortom, het houdt niet op. Over de inhoud van iedere film, toneelstuk of boek valt wel iets te zeggen. Men moet die werken in de geest van de tijd zien. Men gaat de schilderijen van Jan Steen of Rubens ook niet uit de museums verwijderen omdat ze vandaag de dag nogal frivool aan doen. Men zet Hamlet ook geen walkman op. Samuel Beckett had een duidelijke bedoeling met die vijf mannen op dat kale toneel. Het zijn bovenal geen doorsnee mannen, het zijn verschoppelingen, losers, ze zijn aan het eind van hun latijn. Zo’n rol zou je eigenlijk helemaal niet willen spelen. Laat die Einzelgängers dus maar verrekken! (Wie overigens het hele oeuvre van Bekkett kent, weet dat hij ook solostukken voor 1 vrouw heeft geschreven.) Ik begrijp die commotie dan ook niet. En mijn schuldbekentenis ….. ? Ik heb er kond van gedaan. Ik ben wars van sommige veranderingen. In het ergste geval zou ik mijn zienswijze geweld aan doen, mijzelf ongeloofwaardig maken, mijn identiteit te grabbel gooien en dat wil ik in geen geval.

20.2.23 Kunstgeld Een bezoekster heeft op de kunstmarkt te Miami een beeld van Jeff Koons omver gestoten, las ik in de krant en zag ik op het Journaal. Het beeld verbrijzelde zeer alledaags in tientallen stukjes. Het zag er niet uit dat het ding nog te repareren valt. Toch was er iemand als de kippen bij die een fors bedrag bood voor de scherven. Want ja, ’t zijn wel Koonsscherven, dat is wel wat anders dan die van een boerenbontse theepot. Jeff Koons is een zeer actieve kunstenaar die net als zijn stadsgenoot Andy Warhol art fabrication produceert. Hij laat zijn ontwerpen in grote series in zijn eigen fabriek maken. Van de nu katjewijlen ballonhond bestaan er nog 798. Men houdt de stand goed bij. Jeff Koons behoort tot de rijkste kunstenaars van Amerika. Met de Italiaanse porno-actrice Ilona Staller -alias Cicciolina- vereeuwigde hij zich 1 op 1 als copulerend echtpaar, waar de serieuze kunstrecensenten onwennig omheen draaiden. ‘Beelden van twee neukende sociëty-figuren’, schreef Michaël Zeeman in de Volkskrant. Hoe shockerend ook, maar meer was het niet. Wit uitgeslagen zouden ze op de tentoonstelling over Pompeii in het Drents Museum een hoogtepunt vormen. Want in die tijd (79 na Chr.) waren de regels wat betreft obsceniteit en banaliteit heel wat minder streng dan vandaag de dag. Toen de schrik eraf was, ging Koons zich specialiseren in het maken van onder andere deze Goofy-achtige ballonhonden. Origineel zijn die honden bepaald niet, want een ballonkunstenaar frummelt ze in een minuutje in elkaar. Het is letterlijk opgeblazen kitchkunst. De glazen Goofy die nu van zijn sokkel is gekieperd, vertegenwoordigde een waarde van 40.000 euro. Omdat er nog zoveel puntgave exemplaren in omloop zijn, denk ik dat er een zeer gewiekste criminele organisatie achter schuilgaat die de mysterieuze inkrimping van de voorraad ballonbeelden van mister Koons goed in de gaten houdt. Men zal nog verder moeten afschalen om die laatste dozijn miljoenen te laten opleveren. Het gaat uiteindelijk om de uniciteit. Vincent van Gogh penseelde ook honderden Zonnebloemen, maar zijn schildersmakkers zeiden: ‘Vince, zo wordt het nooit wat met jou. Pleur die handel maar weg en hou er een stuk of drie-vier over’. En zo geschiedde. En telkens als er een Van Gogh geröngenstraald wordt, duiken er op de achtergrond weer van die knalgele zonnebloemen op. De eigenaren van de kunst van Koons krijgen dat ook door en daarom keilen ze zo af en toe eentje kapot of laten het ogenschijnlijk per ongeluk door een betaalde kracht doen. Zoals gisteren dus in Miami. Het zal me niet verbazen dat Jeff er zelf achter zit. Want je moet er wat voor over hebben om je kunst onbetaalbaar te maken. Banksy zag al eerder in dat kunstverzamelaars tot de klasse der ongeneselijke idioten behoren. Wat hij kan, kan ik ook denkt sindsdien menige kunstenaar en de handel springt er gretig op in. Kijk op marktplaats, de aanbiedingen vliegen je om de oren. Een ruikertje: Een versnipperd Straatje van Vermeer – slechts 3 miljoen; In puin geslagen beeld van Henry Moore – elk aannemelijk bod; Licht beschadigde ballonhond van J. Koons, inclusief 12 tuben velpon – 20.000 USdollars; Splinter van de originele lijst van de Mona Lisa …. enzo-enzovoort. Is dit het begin van een Nieuwe Beeldenstorm of grenzeloze verkwisting van het Oude Geld? Wie het weet mag het zeggen.

18.2.23 Lezen is werken Ik trok de gordijnen open. Het regende en het waaide. Geen weer om me druk te maken. Ik liet Rossi uit. Hij deed bij de eerste de beste boom zijn behoefte en rende meteen weer naar binnen. Mooi. Dat bespaarde me een waterig loopje. Ik nam de kranten uit de bus en klapte de deur achter me dicht. Echt weer om binnen te blijven. Ik zette de radio aan, wat niet mijn gewoonte is. De meeste programma’s tik ik na een paar minuten weer weg. Zwatel-, leuter- en lawaaiprogramma’s, ze kunnen me gestolen worden. Ik luister alleen nog naar ‘Wilt u mij aub uit laten praten!’ Daarin kunnen mensen op hun vertrouwde spreektempo vertellen wat hun dwars zit en worden niet na twee-drie woorden onderbroken door een lallende presentator die betaald wordt naar het aantal keren dat hij of zij de gasten schoffeert. Luisterradio voor mensen met een mild gemoed die de tijd voor elkaar nemen. Maar het programma wordt geschrapt. ‘Zendtijd is kostbaar’, zei de baas van de BV-Omroep en dus zijn al die weifelsprekers en stotteraars terug bij af.

Ik haalde de kranten uit elkaar en legde de katernen op een stapeltje. Dat leest plezieriger. Ik maakte thee en wachtte het opstaan van mijn vrouw af. Het was pas halfnegen. Ik begaf me even naar boven om te kijken of er mails waren binnengekomen. Nee. Geen nieuws is goed nieuws. Ik overwoog welke boeken ik er eerdaags eens uit moet gooien. Dat blijft een eeuwig twistpunt. Ik heb teveel categorieën, teveel genres. Elke keer als ik een knoop wil doorhakken, ga ik min of meer dwangmatig bladeren in het boek dat op de nominatie staat weg te doen en dan zet ik het na een paar minuten bijna altijd weer terug. Zo schuift mijn bibliotheekje gelijkelijk met mij mee naar het onherroepelijke eind. Het is een kast vol vooral dode schrijvers. Ik hoef mijn ogen er niet langs te voeren, ik weet precies waar alles staat. Ik weet zelfs van de meeste boeken waar en wanneer ik ze gekocht of gekregen heb. Ze vormen een aanvulling van mijn dagaantekeningen, het zijn merktekens voor mijn geheugen. De schroom om iets weg te doen komt bovendien voort uit het feit dat ik niet zelden een boek zoek dat ik juist heb weggedaan. Dat is een bekend fenomeen in de boekenwereld. Of die dode schrijvers nog gelezen worden of niet is voor mij geen issue. Adriaan Morriën, H.J.A.Hofland, Belcampo, Johnny van Doorn ….. wie kent ze nog? Ouwe meuk. B. Traven, Kurt Vonnegut, John Berger, Raymond Carver, John Fante ….. idem dito. Het rijtje Privé domein-en. Zal daar ooit nog iemand naar vragen? Van de komende generaties verwacht ik geen herstel. Ze schijnen niet eens goed meer te kunnen lezen. Van het te lezen theorie-examen brommer- of autorijden begrijpt meer dan de helft geen snars, las ik van de week. Eén mega-delete kan al die schrijvers en hun boeken in een halve seconde voor eeuwig doen verdwijnen. Het ruimt op en maakt de cloud wat leger. De keren dat ik om de zoveel jaren toch een strofe of een verhaaltje uit een van die twijfelboeken pluk, is waard ze te laten staan.

Mijn blik bleef hangen op het plankje Science fiction & Ufo’s. Meer dan eens een wegdoen-genre geweest. Maar nu, na die ballonnenkwestie tussen China en Amerika , ineens weer interessant. Ik plukte H.G.Wells’ Planetenoorlog (War of the Worlds) uit het rijtje. Een boek waar ik na lezing jaren geleden slecht door in slaap kon komen. Ik hoorde mijn vrouw beneden. Straks even de was opvouwen en stofzuigen, dacht ik, maar dat zie ik niet echt als werk. Lezen wel. Hard werken zelfs. Kom, aan de slag!

14.2.23 Valentijnsdag Vandaag is het Valentijnsdag. Niet dat dat de wereld op z’n kant zal zetten, maar ik heb een aantal jaren op een bloemenveiling gewerkt en daar was het ieder jaar op de 14de februari aanpoten geblazen. Het betekent dus toch wel iets. Waar komt die malligheid eigenlijk vandaan, dacht ik vanmorgen bij het opstaan. Ik googlede. Er bestaan meerdere verklaringen, las ik. * De eerste zegt dat het komt door een priester met de naam Valentinus, die in de derde eeuw na Christus in Rome leefde en bekend stond om zijn goede daden. Zo genas hij onder andere de blinde pleegdochter van de stadhouder van Rome, die hierdoor zo opgetogen raakte dat hij zich subiet tot het christendom bekeerde en alle christelijke gevangenen vrij liet. Je zou denken dat Valentinus daar een gouden plak voor kreeg, maar dat zag keizer Claudius II toch anders. Hij liet Valentinus juist vanwege dit feit op 14 februari 270 onthoofden. Later werd Valentinus weliswaar door de kerk heilig verklaard en werd zijn sterfdag een feestdag. Zulks heb ik gevoelsmatig altijd erg tegenstrijdig gevonden.

* Een tweede verklaring is dat omstreeks 14 februari de vogels elkaar het hof beginnen te maken en rap daarna te paren en dat zou een teken zijn dat ook bij mensen deze drang moest worden nagekomen. Deze uitleg vind ik tamelijk ongeloofwaardig. Zou dit zo zijn, dan zou het betekenen dat dit ieder jaar zo tussen Sint Maarten en de Kerstdagen tot een babyboom moest leiden en daar is geen sprake van. De mens onderscheidt zich van de andere gewervelden juist doordat de aanwas zo mooi over het hele jaar verdeeld is.

* Dan is er nog een versie die van het jaarlijkse Lupercaliafeest is afgeleid. Dat feest werd gewoonlijk half februari gevierd. Hierbij werden de namen van de ongetrouwde vrouwen in een kom gedaan en de ongetrouwde mannen trokken hieruit een naam. De duo’s waren voorts verplicht tijdens de duur van het feest bij elkaar te blijven. Zo’n feest mondde nogal eens uit in een onbeteugelde schrans- en zuippartij en handgemeen. Niks love & peace dus. Het christendom verbood deze vroege vorm van dating als heidens. Altijd die deugdzame christenen die de boel kwamen verzieken. Had je eindelijk eens een knettergek feest met polonaise en paren na afloop, gooiden zij weer roet in het eten. Tja … !

Roetsjen we door de geschiedenis – we laten de bronzen, de zilveren, de middel en de gouden eeuwen voor wat ze waren- dan staat de 14 februari 1945 in de boeken vanwege de verwoesting van Dresden met duizenden slachtoffers ten gevolge. Niet zelden gezien als de Britse vergelding op Coventry en Londen. Zij beweerden dat hiermee een sneller eind aan de Tweede Wereldoorlog is gekomen. In kringen van the old war-horses zal dit feit nog jaren hun Valentijnsdag hebben gesierd.

Ook op een 14de februari, maar nu in 1989, vaardigde de Iraanse ayatollah K. de fatwa uit tegen de schrijver Salmon Rushdie vanwege zijn boek De Duivelsverzen. Dat vonnis moest op stel en sprong uitgevoerd worden. Zóu dit inderdaad gebeurd zijn, dan had Salmon Rushdie de nieuwe Valentinus kunnen worden. Maar helaas, voor zowel de gedoodverfde schrijver als voor de geestelijke leider, ging dat feest niet door. Ik heb ooit geprobeerd dat duivelse boek te lezen en ben tot op een derde gekomen, wat nog altijd drie-derde meer is dan de miljoenen vijanden van dat verketterde boek, die niet verder kwamen dan de titel. Het laat maar weer eens zien dat zelfs een geestelijke leider niet altijd zijn zin krijgt.

Hoe het ook zij, welke lezing men ook kiest, eentje zonder bloedvergieten zit er niet tussen. Maar we kunnen Valentijnsdag natuurlijk het beste beleven zonder één van die vervelende historische feiten erbij te betrekken en gewoon genieten van de zon, het aanschouwen van de vogels , van elkaar en het verder onbesproken laten. Morgen zien we wel weer verder.

11.2 23 Koningszaken Er zijn zaken in de wereld waar ik mij liever niet aan brand. Sla de krant(en) maar op en de ellende walmt je tegemoet. Naast het nieuws op papier, ontvang ik regelmatig het nodige via mails. Van Amnestie International bijvoorbeeld. Die tipt me bijna wekelijks over humane misstanden die zelfs de achterste pagina van de betere kranten niet haalt. Vanmiddag betrof het updateje een bericht over vier activisten uit Thailand. Zij zitten sinds januari 2023 gevangen omdat zij de koning van hun land zouden hebben beledigd. Eén van die vier zou een speech tijdens een protestmars hebben gehouden en de andere drie zouden mensen op straat hebben gevraagd hoe zij tegenover de monarchie staan. Dat mag niet in Thailand. Nou ja, dat vindt hun despotische koning niet fijn. Sinds de protesten begonnen, hebben de Thaise autoriteiten al honderden mensen opgepakt. Twee van die vier zijn nu in hongerstaking gegaan. Een brisante kwestie. Ik ken het land niet, zou er niet willen wonen en zelfs een gratis tripje zou ik absoluut weigeren. Maar dit ligt aan mijzelf, omdat ik niet graag reis. Het koningshuis van Thailand is in vergelijking met de Nederlandse een zeer starre bedoening. Kleurrijk zijn ze wel, maar het is dood verf. Elk woord, gesproken of geschreven over het huis of de militaire regering dient op een goudschaaltje afgewogen te worden. De bewierookte oude koning Bhumibol IX regeerde langer dan 70 jaar. Filmopnamen tonen dat hij en zijn gevolg het wis en waarachtig niet slecht zouden hebben gedaan op een living-statuesfestival. Na de dood van pa in 2016, nam na enige weifeling de zoon het stokje over. Daar waren miljoenen Thailanders helemaal niet blij mee. Vanwege zijn spilzucht en losbandig leven in Europa, werd hij spottend De Zonnekoning genoemd en de hieraan verbonden reputatie snelde hem al vooruit. Tot in de verste rijstvelden voorzagen ze gedoe met die getatoeëerde druiloor. Eenmaal aan het bewind verdeelde hij de taken zoveel mogelijk onder zijn vertrouwelingen. Dat het volk morde, liet hem Siberisch koud. Het liefst stuurden zijn tegenstanders hem terug naar zijn poenerige kasteel in Duitsland, waar hij toen pa nog aan de macht was, zijn tijd ledigde met slemppartijen en vrijages. Bhumibol IX gold voor de meeste Thailanders als onsterfelijk en vergaten de uithuizige troonopvolger liever. Helaas. Koningen en koninginnen (zie: Engeland) gaan ook het hoekje om. In Thailand wonen zo’n 70miljoen mensen. Een groot deel moet rond zien te komen met een armzalig inkomentje. Het is niet verwonderlijk dat een deel hiervan in opstand komt als ze zien hoe hun nieuwe koning het geld met bakken -eigen bentgenoten eerst!- over de balk smijt. Ik begrijp hun afschuw jegens hem wel.

Zou dat in ons land ook kunnen gebeuren, fluister ik in mijn kraag. Ik denk het niet! Het zou heel aardig zijn en ook een sneer naar al die andere koningshuizen, als de kritiek van het koningshuis zélf zou komen. Dat zíj gewapend met spandoeken de straat op zouden gaan en vrij-uit sprekend hun ongenoegen zouden ventileren. Dat het systeem waarin zij sinds de val van Napoleon aan armen en voeten zijn gebonden, niet van déze en van geen énkele tijd is en dat we wel een grote mond hebben over ons slavernijverleden, maar dat zíj nog steeds leven onder de knoet van monarchistische regels uit het jaar nul. En dat onze toekomstige koningin van al deze restricties verschoont wil blijven en zo niet, dat zij dan ook in langdurige hongerstaking zal gaan en eisen dat ze vrij over straat moet kunnen en dat geen enkele boulevardjournalist of rioolrat haar een strobreed in de weg mag leggen. En verder dat ze moeten kunnen trouwen met een man (vrouw!) naar eigen keuze. Is dat toevallig een werknemer van de stadsreinigingsdienst met een keurig voorkomen en een prachtige cv … soit! Sinds het Emilie Bremer-fiasco weten we dat er zelden zo luidruchtig door het paleis is gestampvoet, maar willen we de door ons zo gekoesterde vrijheid hoog houden, dan zullen we toch die kant op moeten. Verder moet het ambt van staatshoofd een baan zijn met een duidelijke taakomschrijving, betaalde overuren, in de cao aangegeven vrij op te nemen snipperdagen, max. 4 weken aaneengesloten vakantie en ruimte voor een sabatical year. Ook is er door libertijnse grapjassen weleens voorgesteld dat het nieuwe staatshoofd middels meerdere verkiezingsronden geworven zou kunnen worden. Daar ben ik zwaar op tegen. Het zal tot ongekende knokpartijen leiden onder Wassenaarse haantjes en hennetjes. Men zal elkaar tot bloedens toe willen aftroeven. Over de kosten van een dergelijk spektakel wil ik het niet eens hebben. Ik vrees echter dat in de statuten van onze monarchie niet eens het recht op protesteren en staken is opgenomen. Dat is al een hiaat van jewelste!

Tot zover een ruikertje ideeën voor onze toekomstige koningin – uiteraard ook ten voordele te gebruiken door onze huidige staatshoofden. Denk niet dat deze overdenking is ontstaan uit lust tot spotternij. Verre van! Onze Koning en Koningin zijn innemende lieden die wel tegen een stootje kunnen. Als ambassadeurs van ons land vertegenwoordigen zij een belangrijke functie en het zou onbillijk zijn ze daarvoor niet royaal te honoreren. Loonschaal A zou ik zeggen, met groeimogelijkheden tot AA+. Daar zie ik die losbol in Thailand niet mee rond komen. Ik steun die actievoerders dan ook van harte, hoewel een republiek mij op dit moment al even corrumperend voorkomt.

10.2.23 Bizar schouwtoneel De trein was nog van het oude type, de met groene skai overtrokken banken en klepperende asbakken. Op één na waren alle banken bezet. Ik nam er plaats. Tegenover me zaten twee tamelijk oude mannen. De een was aan zijn ruige baard, zijn zwarte kleding en zijn platte hoed te zien een joodse man. De ander niet. Die had een kaal, eivormig hoofd. Dat ze naast en niet tegenover elkaar zaten had denk ik te maken dat geen van beiden achteruit wilde rijden. Mij maakte het niet uit. Op mijn bank lag een boek dat een vorige reiziger had vergeten of bewust had laten liggen. Het dierlijke in de mens heette het. Van Emile Zola. Ik nam het op en begon erin te bladeren. De kale man zei iets tegen zijn buurman, over dat het zo koud was en dat het sneeuwde, maar die keek strak voor zich uit n zei niets terug. Voorbij Beilen begon de trein steeds langzamer te rijden en op zeker moment stond het helemaal stil. Ik keek op mijn horloge: tien voor elf. Ik zou naar Zwolle, naar de herdenking van de bevrijding van Auschwitz. Ik had ook naar Groningen gekund of naar Amsterdam. Zwolle was een goed alternatief en ach dan kwam ik daar ook nog eens. Toen de trein uit Assen vertrok sneeuwde het licht. Nu zette het door en nu we stil stonden stapelden de vlokken zich razendsnel op langs de ramen en korte tijd later zaten we geheel ingesloten. Knus, zou je zeggen, als je niet beter wist. De joodse man haalde nu een boekje uit zijn binnenzak en sloeg het op en begon hardop te lezen. Monotoon, zoals ik dat kende van het zeggen van hun gebed. Zijn buurman hoorde het even aan en zei toen dat hij zich eraan stoorde en vroeg of hij ermee op wilde houden. De joodse man deed het niet, hij prevelde onverstoorbaar door. Hij las namen, begreep ik. Ze begonnen met een a. ‘Abrahamse Aäron, Abrahamse Aida, Abrahamse Albert … enzovoort’. ‘Waarom doe je dat? Je stoort me . Als je niet ophoudt, roep ik de conducteur!, zei de buurman nu bars. De joodse man keek hem strak aan en zei: ‘Zolang wij onze doden noemen, blijven zij in ons voortleven. Zij hebben recht om genoemd te worden’ en hij ging onverdroten verder. De buurman vloekte hard en legde zich tegen de zijwand en deed alsof hij ging slapen.

Even ontstond er paniek toen plotseling het licht uitviel. Een medewerker van de spoorwegen kwam ons mededelen dat de trein in de sneeuw was vastgelopen en dat het wachten was op de sneeuwruimer. De sneeuwval was zeer plaatselijk. ‘Blijft u om onrust te voorkomen vooral op uw plaatsen. Het klusje zal zo spoedig mogelijk zijn geklaard. In Meppel schijnt de zon’, besloot hij luchtig. Hij kreeg de handen er niet voor op elkaar. Er verstreken enkele uren en heel die tijd prevelde de joodse man namen uit het boekje. Opeens schrok de buurman verschrikt wakker. ‘Ik dacht dat wij er waren’, raspte zijn snurkstem. De joodse man hield even op. De buurman ging staan en rekte zich uit en keek de coupe door en ging weer zitten. Hij vloekte en keek op zijn horloge. Hij zou ergens veel te laat komen, dat was duidelijk. Toen begon hij te praten. Naar míj toe, maar stellig bedoeld voor zijn buurman. ‘Voordat de oorlog begon was ik net als jij praktiserend christen, artikel zus en zo, maakt niet uit. Maar ik kon er niet meer tegen. Dat gezever. Wat moest ik met die onzin. Mijn vader trok mij mee naar een nieuwe leider, Mussert, die het allemaal anders zag. Nuchterder. Die veegde heel die god van jullie in een vloek en een zucht van tafel. Ratsjikidee, weg ermee! We hebben natuurlijk wel een aantal dingen niet goed gedaan, dat wil ik wel toegeven, alleen ik zou niet weten wat. Waar gewerkt wordt vallen spaanders, toch…’ De joodse man keerde zijn hoofd naar zijn kant en zie ongemeen fel: ‘U heeft niets goed gedaan, meneer Van der Woude, niets, helemaal niets! Wíj waren die spaanders, zult u bedoelen. En zo lang ik leef zal ik de namen van mijn naasten, mijn broeders en mijn zusters, noemen en gedenken… ‘ en prompt zette hij en het lezen voort. ‘Kon ik er gvd wat aan doen’ zei zijn buurman grammietig. ‘Mijn vader heeft mij erin geluisd en ik heb mijn straf uitgezeten, daarmee is het voor mij afgedaan, versta je!’ Hij legde zich weer tegen de wand en poogde opnieuw te slapen. ‘Die straf was een schijntje’, wierp de joodse man tussen twee namen door. Buiten hoorden we nu een zwaar ronken en kort erna begon de trein weer langzaam te bewegen. Tegen halfdrie kwamen we in Zwolle aan.

Omdat ik vermoedde dat de joodse man eveneens naar de Auswitsch-herdenking ging en ik niet wist waar dit plaatsvond, vroeg ik het hem nadat wij de trein hadden verlaten. Hij bezag me enigszins verbaasd en wees me de richting. ‘Maar ik ga daar zelf ook naartoe’, zei hij. En dus liepen we samen op. Ik vroeg er niet naar, maar hij begon er zelf over. ‘U zult misschien denken wat voor een heksenspel zich er zo-even in de trein afspeelde, maar maakt u zich niet bezorgd, ik ken dat heerschap heel goed. Hij heeft een duister verleden, sjacherde en was niet te beroerd onderduikers aan te geven. Goed, hij heeft er voor gezeten, maar is dat te vergeven? Ik dacht het niet. Hij vergoelijkt zich steeds door de hogere instanties overal de schuld van te geven. En dat was zeer zeker vaak het geval, maar een mens moet zelf ook kiezen, begrijpt u. En nu is er een geloofsrichting die zich de Ultieme Wrake noemt. Het klinkt een beetje Germaans en dat is het misschien ook wel. Ik heb hier niets mee te maken hoor, maar zij houden precies bij hoe het met de gezondheid van die oud-bruinhemden staat en als er weer eentje omvalt, laten ze het pand waarin de gewezen nationaal-socialist zijn laatste dagen heeft gesleten in zijn geheel van de aardbodem verdwijnen. Hoe ze het doen ..? Joost mag het weten. Hun motief is dat zelfs aan het huis bloed kleeft en dat niemand nog het recht heeft erin te wonen. Erfgenamen niet, niemand. Tot op het fundament is het verdoemd en meneer Van der Woude weet dit drommels goed en tilt daar zwaar aan’. Wij waren aangekomen bij het monument van de slachtoffers van de nazi-terreur. Ik verloor de joodse man spoedig uit het oog.

Op de terugweg dacht ik er intensief over na. Het duizelde in mijn hoofd. Zou het een grap zijn? Zwarte humor? Ik kon me dat niet voorstellen. Een macabere rollenspel voor twee Heren met mij als toeschouwer. Unverfroren! Het greep me niettemin alsnog aan. Pas voorbij Hooghalen kwam ik weer bij zinnen.

8.2.23 Nieuwe maten We hebben allemaal kunnen lezen over de Chinese ballon die over Amerika dreef en door de Yanks lek werd geschoten. Dit gebeurde weliswaar pas na een dag of vier. Ik begrijp dat wel. We hebben allemaal wel iets met ballonnen, zelfs de president van Amerika, hoewel hij geen feestnummer is. Maar dit was geen gewone ballon. Zo eentje die je opblaast, er een kaartje aan bevestigt en loslaat. Je keek het nog even na en dat was het dan. Op het kaartje stond of de vinder aub de plaats van landing wilde doorgeven aan de oplater. Na enige tijd werd bekeken wiens ballon het verst was gekomen en die kreeg de eerste prijs. Een voetbal, een pop of een kleurpotlodendoos. Zo ging dat vroeger. Maar doordat die fussels de natuur bevuilen en vogels het voor voedsel aanzien en er door kunnen sterven, verwierf dat vrolijke ballonnetje een bedenkelijke reputatie. Jammer. Ik zie het nog gebeuren dat Winnie de Pooh, waarin een gecrashte ballon een niet onbelangrijke rol speelt, hierdoor gekuist zal gaan worden. Nu ik het daar toch over heb: werd de president van China al niet eens vergeleken met deze namaak-panda?! Terug naar die Chinese ballon. Dat is absoluut andere koek; volwassenmensenkoek. De Amerikanen zeggen dat het wel degelijk een spionagetruc van de Chinezen was, maar de Chinezen wassen hun handen in onschuld en zeggen dat het een weerballon betrof en was afgedreven. Niks aan de knikker dus. Kaartje even terugsturen please en dat is het dan. Wat me nog het meest intrigeerde was de grootte van het gevaarte: Drie stadsbussen. Hoe meet men zulks? Er zijn jaren dat ik niet in een stadsbus kom en daarnaast weet ik niet welk type bus Amerika hierbij in gedachten had. Een Greyhound of een 9-persoons transietje of zo eentje met een harmonica en een scharnier in het midden. En plaatst men die bussen dan óp elkaar of náást elkaar of kruislingsoverlangs …? Hoe moet je dat als plattelander zien? Ik vind dat heel moeilijk meten. Het Journaal heeft daar ook een handje van. Als er weer eens een groot stuk bos in de fik staat in bijvoorbeeld Australië of Brazilië, dan maakt ze ons kijkers dat aanschouwelijk door het te vergelijken met een aantal voetbalvelden. ‘Ter grootte van 300 voetbalvelden …’, hoor ik dan. Nooit hockeyvelden of tennisbanen, nee altijd voetbalvelden. Dat is een heel moeilijk voor te stellen grootte. 300 voetbalvelden is ongeveer 1800 bij 1000 meter. Het ligt er aan hoe je al die velden rangschikt én welke maat je hanteert, want dat schijnt te verschillen. Dus jaaah, hebben we daar als kijker wat aan? Bovendien is een stuk bos nooit precies rechthoekig of vierkantig. Waarschijnlijk wil men ermee zeggen dat het een heel groot stuk is. Is de ramp nog groter, dan komen onze provincies aan de beurt. Eerst Utrecht, dan Gelderland en soms Drenthe. We zijn dan ineens een ‘maat’ geworden. Zeeland ontspringt de dans. Met al die tussenwateren is daar geen beginnen aan. Een maat van niks. Het zou aardig zijn als we onze dagelijkse behoeften ook op een dergelijke inzichtelijke manier zouden weergeven. Dat er in de advertentie van bijvoorbeeld de nieuwe Volvo naast de prijs in euro’s ook iets zou moeten staan als: Dit komt overeen met 26. 354 tarwebroden van uw warme bakker. Of bij de aanschaf van zo’n zeer gewilde Rolex-horloge of Gucci tasje: Dit vertegenwoordigt de waarde van 542 kratten Hertog Jan, respectievelijk 1049 flessen Côtes du Rhône. Dat rijdt of tijdkijkt ineens een heel stuk anders. Ik zou daar geloof ik wel voor voelen. En reizen natuurlijk: De prijs van deze vliegticket is evenveel waard als 25 retourtjes Groningen-Amsterdam, inclusief koffie en een croissantje. Het zou kunnen helpen onze overconsumptie iets te temperen.

Wat betreft die ballon denk ik dat het nog wel een Hollands staartje krijgt. Het zal me niet verbazen dat een oudejaarsvereniging hier te lande angstvallig de kiezen op elkaar houdt. Ze hadden het zo aardig bedacht. Vul een joekel van een ballon met confetti, stuur ‘m richting Moskou en laat ‘m boven het Kremlin uit elkaar spatten. Zullen die Moskovieten leuk vinden. Het is immers carnaval en met een ingebouwde drone is dat een fluitje van een cent. Maar de wind draaide en toen kreeg je ineens vuurwerk. Het zal de relatie tussen China en Amerika geen goed doen en die is al ver onder het vriespunt. Fahrenheit of Celsius? Beiden. En gedeeld door de wortel van Kelvin. Kortom, een zaak die nog weleens een vervelende staart zou kunnen krijgen.

5.2.23 Boonspolder Min of meer toevallig liep ik aan tegen een bericht over het Annermoeras. Dat is een uitgestrekt gebied in de driehoek Spijkerboor-Annen-Zuidlaren. In het artikeltje werd Boonspolder ook genoemd en mijn belangstelling was gewekt. Dat ik dit gebied en deze naam ken heeft te maken met het feit dat mijn vader hier vroeger in de zomertijd weleens pinken liet lopen en er hooide. Mijn oom, zo wil het verhaal, had hier een stuk weidegrond liggen en dat verhuurde hij. Die oom was muziekleraar/kerkorganist en woonde in Veendam. Een nogal vreemde combinatie: musicus en grondspeculant. Ik heb daar het fijne nooit van geweten. Wat moest die man met een paar bunder drassige weidegrond in deze uithoek? Door dit artikeltje weet ik iets meer. Zo halverwege het weggetje dat door het gebied loopt staat een grote grijsachtige schuur omgeven door bosschages. Als ik er als kind naar vroeg, dan hoorde ik dat Boon daar woonde en ten gevolge hiervan noemde men dit gebied Boonspolder. Met Boon las ik werd Pieter Boon bedoeld. Pieter Boon en zijn neef K.P.Boon woonden in Hoogezand en bezaten hier en in Veendam enige fabrieken. Zij hielden kantoor in de schuur van dat bedrijf in Boonspolder. Deze schuur dateert uit 1905. De weidegrond van onze oom grensde aan het land van Boon. Nog een bijzonderheid was de enorme windmolen een eindweegs in het land. Dat was een Amerikaanse pompmolen van het merk Hercules die voor de afvoer zorgde van het slootwater naar de Hunze. Het was niet zo’n koppensneller als die windmolens van tegenwoordig. Een vogel die tegen zo’n watermolen aan vloog, moest wel zo blind zijn als een mol en ongeschikt om zich in het luchtruim te begeven. Op het dak van die schuur stond een mini-uitvoering voor eigen stroomgebruik.

Ik herinner me nog goed dat de stroomdraad om het weiland eens moest worden vernieuwd. Dat moest je regelmatig nalopen. Het moet ergens in het voorjaar zijn geweest, want in de moerassige slootwallen groeiden heel veel boter- en dotterbloemen en daar was ik gek op. We reden er met de tractor + wagen naartoe. Ik zat op de wagen ingeklemd tussen een stapel richelpalen, een klophamer, ballasters en rollen schrikdraad. We zijn een groot deel van de dag bezig geweest oude palen weg te halen, nieuwe erin te slaan, witstenen potjes eraan te tikken en draad er omheen te wikkelen of er doorheen te steken en aan te trekken. Zwaar werk, waar ik geen brood in zag. Maar ik genoot enorm van de natuur. En van de weidsheid en de stilte van dit gebied. Over die Boon kwam ik toen echter niets te weten. Ik had mijn vader het hemd van het lijf moeten vragen en ook hoe dat zat met die malle oom uit Veendam. Misschien was hij bevriend met de Boontjes, was er omgang tussen hen door de kerk en zaten ze bij eenzelfde herenclub …? Ik wist het niet. De weinige keren dat ik later door het Annermoeras reed, dacht ik nog weleens hoe dat zit. Nou ja, ik zou er wel nooit achter komen en vergat het.

Tot vanmorgen dus. Het artikel gaat over de natuur en de inclusieve landbouwbeheer die men hier bedrijft. Ik las het en toen drong zich plotseling een bijzonder gebeurtenis bij me op. Ik moet iets van 16-17 zijn geweest. Mijn vader vroeg mij op avond of ik even naar Boonspolder wilde rijden om te kijken of alles in orde was bij de pinken. Kennelijk was op dat moment geen van mijn broers genegen dit te doen en mijn ouders kregen visite. Ik bromde er naar toe. Om het goed te doen moest ik eigenlijk om heel het stuk heen lopen, maar er hing onweer in de lucht. Na het waterpompje en het hek gecheckt te hebben en het aantal pinken geteld, haastte ik mij naar mijn brommer en reed terug. Amper aan de rit begon het te hozen en prompt knetterden felle donderslagen recht boven mijn kop. Duivelsweer! Levensgevaarlijk om je buiten te bevinden. Drijfnat vluchtte ik naar Luut Kregel. Hij woonde in een van de twee keuterijtjes aan het Annermoeras. Ik kende de stokoude Kregel, had er ooit eens een glas ranja gedronken en sindsdien noemde ik hem altijd Luut ranja. Een aardige man. Hij deed meteen de baanderdeur open en liet mij binnen. Er waren nog een paar mensen; een man en een vrouw. Ze zaten op een bankje op de kleine deel, vlak bij de baanderdeur. Zo konden ze snel naar buiten vliegen als het insloeg. Het was flits op flits, klap op klap. Naast het huis van Luut Kregel stonden een paar hoge eikenbomen en de kans was groot dat de bliksem hier op in zou slaan en dat ze op het huis zouden vallen. Kortom; grote angst. Uit pure wanhoop begon plotseling de vrouw hardop te bidden. ‘Heere God …’ enzovoort. Haar man deed even hard mee. Dit was volkomen nieuw voor mij. Wij waren thuis van de lichtst denkbare lichting van de vrijzinnigen en een ogenblik zwijgen voor het eten kwam bij ons zelden voor. Alleen wanneer mijn oom uit Veendam bij ons op bezoek was, deed mijn moeder een voorzichtige poging. Na het eten zei hij altijd als een soort bedankje: ‘Dat heeft mij lekker gesmaakt’. Hieruit maakten wij weleens op dat hij het bij onze tante niet zo goed had. Het enige teken dat we niet helemaal van de straat waren was dat onze inwonende grootmoeder bij zwaar weer met haar zwartleren tasje met daarin een gezangenboekje en een flesje kolonje op schoot zat. Maar of het echt hielp het noodweer te verjagen, was zeer de vraag. In ieder geval moesten wij het daarmee doen. Toen de bui langzaam overdreef zei Luut, dat hij in heel zijn lange leven nog nooit zo’n zware donderbui had meegemaakt. Of het bidden had geholpen, was moeilijk na te gaan, maar het huis en de bomen stonden nog overeind en wij waren gespaard. Ik bedankte hem hartelijk en startte mijn brommer. Nog geen honderd meter van het huis van Luut Kregel hing een elektriciteitspaal schuin over straat, de draden bereikten nog net niet de grond. En verderop lagen een paar bomen omver. Het wonderlijke is dat ik sinds dit gebeuren bijna geen angst meer heb voor onweer. Als kind werd ons dat grondig ingeblazen. Erger zou het niet kunnen worden. Dit stukje geschiedenis van de Boonspolder zult u in geen enkel boek vinden. Eigenlijk best wel jammer. Nou ja, bij deze dan.

1.2.23 Watersnoodramp Op het Journaal zag ik een verslag van de herdenking van de watersnoodramp dat Nederland precies 70 jaar geleden overkwam. Op de dijk bij het Goeree-Overflakkees dorp Oud-Tonge werd een monument onthuld en onze oude vorstin -gisteren 85 jaar geworden- schreed met de burgemeester langs de graven van de 305 verdronken ingezetenen. Ik was in 1953 nog te jong om er iets van binnen te hebben gekregen. Alleen het boek over het drama, dat bijna iedere Nederlander kocht, bladerde ik later weleens door en dan werd er iets over gezegd. Vooral hoe erg het was voor de mensen in Zeeland. Heel veel mensen en dieren dood en huizen kapot. Vreselijk!

Toen ik op mijn zestiende in dienst kwam van pompenfabriek Stork te Assen, raakte ik al spoedig bevriend met Roelof K., wiens vader op het kantoor van hetzelfde bedrijf werkte. Roelof hield van bluesmuziek en dan met name die van Cuby and the Blizzards. Chauvinisme ten top, want Cuby woonde ongeveer bij hen om de hoek. Al spoedig kwam ik bij Roelof thuis en maakte kennis met zijn jongere zus. Ik was op slag verliefd op haar. Van vaste verkering zou het echter nooit komen. Uiteindelijk gingen we ieder een kant op. Sommige mensen blijven hangen aan hun eerste liefde, gaan trouwen met iemand anders, worden door scheiding of sterfgeval alleenstaand en komen elkaar toevallig weer tegen. Het klikt en ze besluiten samen verder te gaan. Ik ben daar nooit echt verbaast over. Ik zou het geloof ik niet willen, maar ik begrijp het wel.

Meerdere keren hoorde ik haar vader vertellen over de vliegende storm van die laatste januaridag in ’53 en dat hij er door moest naar de verloskundige omdat moeder moest bevallen. Dat hij bijna van de weg werd geblazen door de aanzwellende storm en dat ze pas de volgende dag hoorden van de vreselijke ramp in Zeeland en Zuid-Holland. ‘Nou, en in die nacht werd jij dus geboren’, knikte hij dan naar zijn dochter. Een bizarre contradictie tussen het nieuwe leven hier en de massale dood daar. Hiermee sloot hij af. Even was het dan stil tot iemand van ons iets luchtigs zei en dan schoten wij allemaal in de bevrijdende schaterlach, omdat zij er nu eenmaal ook niets aan kon doen. Buitengewoon plezierige dagen waren het ten huize van de K’s aan de Mesdagstraat.

55 Jaar geleden kwam ik voor het eerst bij hen thuis. Ik heb het genoteerd in mijn eerste aantekeningenschrift. Nu is zij 70. Hoe ze zich staande houdt, weet ik niet. Dat zal mij ook niet hoeven interesseren. Maar we hebben een gezamenlijke geschiedenis en dat kun je niet uitwissen. Het is geen boek dat je af kunt staan of bij het oud papier kunt gooien om een periode af te sluiten. Zo werkt dat niet. Dat we uit elkaar groeiden had te maken met de tijdgeest, met verschillende inzichten en manieren van leven. Wat is er overgebleven van die dagen? Weinig. Wat foto’s en die prachtige plaat van Leonard Cohen: Songs of Love and Hate. Donkere muziek. Grijs gedraaid in tijden van verstikkende weemoed en liefdesverdriet. Eén van de vele lagen van de ondergrond waarop het leven voortborduurt en waaruit zo nu en dan plotseling een herinnering loswoelt en je aan het denken zet ……

31.1.23 Wij letten op de kleintjes Soms doen we omdat het zo uitkomt een paar boodschapjes bij Appie Heijn. Vanmiddag was dat het geval. We moesten even naar beddenspecialist Snurk & co, want ik slaap de laatste tijd minder goed vanwege slijtage in mijn linkerschouder. Dat ligt niet lekker. Beddenspeciaalzaken spelen steeds handiger in op de waaier van kwetsuren waarmee de ouder wordende mens te maken krijgt. De verkoper lichtte ons voor dat we in mijn geval het beste konden kiezen voor een kussen van traagschuim. Hij plukte eentje uit een rek en adviseerde mij op een van de bedden te gaan liggen en het uit te proberen. Een beetje een genante vertoning. ‘En?’, zei mijn vrouw toen ik mij ietwat onwennig had neergelegd. ‘Dat ligt wel goed’, zei ik. ‘Het kussen gaat zich nog wel aanpassen aan uw houding’, zei de verkoper. Daar hadden we natuurlijk geen tijd voor. Ik kon moeilijk zeggen ‘Laat me hier maar een uurtje liggen’. Ik zou mogelijk in slaap vallen en met zeurende pijn in de botten wakker worden. Vroeger op vakantie was het: tent opzetten, slaapzak erin, maffen! Matrasjesgedoe was voor softies. Ik sliep net zo makkelijk op een harde ondergrond als op grassige vegetatie. Dat is vergane glorie. Nu voel ik elke hobbel ter grootte van een erwt. We moesten het maar doen, zei ik en opgewekt verlieten we met twee wonderkussens de zaak.

Daarna even naar het tegenover gelegen filiaal van AH. De reden was dat ik onlangs een AH-flessenbonnetje van vier euro’s tijdens het rommelrapen had gevonden. Het leek mij de moeite waard die te verrekenen door de aankoop van een paar boodschappen. Nu is Appie Heijn niet echt mijn grutter. De reden: ik kom er altijd mensen tegen die mij met een zekere verwaandheid aankijken. Ik pas kennelijk niet helemaal in het AH-profiel en dat steekt, temeer Appie zich opwerpt als de grootgrutter die juist op de kleintjes let. Aan niets blijkt dat ik daar niet toe behoor. Dat kan schijn zijn en dat hebben die hautainers in de gaten. Ik niet. Terwijl ik door de paden kuierde en omkeek naar een paar nuttige etenswaren, voelde ik dat ik werd gade geslagen door een modern geklede middeljarige vrouw. Waar ík was, was zíj ook. Nu is het bekend dat welgestelden soms heel eenvoudig leven. Bijna op schrieperige af. Dat staat wekelijks te lezen in al die boulevardbladen en daar had ik een rijtje van zien liggen. Ik keek even in Vrij Nederland en meteen dook diezelfde vrouw weer op. Ze nam een Privé van de stapel en deponeerde het achteloos in haar mandje. In een flits zag ik dat er op de cover een foto stond van iemand die een beetje op mij leek, geschandpaald met de schreeuwwoorden Failliet!! , Losse handjes!! en Scheiding!!. Ojee, dacht ik, het zal toch niet waar zijn dat dat mens mij voor een afgegleden televisiepresentator of een aan lager wal geraakte zanger aanziet?! Ik maakte mij haastig uit de voeten en liep meteen door naar de kassa. Daar stond mijn vrouw al op mij te wachten. Ik legde mijn spullen op de band en reikte de kassière het bonnetje aan. Mijn belaagster schoof haar spullen ook op de band. Bijna tegen die van mij aan. Ik mikte er nog snel een balkje tussen. Toen de kassière mijn handeltje had gescand, bekeek ze het bonnetje en zei: ‘Dit is nog eentje van vorig jaar’. ‘Ja, dat klopt’, zei ik pinnig. ‘Maar deze is niet meer geldig, deze is al eens afgewerkt’. Ik hoorde mijn belaagster een snerpende appieheijn-kuch uitstoten. Al afgewerkt? Hoe kon dat nou? Ik wilde nog vragen hoe dat zat, want afgewerkte bonnetjes worden toch ingenomen door de kassières en vernietigd? Niet doen, gebaarde mijn vrouw. Ik betaalde en lichtelijk vergreld liep ik de winkel uit. ‘Waarom loop ik toch altijd met m’n kop tegen die Appie Heyn-muur aan?’, zei ik terug bij de auto. ‘Misschien zijn wij wel niet klein genoeg’, zei mijn vrouw. Zij heeft een sterk analytisch vermogen, ik word gewoon ouderwets boos. Ik legde de boodschappen op de achterbank. Gelukkig hadden we allebei een nieuw kussen. Wie weet hoe helend dit zou werken tegen aanvallen van die omhooggevallen buitenwereld.

29.1.23 Gladde kin Ik had me al een paar dagen niet geschoren en had inmiddels een ruwe stoppelbaard. Mijn vrouw heeft daar een hekel aan en wijst mij op mijn scheerplicht als ik speels (lees: liefdevol) langs haar gezicht wrijf. Ik beloof al jaren beterschap. Heel vroeger gebeurde het weleens dat een guit binnen de familie mij optilde en me langs zijn ruwe kinnenbak trok. Mogelijk geinig bedoeld als een aanloopje naar het stadium waar hij zich reeds lang in bevond, maar ik vond het niet plezierig. Na een paar dagen neemt mijn stoppelbaard lubberiaanse vormen aan. Deze vroegere minister-president schoor zich naar het schijnt meerdere keren per dag en toch bleef die boeventronie er doorheen schemeren. Vooral leuk voor cartoonisten, dat dan weer wel. Tegen de mode van de gezichtsbeharing in heb ik nooit de behoefte gevoeld een snor of een baard te kweken. Met gevaar voor eigen leven durf ik wel te stellen dat het bezit van een snor of baard of beiden veelal een subtiele vorm is van ijdeltuiterij. Het is niet alléén een vorm van onverschilligheid, scheerhekel of stoer jongensgedrag. Of ze compenseren hun vroege kaalheid door hun haargrens te verleggen. Dat zegt wel iets. Goed, voor de lieve vrede moest ik mij dus weer eventjes scheren.

Het was tegen tien uur, mijn vrouw was al naar bed, opschieten dus wilde ik er de volgende morgen gladjes uit zien. Maar ja hoor, mijn philishave liet me in de steek. Batterij leeg. Sheisse! Had ik weer. Meteen aan de oplader. Alzo vervolgde ik mijn gepeins over nut en noodzaak van snor en baard. Afgezien van mijn eigen afkeer, kan ik het bij een ander heel goed verdragen. Het is onderdeel van hun identiteit, soit, en onderdeel van het man-zijn. Nu vindt er de laatste jaren nogal een verschuiving plaats in het genderspectrum. Ik juich dit van harte toe, omdat ik van menig ben dat ieder zijn of haar eigen gevoel moet volgen. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat je alles maar klakkeloos aan je voorbij moet laten gaan. Een dragqueen met een baard in een hupse ballroomjurk kan ik bijzonder moeilijk verdragen, hoewel het in de pruikentijd meer dan eens voorkwam dat een vrouw zich met baard en snor camoufleerde om binnen te dringen in een mannenbolwerk. Echter, heden ten dage neemt deze stijlvorm beide geslachten te zeer op de stilettohak. Het komt mij te carnavalesk over en dat is ook niet aan mij besteed.

Onlangs waren we in Winschoten. We wilden er even uit. De zomerse winter had lang genoeg geduurd. De zon scheen en schreeuwde om los te gaan. Op de vraag waar naartoe, kwam, als betrof het een vorm van telepathie, Winschoten uit de bus. Rossi mee? Tuurlijk! En zo liepen we korte tijd later door de Langestraat. Mijn vrouw dook al spoedig een snuisterijenwinkeltje in. Ik nam met Rossi plaats op een bankje en liet mijn gedachten over Winschoten gaan. Over waarom zijn beroemde zonen Jan Mulder en Jean Pierre Rawie hier niet konden aarden en hun heil een eind verderop zochten. En dat er zeer zeker leukere straatjes in de provincie zijn te vinden en dat er ….. Mijn dromerij werd plots verstoord door het felle geluid van tikkende hakken. Tak-tak-tak-tak …. Ik keek op en zag een forse vrouw aan komen lopen. Zij was gekleed in de voor de tijd van het jaar kleurrijke midilange rok en een colbertje. Maar aan de houding was duidelijk te zien dat het geen vrouw maar een man betrof. Mogelijk was hij in transitie of wilde hij het eens over een hele andere boeg gooien. Moet kunnen. Ook in Winschoten! Ik zou het niet weten. Hij liep wijdbeens als een ruiter die zojuist zijn paard op het Oldambtplein had gestald en nog moeite had met zijn stramme benen. Een knalgroen tasje bungelde als een fremdkörper om zijn schouder. Alles, het voortbewegen en de kleding, vloekte. Ik had meteen met hem te doen. Toen hij vlakbij was, keek ik hem hooguit een seconde aan en groette. Hij groette niet terug. Hij had zich ook nog eens heel slecht geschoren en zijn haren (of was het een pruik?) waren piekerig. Ik was de enige aanwezige in de Langestraat. Ik had willen zeggen dat ik alle respect heb hoe mensen er willen uitzien, dat ik het heel dapper van hem vond, maar dat hij wel erg opviel en zich daardoor heel kwetsbaar maakte en dat er een eind verderop een hele kluit scholieren rondhing en dat hij daar vreesde ik nageroepen en nagelachen zou worden. Maar ik zei niets. Toen ik hem tersluiks nakeek, zag ik dat de split in zijn rok scheef en uit het midden zat. Ook dat nog dacht ik met bijna plaatsvervangende schaamte.

Het loopt tegen middernacht. Mijn scheerapparaat is weer opgeladen. Aan de slag, zodat morgen gladjes aan kan vangen.

25.1.23 Ontmoeting Laatst kwam ik een oud-collega in de stad tegen waarmee ik jaren heb gewerkt. Bert heet-ie. Als zoiets regelmatig gebeurt zou ik er geen aandacht aan besteden en het tot de gewoonten van het leven beschouwen. Want van alle mensen met wie ik jarenlang tussen vier fabrieksmuren ben opgetrokken, heb ik bijna nooit meer iemand gezien, laat staan gesproken. Toch begeef ik mij regelmatig in de stad. Leven al die mensen onder een steen of zo, denk ik weleens. Daarover gesproken; zo nu en dan verhef ik mij van schrik even van mijn stoel om een saluutje te brengen aan een bekende die de overlijdenspagina heeft gehaald. Maar deze oud-collega was nog in leven. Ik vermijd bewust het woord ‘springlevend’, hoewel je dat op het eerste gezicht nooit kunt weten. Sommige mensen ontdooien pas als de juiste snaar wordt geraakt. Bijvoorbeeld als je over het bedrijf begint waar je allebei een fiks aantal jaren elke ochtend om halfzeven voor uit je nest bent gekomen. Ik werkte een tijdlang met Bert samen. Hij versliep zich nogal eens. Zijn verweer was steeds dat de wekker zich versliep, niet hij. Zo lustten we er nog wel een paar. Toen hij ging samenwonen ging het allengs beter. Omdat hij een paar jaar ouder was dan ik, had hij een voorsprong bij het verkrijgen van zijn aow. Maar enige jaren na hem dumpte het bedrijf mij bij een soort reorganisatie. Ik stond al enige tijd op de nominatie, want ik toonde mij weleens lastig als het over zaken als roken op de werkvloer ging. Dat is nu bijna niet meer voor te stellen. Ik vierde mijn vrijheid vanaf de eerste dag en heb nooit getaald naar een nieuwe baan. Met mijn ww + voorschot op mijn pensioen kon ik aardig rondkomen. Ik maakte zelfs een reis door de Bohemen en lange voettochten door de provincie. Verder schreef ik een boek over het wecken van tuingroenten (17 drukken van verkocht!), gaf overal leuk betaalde lezingen en leerde pianospelen, omdat neuropsycholoog Erik Scherder dat zo aanprees. In een mum van tijd speelde ik enige werkjes van Satie en Chopin. ‘U bent een natuurtalent!’, jubelde mijn pianoleraar, die zelf nooit verder was gekomen dan Beethoven’s Fur Elise. Nee, het ging me bepaald niet slecht af. Daarenboven vrijwilligte ik ook nog bij de soepuitdeelgroep van het Leger des Heils. Ik genoot intens van het leven, wilde eventueel wel een tweede. Van mijn ontwikkelingen had Bert waarschijnlijk nooit iets mee gekregen.

We troffen elkaar op de Gedempte Singel. De klok bij de markt gaf precies elf uur aan. ‘Ik verveel mij de tering joh’, zei Bert op mijn vraag hoe het met hem ging. Zijn door het roken gelooide huid vertoonde diepe groeven die hij zo te zien niet goed reinigde. ‘Mijn vrouw jaagt me vijf dagen in de week de straat op omdat ik haar teveel voor de voeten loop, zegt ze. Maar ik zít juist meer dan ik lóóp. Thuis dan. Nou ja, dan ga ik eerst maar es naar het park, dat ligt in mijn route, maar daar is soggens zo vroeg nog niks te beleven. Dan ga ik naar de Hema, want daar kun je tot tien uur twee koppen koffie voor de prijs van één krijgen. Tegen die tijd kunnen ze mijn tronie wel schieten. Nou ja, dan ga ik zo tegen de middag naar ‘De Scheve Schaats’ daaro’. Hij knikte in de richting waar het café zich bevond. ‘Beetje biljarten enzo, een biertje erbij, je kent dat wel’. Nou nee, ik kende het niet, want ik heb me nooit beziggehouden met het groene laken – zowel binnen als buiten. ‘Tegen de avond ga ik dan weer naar huis. Nee, eigenlijk is er geen kloten aan joh’. ‘En wat ga je nu doen dan, want het is nog lang geen middag?’, zei ik. ‘Acchh, een beetje scharrelen, beetje kijken. Beetje voor straatmeubilair spelen. Peukies rapen, zeg maar. Een mens moet toch wat en het leven is al duur genoeg. Want zeg niet dat jij een beetje een fatsoenlijk leven hebt. Met zo’n kloten-aow kan een mens amper rondkomen toch?’ zei hij. Ik knikte bedremmeld. Dat peukie rapen zat me dwars. Ik wendde haast voor en liep verder. Toen ik bij de kruising, was keek ik even om. Hij liep als een levende stofzuiger de straat af te schuimen. Ik hield me voor de overlijdensberichten blijvend goed in de gaten te houden.

23.1.23 Big dicks Het grootste geluk dat elk mens van geboorte af meekrijgt is dat hij of zij nooit alle soortgenoten op aarde kan ontmoeten en een handje schudden. Er zijn er weleens die dit ondernamen, maar na twee-drie dagen hielden ze geen pols over. Het is domweg niet te doen. We zijn intussen met achtmiljard! En dan heb ik het nog niet eens over de afstanden die de handenschudder moet afleggen om ze allemaal te ontmoeten. Als het menselijk hart stationair met zestig slagen per minuut zou pompen, zou het ongeveer op zijn tachtigste de tweeënhalfmiljardste slag aantikken. Een prestatie om U tegen te zeggen. Maar het grootste geluk zit ‘em in het feit dat lang niet alle mensen een hand waard zijn. Iemand waarvan ik weet dat-ie vreselijke dingen heeft gedaan, zal ik geen hand willen geven. Weer anderen worden afgeschermd. Zo gesteld vallen er al gauw zo’n zevenmiljard-negenhonderdnegenennegentigmiljoen-negenhonderdnegentigduizend af. (Om dit goed op te schrijven, is al een kunst!) Welgeteld schudt een mens gerekend over de landen waar dit gebruik is, in zijn leven ongeveer tienduizend keer iemand een hand. Dat las ik enige jaren geleden. Hoe die onderzoeker hierbij kwam is mij een raadsel. Sinds de corona gaat dit getal denk ik drastisch naar beneden. Een exemplaar die ik nevernooit een hand zal geven is bijvoorbeeld een zekere Andrew Tate. Hij is influencer. Daar heb ik in het algemeen niet veel mee op. Er zullen best goedbedoelende influencers zijn die de wereld willen redden en die zich verzetten tegen het grootkapitaal en tegen het vernietigen van de Aarde. En influencende activisten die het opnemen voor de natuur, de dieren en onderdrukte mensen. Zo iemand is de Zweedse Greta Thunberg. Andrew Tate nu kwam in aanvaring met Greta. Dat kwam door een nogal schokkende tweet van zijn kant. Ik zal dit bericht even weergeven:

Hello Greta, I have 33 big dicks. My biggest dick do I call ‘Bugatti’. It has a 16.8 OL quad turbo, but that must be chinees for you. You can call my Romanian girlfriend to hear about his acceleration! Then I have 2 extra big dicks for outdoor pleasures. I call them my ‘Ferrari 812 competiziones’. My girlfriend knows nothing about this, so please keep quit! They each have a 6.5 stroke. Whoomm! This are just 3 of my collection of big dicks. I will sent you a complete list of all of them and their respective enormous output. You can always call my lovers and 200 million fans te check!! Einde tweet.

U begrijpt dat Greta dit bericht met stomme verbazing las en per omgaande reageerde met:

Yes, please do enlighten me, especially about your emission-output. email me at small-dick-energy.com.

Ik weet weinig van deze meneer Tate af, alleen dat hij een nogal bezitterig typje is. Hij beschouwt vrouwen bijvoorbeeld als bezit, als dingen zeg maar. Het is vreemd dat bad guys zo’n grote aantrekkingskracht op met name jonge jongens uitoefenen. Zij vinden die Tate supercool en stoer. Dat Andrew Tate onlangs in Roemenië is gearresteerd op verdenking van verkrachting en vrouwenhandel schijnt bij die jochies niet door te dringen. Kwaadsprekerij, roepen ze in koor. En terwijl ik dit schrijf, moet ik ineens denken aan die Zweedse film die ik ooit op de televisie zag. Het ging over drie vriendinnen die gingen stappen en in het plaatselijke café een nogal plakkerig mannetje tegen het lijf liepen. Duidelijk op jacht. Toen ze hem eindelijk kwijt raakten en hem in zijn grote Volvo zagen wegsprinten, zei één van de vrouwen met een grijns: ‘Wat ze aan pk’s in de broek tekort komen, compenseren ze met wat ze onder de motorkap hebben’. De anderen schoten onbedaarlijk in de lach.

Meneer Tate is een van die vele losers die denken viriliteit en aanzien uit het bezit van die big dicks te kunnen halen. Hetzelfde gevoel kreeg ik toen ik het artikel las over de grote Siciliaanse maffiabaas Matteo Messina Denaro. Hij werd vorige week opgepakt. Naast dure merkkleding, parfums, sierraden, edelstenen en meubels, vond de politie ook een voorraadje viagrapillen. Dat heb zo’n jongen toch niet nodig, zou je denken. Wel dus. Mogelijk is het juist dit middel dat ze op de been houdt. Zonder oppeppers zijn ze geen knip voor de neus waard. Maar nu zit meneer Tate achter slot en grendel en kan hij slechts dromen van zijn Bugatti en zijn Ferrari’s en mag hij influenzen tot hij een ons weegt. Nee, zo iemand zou ik zelfs als advocaat of rechter geen hand willen geven.

20.1.23 Bericht van een uitvinder Als kind al wilde ik uitvinder worden. Ik had een boek gelezen over Thomas Edison en op een dinsdagmiddag dacht ik: ‘dat kan ik ook’. Maar mijn lagere school kende geen enkel vak dat voorzag in de basisvaardigheden die men nodig heeft als junior-uitvinder. Iemand die de wereld wilde verrijken met nieuwe uitvindingen, had niets aan die leerstof. Wat moest ik met de kennis over Karel de Grote of hoe en waar Floris de V was vermoord? Ook de gebeurtenis op 28 juni 1787 te Goejanverwellesluis dat de aanleiding vormde tot de Pruisische interventie, zou mij worst zijn. Wat dat betreft liep ik toen al generaties voor, want die zaken zijn voor de hedendaagse jeugd eveneens kokeloko. Het werd dus niets met mijn studie. Eenmaal verlost van de verplichte schoolgang, liet ik mij inschrijven in het arbeidsbureau. Bij beroepskeuze vulde ik uitvinder in. Daar werd nogal lacherig op gereageerd. Men maakte er platte grappen over die ik niet diende te horen. De IQ-test die ik daarna moest ondergaan, gaf aan dat brugwachter het hoogst haalbare was. Deze test heb ik meerdere keren moeten uitvoeren, altijd met hetzelfde resultaat. Eén keer rolde er piepend en krakend belastingambtenaar uit, maar nadat de beroepenconsulent het apparaat van een extra scheut olie had voorzien, was het met een kleine spellingvariatie toch weer gewoon bruchwagter. Er stond nu wel bij dat ik met onmiddellijke ingang te Gouda in dienst kon treden. Ik zei dat ik daar niet naartoe wilde, omdat Gouda zeer binnenkort zou overstromen en dat de brugwachter er de schuld van zou krijgen. Het is precies zo uitgekomen, maar het is niet uitgelekt. Ik ben in het noorden des lands als productontwikkelaar in een fabriek gaan werken waar ze pompen maakten. Mijn vooruitziende blik was juist: de pompen waren -met name in en rond Gouda- niet aan te slepen. De pompenfabriek voer als logo een ooievaar. Van deze vogel zegt men dat ze babies op zekere adressen bezorgd, wat ik als kind een vreemde gang van zaken vond. Echter, naarmate het land meer inwoners kreeg, daalde het aantal ooievaars. Hier klopte iets niet. In de avonduren schreef ik een lijvig rapport over deze scheve verhouding en stuurde het naar Den Haag. Naar de Ridderzaal. Naar de Minister van Bevolkingsgroei. Hij gaf na dit rapport gelezen te hebben meteen opdracht de dijken langs de rivieren te verhogen. Hierdoor behielden de mensen van Appingedam tot aan Den Briel droge voeten en de ooievaarsstand kwam weer op het oude niveau. Dat gebeurde dus allemaal naar aanleiding van míjn rapport. Men zou mij al blijde hebben gemaakt met een simpele plaquette. Ik heb echter nooit iets van dank vernomen. Zo gaan die dingen, zou Kurt Vonnegut zeggen. Van de weeromstuit ging ik mij met kleinere zaken bezighouden. Vooral keukenapparatuur. Ik zal een paar van mijn uitvindingen noemen. De honger-regulerende magnetron (25 miljoen stuks van verkocht). De gaatjes vullende tandenborstel (octrooi verleend aan een Duits gebidsverzorgingsbedrijf). Het stofwerende laminaat (algemeen bekend, behoeft geen nadere uitleg). De meertonige fluitketel (genomineerd met de Tomado-prijs). Het persoonsgebonden geheugensteuntje …. en zo kan ik nog wel even doorgaan. Allemaal briljante uitvindingen. De concurrerende bedrijven kwamen echter met tegenaanvallen en laat ik eerlijk zijn; niet bepaald succesvol. De ene na de andere mislukking diende zich aan. Niet zelden poogde iemand een van mijn vindingen te verbeteren, maar dat kón niet en uit een soort wraaklust besmeurde men mijn goede naam. Daarom hield ik het voor gezien en ging stil leven. Ik heb nog slechts één uitvinding op de plank liggen. Ik sta in twijfel of ik deze wereldkundig zal maken of dat ik het zal opslaan in mijn archief met de aantekening dat dit pas over 70 jaar geopenbaard mag worden …..

Neemt u mij niet kwalijk, ik hield u een witregel in spanning. Ik had bedenktijd nodig. Het is ook niet niets. De kwestie is: moet ik die laatste uitvinding afstaan of niet? ….. Ja, ik doe het toch maar. Ik heb er ineens zin in! U als rechtgeaarde en betrouwbare letterenconsument heeft er recht op, vind ik. Er is mij tevens veel aan gelegen dat ik de uitwerking ervan nog mee krijg alvorens het tijdelijke met het eeuwige te verruilen. Deze vinding zal namelijk de wereld van het lezen totaal op zijn kop zetten. U weet, reeds in de oude tijden was men al bezig zaken als handel en rekeningen vast te leggen. Men gebruikte daarvoor eerst touwtjes met knopen of steentjes en weer later ontwikkelde men het spijkerschrift op kleitabletten en pictogrammen. Egyptisch/Semitische mogelijk slavenarbeiders brachten ons het huidige alfabet en via een grote omweg bedacht de Stiense schoolmeester Mattheus Bernard Hoogeveen het aap-noot-Mies-leesplankje. Hulde, hulde, een en al hulde! U moet dit alles even weten, want míjn uitvinding zal aan de oude manier van kennis opnemen weleens abrupt een eind kunnen maken. Wat ik ermee bedoel is dat over enkele jaren het gedrukte woord geheel zal zijn verdwenen. Opgelost, vanished, verschwunden!! De schoolgaande jeugd zal het met vreugde begroeten, want ze leest nu al bijna niet meer en het handmatig weergeven van gedachten is hen een gruwel. Wat er voor in de plaats komt is een simpel pilletje. Ja, u leest het goed. Een boek van pak em beet 500 bladzijden zal straks kunnen worden teruggebracht (gecomprimeerd) tot hooguit één (lees: 1) pilletje. U kunt er voor terecht bij de plaatselijke apotheek. Voor bijvoorbeeld het complete werk van Multatuli heeft u aan een multistrip genoeg. Voor Voskuil hetzelfde, Couperus idem dito ….. De grote werken zullen weer in aandacht stijgen, omdat het tot zich nemen ervan niet meer dan een uurtje kost. Kan het menselijk brein dit aan? hoor ik u zeggen. Oh jawel hoor, makkelijk! Het menselijk brein wordt gedurende een honderdjarig leven voor slechts 10% gebruikt. Het zal wel actiever willen zijn, maar ons leesgedrag laat dit niet toe. Met deze nieuwe methode legt men zich te ruste, neemt een pilletje in en na een hazenslaapje heeft men Woutertje Pieterse achter de kiezen of Publieke werken of De eeuw van mijn vader, ik noem maar iets. De scheikundige formule van het pilletje kan ik u helaas niet verstrekken. Ik weet hoe dat gaat. Een mens begint zelf te experimenteren en ongemerkt komt er iets walgelijks uit te voorschijn. Bijvoorbeeld iets van Markies de Sade of van Louis-Ferdinand Céline. Daar moet je toch niet aan denken! U zult dus nog even geduld moeten hebben. Intussen kunt u alvast uw oude pillen klaar leggen om te zijner tijd in te ruilen of te verkopen aan een stoïcijnse papieren-boeken lezer. Want er zullen genoeg stokdoof blijven voor de nieuwe ontwikkelingen. Behandel ze daarom nog even met zorg. Tenslotte, áls het mocht mislukken -garanderen kan ik niets- dan hebt u tenminste al die prachtboeken nog en staat u niet voor aap noot mies enzovoort ….. Geheel de uwe, groet ik, uw letterendienaar en oud-uitvinder, Sebastiaan Overzet.

18.1.23 Middagje uit Ik heb het de laatste dagen glad druk. Het gedoe als uithangbord voor de werving van vrijwilligers, de bijdrage voor de dorpssite en daarnaast de wekelijkse hersenspinsels op deze blog, benemen mij welhaast de tijd de weekendkranten te lezen. Maar het is allemaal leuk om te doen, laat ik daar helder in zijn. Ter verpozing gingen we vanmiddag eventjes naar Appingedam. De boog kan niet altijd gespannen staan. We parkeerden op het plein bij Appie Heijn en liepen met Rossi door het kouwe, winderige gat naar de haven. Want koud was het! Rond het vriespunt. We liepen over de brug via de Nieuwe Kerkstraat naar de Dijkstraat. Het voelt elke keer weer als een soort thuiskomen, vooral die scheef gezakte huizen. Als het over Appingedam gaat, dan worden geheid de hangende keukens genoemd. Dat zijn er maar drie. Staande op de Vlintenbrug tussen Gouden Pand en de Kniestraat heb je ze allemaal in beeld. Vanaf het Vrouwenbruggetje trouwens ook. Weinigen roemen de Solwerderstraat of het oude raadhuis. Meerdere keren hebben we onze meegebrachte thee zitten drinken op het bankje tussen de muziekkoepel en de aanlegsteiger met zicht op het terras van café Overdiep en niet zelden doemde bij mij dan het beeld op van een schilderij van Manet, Renoir of Seurat. Een kleine twee eeuwen geleden werd het mode om in de open lucht te gaan schilderen en de gelagen op terrassen werden veelvuldig op papier of doek vastgelegd. Het gedruis spat er bijna van af. Maar nu was het er veel te koud voor. Appingedam leek lichtelijk uitgestorven. We liepen vlug naar ‘De Koning van Groningen’ voor een hapje en een drankje. Tijdens de coronacrisis zijn we er een paar keer voor niks naartoe gelopen. Nu was het gelukkig open. Het was er rustig. Voor twee koppen thee, een broodje kroket en een speciaal voor mijn vrouw gefabriceerde groenteschotel dienden we de somma van tien euro’s te betalen. In een beetje stad ben je dat alleen al voor twee uur parkeren kwijt. Maar daarvoor is Daam net iets te weinig stad. Mijn vrouw wilde nog even naar ‘Talent’. Dat is een dagbestedingswinkel met een veelheid aan spullen. Zulk soort instellingen steunt zij van harte. Ik overigens niet minder. Maar ik bleef min of meer noodgedwongen met Rossi buiten. Altijd lastig om te weten of men wel zit te wachten op een vierpotertje. Dat is het nadeel om met een hond op stap te gaan. Bij De Koning van Groningen deden ze er niet moeilijk over. Terwijl mijn vrouw de winkel binnenstapte, liep ik om de kou te trotseren de Dijkstraat op en neer. Halverwege ervan bevindt zich een verbreding. Het kan zijn dat hier ooit één of meerdere winkelpanden hebben gestaan. Nu is het een loze, beetje rommelig hoekje met als enige vulling een bankje waar zomers steevast mensen zitten. Zo heeft het toch nog een doel. Nu zat er niemand. Er stond alleen een meisje. Een helemaal in het zwart geklede tiener, schatte ik. Onder haar halflange jas droeg ze kousen waar de huid doorheen schemerde. Dat zij het niet koud heeft, dacht ik rillend. Verder droeg ze lakleren kistjes met royale hak en een forse ring door haar neus. Het esthetisch nut hiervan is mij totaal vreemd. Je zult maar last hebben van een loopneus. Dan kan zo’n ding je toch aardig in de weg zitten. Een eind verderop keerde ik om en liep terug. Mijn vrouw moest niet naar mij moeten lopen zoeken. Toen ik het meisje opnieuw was gepasseerd, liep ze achter mij aan. Ik hoorde het harde klakken van haar schoenen. Ze passeerde mij en net voorbij zwikte zij bijna door haar enkel. Ondingen om op te lopen. Verderop kwam een jongen haar tegemoet gefietst. Hij stopte en stapte af en keerde wat onhandig zijn fiets. Het was kennelijk niet haar geliefde, want ze bleven op afstand van elkaar. Samen liepen ze verder en aan het eind van de straat sloegen ze de bocht om. Mijn vrouw kwam uit de winkel. Ze had een vijftal kaarten gekocht. Eigen maaksels. Om te versturen of om een plaatsje in ons huis te geven. Altijd mooi. We liepen naar de auto en reden door naar de inbrengwinkel. Ik scoorde er een handvol boeken. Onder andere van Martin Bril. Die lees en herlees ik met plezier. Dat is het voordeel van boeken: ze hebben geen uiterste gebruiksdatum. Er komt vast wel weer een tijd dat ik het niet meer zo druk heb en dan ga ik weer volop grasduinen in mijn boekenkast.

16.1.23 Rokjesdag herzien Sinds jaar en dag wordt het woord en de betekenis rokjesdag gekoppeld aan de schrijver en vooral columnist Martin Bril. Dat is niet helemaal onterecht. Bril heeft namelijk op de kaart gezet en het als een jaarlijks terugkerend item beschreven. Maar het woord is vlak na de Tweede Wereldoorlog al ontstaan. Dat kwam door de Amerikaanse speelfilm Springtime in the Rockies, die in 1945 in onder andere Rotterdam draaide en die door met name de jeugd al spoedig werd verhaspeld tot ‘Springtijd in de rokjes’. Bij de eerste mooie voorjaarsdag heeft iemand – niemand weet wie- toen het woord rokjesdag bedacht en dat is zo gebleven. Deze gegevens pluk ik uit de Metro van 27 april 2009. Dat is opvallend, want, Martin Bril, de vermeende bedenker dus van het woord, stierf 22 april 2009. Alsof de Metro dacht: nu kán het wel. Laat nu iedereen het maar weten. Ik heb gisteravond het boekje Rokjesdag opnieuw gelezen. Na de dood van Bril gaf zijn uitgever in sneltreinvaart zijn columns in een twintigtal mooie, enigszins geselecteerd op inhoud, gebonden boekjes uit. Martin Bril was gebiologeerd door rokjesdag en stelde een aantal regels op waar het aan moest voldoen wilde het dit predicaat krijgen. Zo moest de draagster van het rokje er geen panty of kousen bij aan hebben. De benen moesten per se bloot zijn! Ook ’s ochtends mét kousen van huis vertrekken en halverwege de dag de kousen uittrekken, zodat het zou lijken of het meisje/vrouw alsnog opgenomen kon worden bij de diehards die de vroege ochtend blootsbeens hadden doorstaan, was geen optie. Dan speelde je vals spel, vond hij. Ik stel me bijna zo voor dat hij ergens waar hij de eerste rokjesdraagster zou kunnen spotten op wacht stond. Ook geldt rokjesdag niet in een park, vond hij. ‘Het moet zich afspelen tussen huizen en kantoren, in een situatie met niet alleen uitbundig zonlicht, maar ook grote schaduwpartijen. Dit laatste vanwege het kippenvel’. In een van de verhaaltjes van het boekje zegt hij: ‘Ik ben geen vrouw, en dat is wel eens jammer, ook voor mezelf. Toch kan ik me voorstellen dat een vrouw, en zeker een jonge, ineens kan verlangen naar een zachte bries om haar blote benen’. Iets verderop in het verhaaltje: ‘Een beetje wind maakt van rokjesdag trouwens helemaal een feestdag’. In een ander verhaaltje wordt hij welhaast opstandig: ‘Een paar jaar geleden om deze tijd was het bijna dertig graden. Volgens mijn eigen archief was het toen op 10 april zelfs rokjesdag: en nu is het al de 16de april en koud’ Alsof hij kreunend uitkijkt naar rokjesdag. Martin Bril was kortom een benengluurder van jewelste, een voyeur, want daar komt dit zo onschuldig lijkend fenomeen op neer. Ben ikzelf ooit behept geweest met die rokjesdagdrang? Nee. Ik geloof het niet. Op een gegeven moment zag ik blote benen. Ja, logisch! En ik zal niet ontkennen dat ik dat een plezierig gezicht vond. Maar ik vond het even goed als ze het jaar rond in een lange zouden spijkerbroek lopen. Mijn verkeringen waren ook meestal spijkerbroekdraagsters en ik heb nooit een meisje of een vrouw horen zeggen dat ze hunkerde naar de dag dat ze haar kousen of broek in de kast kon laten. Dat Martin Bril dat wél had was zíjn afwijking. Anders kan ik het niet omschrijven. Naarmate ik verder in het boekje kwam, viel me ook op dat zijn door velen zo bewonderde schrijfstijl me ging tegenstaan. Het is allemaal met grote vaart neergepend en zo laat het zich ook lezen. De neuroot Bril is in elk woord te herkennen. De vergelijking met wijlen zijn stadsgenoot Simon Carmiggelt gaat mank. Zou Martin Bril, als hij niet al op 59-jarige leeftijd was overleden, de #metoo-vrouwenstrijd hebben overleefd? Of zou hij als een slappe variant van Harvey Weinstein zijn neergeknuppeld? Wie weet had een groepje wokers hem half april op een tochtig hoekje opgewacht en hem de kleren van het lijf gescheurd. Net goed, zou de goegemeente zeggen. Moet jij je maar niet met onze benen bemoeien. Want dáár was het hem om te doen. Ik ben benieuwd of er anno ’23 nog krantencolumnisten zijn die het lef hebben zich als Martin Bril uit te laten over het kledingbeleid van vrouwen. Misschien Silvia Witteman. Maar die mag het dan ook zeggen. Daar zou ik het juist wel graag van willen lezen.

12.1.23 Een raar verhaal Dit wordt een raar verhaal, dat kan ik nu wel al zeggen. U kunt nog stoppen met lezen, de afwas doen, de schuur opredderen of sneeuwklokjes spotten in de tuin, want wat moet een mens met een raar verhaal? Het komt doordat ik onlangs een nogal raar boek heb gelezen en daarvan is mijn denkpatroon denk ik een beetje ontspoord. Het boek gaat over de Egyptische piramiden en met name over een nauwe schacht in de piramide van Cheops die men lange tijd hield voor een luchtgang om de dode koning van verse lucht te voorzien, maar die men na nauwkeurige studie van piramideteksten nu houdt voor een koker waar de dode koning vanuit zijn granieten tombe in de koningskamer zijn zaad kon versturen naar de sterrengroep Orion, met als doel dat de koning hierdoor het eeuwige leven zou verwerven. Daar tolt je hoofd wel even van! En het waren bepaald geen halvegaren die dit ontdekten en er wetenschappelijke verhandelingen over schreven. Als ik zoiets lees, bekruipt mij toch het gevoel met een stel gekken te maken te hebben en als je je niet interesseert voor het oude Egypte, dan zou je het daar ook graag op houden. Maar ik vind die piramide- en faraogeschiedenis juist heel boeiend en dan loop je tegen dit soort idioterie aan. Het is sowieso van de zotte om iemand te eren met een grafheuvel van meer dan zes miljoen ton graniet en rots. Denk eens hoeveel duizenden arbeiders (slaven?) die piramides hebben gebouwd en hoeveel duizenden levens hiermee moeten zijn gemoeid. Daar zijn onze zo geprezen hunebedden kinderspul bij. En dit speelde in een tijd dat men nog amper over goed gereedschap beschikte …..!

Om enigszins te ontnuchteren, las ik De Kleine Prins. Dat speelt zich ook in hogere sferen af. Het zal me niet verbazen dat de schrijver hiervan evenals de farao van voornoemde piramide, te lang naar de sterren heeft zitten staren. Dan krijgt je denken een knauw. Een innerlijke stem fluisterde de schrijver De Kleine Prins in. De schrijver van het boekje, Antoine de Saint-Exupéry, was bij leven vliegenier. Aviateur, zoals ze op z’n Frans zeggen. Op een dag moest hij een noodlanding in de Sahara maken. Motorpech. Hij kon geen kant op. Toen kwam er redding van een klein mannetje, een prinsje, van een andere planeet. Dat mannetje legde hem een handvol problemen voor die de Aarde en de mensheid bedreigen. Aan het eind overleeft de vliegenier en lost het mannetje op. Zo gaat dat dikwijls in sprookjes. Ontroerend, zeggen we dan en vegen stilletjes een traan weg …..

Veel erger is het wanneer de realiteit onze fantasie inhaalt. In de Volkskrant* las ik een verhaal over een tempel in de regio Doaba in Punjab in het noorden van India. In India staan vermoed ik duizenden tempels, want Indiërs zijn vroom en godsvruchtig. Maar deze tempel bij het plaatsje Thalan onderscheidt zich van alle andere Indische tempels doordat mensen die vanaf hier naar het buitenland willen vliegen -en dat zijn er wekelijks zo’n 5000- een zelfgemaakte dan wel een speciaal voor dit doel gekocht vliegtuigje achterlaten. De reden is dat ze door het offeren van het achtergelaten vliegtuigje minder moeite hebben tot het verkrijgen van een visum voor het betreffende land waar ze naartoe gaan. Buiten de tempel staat een in beton uitgevoerd exemplaar van een British Airways-toestel waar de vluchtelingen hun te offeren exemplaar naar kunnen modeleren, zodat ze niet met een incapabel gedrocht aankomen. De mensen die deze reis ondernemen zijn wanhopig, omdat Punjab hun niets te bieden heeft. Daarom gaan ze bijvoorbeeld naar Italië, want dáár -zo wordt hen beloofd- kunnen ze voor het thuisfront goed verdienen en een mooie toekomst opbouwen. Ze stinken er blindelings in. Zo’n zes miljoen landgenoten gingen hen reeds voor. Naar Amerika, naar Canada, naar Engeland…. In Italië worden ze ingezet voor de oogst van tomaten en rucola. Volle weken van twaalf tot veertien uren per dag zwoegen voor een hongerloontje. Voor alles moeten ze dik betalen en als het seizoen erop zit en hun werkvisum is afgelopen, zijn ze nog net zo arm als toen ze kwamen en kunnen ze hun retourticket niet betalen en verdwijnen ze veelal in de illegaliteit. Ze zijn verworden tot moderne tot slaaf gemaakten …..!

Die gekkigheid van de Egyptenaren kun je nog afdoen als een totaal uit de hand gelopen verering van de koning (farao). Het verhaal van de kleine prins kun je beschouwen als een moraliserend sprookje, maar de sloebers die in Punjab een worst wordt voorgehouden en die als opmaat voor een beter leven een nepvliegtuigje offeren, die zou je toch dolgraag aan het verstand willen brengen dat er voor hen nergens een paradijs is. Dat er mensen zijn (koppelbazen, corrupte gemeente- en landsbestuurders) die over hun ruggen schatrijk worden en dat er, nadat ze zijn vertrokken, mensen zijn die hun vliegtuigjes oprapen en voor een paar roepies aan een gewetenloze handelaar afstaan, die ze aan de volgende groep wanhopige vluchtelingen voor het tienvoudige verkoopt. Een beetje mensenredder zou deze wisselaar hardhandig de tempel uitslaan. Op één van de foto’s bij het artikel zitten vier kinderen in kleermakerszit in een kringetje. Hun vliegtuigjes verpakt in cellofaan liggen voor hen. De handelaar hoeft er niets aan te doen. Vanaf het moment dat de prinsesjes en prinsjes opstijgen zijn ze niets meer waard dan de vliegtuigjes die ze hebben achtergelaten. Het is te triest voor woorden. Ik zou de veroorzakers van deze onbeschrijfelijke ellende met een soort magneet op willen pakken en ze enkele reis richting de Orion sturen. Want in het eeuwige leven geloven mág, zolang het voor de achterblijvers maar geen kwaad kan.

*Enige gegevens voor dit verhaal komen uit de Volkskrant van 11 januari 2023.

4.1.23 Man of the world Een paar dagen na de dood van onze Culemborgse vriendin, zeiden we in een moment van bespiegeling dat we eigenlijk eens een lijstje moesten maken met liedjes die ze (Dela) tijdens ons beider uitvaarten zouden kunnen draaien. Moeten is wat anders. Je hebt er immers zelf geen hand in. Maar het is plezierig voor de nabestaanden te weten onder welke geluiden wij -elk op onze eigen datum- het verleden inschuiven. Mij maakt het niet zoveel uit. Ook al draaien ze iets van Caterina Valente, van Sjef van Oekel of een prelude van Rachmaninov. Mij best. Onderwijl dacht ik er onbewust toch over na. En vanmiddag schoot mij ineens een titel te binnen…. Maar eerst enige andere zaken.

*Maandag ontving ik een mailtje van Mischa van Huijstee, lid van de Drentse Schrieverskring, of ik er voor voelde dat hij een videoportret van een minuut of tien van mij mocht maken. Onder het mom: De schrijver en zijn/haar werkplek. Een beetje zoals Frans Brommet dat ook doet. Mij best, zei ik en we spraken een datum af. Hoewel ik een zekere koelheid voorwendde, wond het me toch wel op en meteen overdacht ik een scenario en vulde al de nodige vragen in. Het zal allemaal wel anders gaan tijdens de opnamen, dat weet ik uit het beetje ervaring die ik in deze heb, maar ik houd zelfs zulks soort zaken graag in de hand. Ik wacht -vertrouwend op Mischa- af. Als het klaar is zet hij het op de site van de schrieverskring. Leuk!

*Gisteren kreeg een mail van de Gemeente, betreffende mijn toegezegde medewerking voor de campagne voor de werving van vrijwilligers. Dit houdt in dat er binnenkort in mijn dorp enige sandwichborden met mijn tronie te zien zullen zijn, voorzien van een pakkende tekst. Het doet me sterk denken aan één van de verkiezingen. Ook dan zie je ter weerszijden van lantaarnpalen soms het hoofd van iemand die je weleens in de supermarkt bent tegengekomen en die je beslist niet hield voor een gemeenteraadslid, gedeputeerde of zelfs Haags kamerlid. En nu ben ik zelf aan de beurt! Ik hoef er gelukkig niets voor van de politiek af te weten. Dat is een groot voordeel, want de politiek is een wespennest, waar ik uiterst behoedzaam met een boog omheen loop. Die borden worden met een draadje ruggelings aan elkaar bevestigd zodat ze een beetje bol staan en aan lachspiegels doen denken. Dat zijn het ook. Ik denk dat ik straks, indachtig Tijl Uilenspiegel, het hardste om mezelf lach. Van diezelfde posters worden ook flyers gemaakt met een deel van het interview dat ik had met een van de leden van het comité. Dit is ook weer te lezen op een speciale website en het komt daarna ook nog in de plaatselijke weekkrant. Daarna worden al die sandwichborden in het gemeentehuis geëxposeerd. En alsof het volk dan nog niet murw geslagen is, maken die borden nog een laatste rondje door de vijftien dorpen die aan het project meewerken. Stilletjes zit ik al te bedenken wat ik moet zeggen als iemand mij er op aanspreekt. Op straat, in een winkel, enz.

*In het verhaal over mijn werk als vrijwilliger, had ik ook ‘zwerfafvalrapen’ genoemd. Dat zal vermoed ik niemand onder vrijwilligerswerk scharen. Alleen tijdens de landelijke opschoondag en ‘Nederland Doet’ komt dit even aan de orde, want dan zien we onze oude vorstin met rubber handschoenen tot aan de ellenbogen enige karweitjes verrichten. Hoe ze een kartonnen bekertje met een grijpertje in een zorgvuldig opgehouden oranje zak deponeert, terwijl een legertje fotografen klaar staat om mocht onverhoopt een zuchtje wind het bekertje naast de zak doen belanden, dit nauwgezet vast te leggen. Gelukkig zijn er mensen die het rigoureuzer aanpakken. En helaas is dit nodig. Want aan al die bermvervuilers hebben heel veel schoonmakers handen vol werk. Ik heb vanmiddag ongeveer 3.5 kilometer schoon gemaakt (van Bareveld tot De Hilte). Om te plagen, telde ik bij de vuilnisbak alle blikjes die ik had verzameld. Er stond op de parkeerplaats naast de bak namelijk een busje met drie rokende mannen erin. Toen ik klaar was met tellen -92 in totaal-, vroeg een van hen waarom ik dat deed, dat tellen. Ik zei dat ik er voor betaald kreeg. ‘Het is natuurlijk nooit na te gaan hoeveel ik verzamel’, zei ik ‘maar zo krijgen ze ten minste een indruk hoeveel rotzooi er in de bermen wordt gegooid’. Op zijn vraag of ik ervoor betaald kreeg, zei ik dat ik 15 cent per opgeraapt blikje in rekening mocht brengen. Ik zag ze rekenen. Ze zouden er hun baan nog net niet voor opzeggen. Maar aan hun ‘Goh’ te horen kwam het aardig in de buurt.

* Weer thuis vond ik in de brievenbus een enveloppe met een sticker van Jan Dokter uit Amsterdam. Het betrof een uitnodiging van de eerste internationale bijeenkomst voor de Holocaustherdenking in de synagoge van Zwolle op 27 januari aanstaande. Ik ken Jan Dokter van het Herinneringpad. Dat is een looproute, beginnende bij de Amsterdamse Schouwburg, waar de Amsterdamse Joden in de Tweede Wereldoorlog werden samen gedreven en voert langs alle plekken waar de bijna 100 treinen op weg naar Westerbork met de ten dode opgeschreven Joden langs kwamen. Vandaaruit gingen ze naar de vijf concentratie/vernietigingskampen in Duitsland en Polen. Bij de ingebruikname van het pad, werd het boek met de route gepresenteerd in Westerbork. Ik was daarbij aanwezig. Voor in het boek staat namelijk mijn versje ‘Enkelspoor’. Ik heb het geschreven tijdens ‘De Zeuvendaagse’, een wandeltocht met een aantal dichters en schrijvers door Drenthe in 2007. Ik liep een paar keer enkele kilometers mee. Onder andere over het kampterrein van Herinneringscentrum Westerbork. Jan Dokter vond het een erg toepasselijk versje als opener in het boek. Ik stond het graag af. Ik heb het een paar keer in het voormalig kamp mogen voorlezen. Altijd weer erg indrukwekkend. Ik probeer ieder jaar op 27 januari naar het voormalig kamp te gaan. Het is de dag waarop in 1944 Auschwitz werd bevrijd. De wereld zag toen dat de hel in alle hoeken van het bezette gebied had wortel geschoten en dat, hoewel de berichten al vroegtijdig mondjesmaat de wereld ingingen, niemand kon geloven dat het zó erg kon zijn. Nu mag ik naar een bijeenkomst om deze bevrijding te herdenken. Ik voelde me eerst gevlijd en daarna kwam de twijfel. ‘Wij verzoeken de heren in de synagoge het hoofd te bedekken’, staat aan het eind van het programma. Daar til ik zwaar aan. Ik heb regelmatig op Joodse begraafplaatsen gelopen en blootshoofds vele namen gepreveld van mensen die er liggen. Ik respecteer de regels die ons mensen van dieren scheidt en ik handel ernaar. Daaronder valt ten eerste dat wij ons kleden. Maar ik heb altijd grote moeite gehad met religieuze voorschriften die de vrijheid van kleden in de weg staan. Bovendien is vooral het orthodoxe geloof nogal vrouwonvriendelijk. In de synagoge te Kampen legde een kenner mij jaren geleden eens uit dat het voor vrouwen verboden was zich tijdens de dienst in het benedengedeelte te begeven. Dat was voorbehouden aan mannen. Dat schokte mij diep. Het Joodse geloof is tegenwoordig milder, hoorde ik enige jaren geleden in de synagoge van Coevorden, de regels zijn niet meer zo vast. Maar ik kan het niet verdragen dat met name religieuze regels bijna altijd voordelig voor mannen uitpakken. De vrouw is bijna altijd de klos. En dus die hoofdbedekking …. hoe simpel, stuit me tegen de borst. Een petje of een hoed mag ook. Dat heb ik al eens meegemaakt, maar ik voelde me geknecht. Ik vertelde het eens aan iemand in het Centrum van Westerbork. Het zou dus geen punt zijn als ik mij met mijn petje op tussen de gasten in Zwolle voeg. Toch doe ik het niet. Een lastige keus, want de zaak waarom het gaat, respecteer ik in hoge mate. Wie weet krijg ik nooit meer zo’n kans.

* Oh ja, over die liedjeslijst voor onze uitvaarten. Ik moest vanmiddag, terwijl ik aan het rommelrapen was, ineens denken aan dat liedje van Fleedwood Mac. De Fleedwood Mac met Peter Green. En van het liedje Man of the World. Dat zou me met al die activiteiten in het vooruitzicht wel passen. Een begrensde wereld, dat wel.

1.1.23 Grootspraak Ik kwam op mijn loopje met Rossi langs het huis waar vroeger schilder Kok woonde. Voor de vroegere werkplaats stond een camper en een man was bezig deze schoon te maken. Ik zei: ‘Moet’t weer weez’n?’ Want iets zei me dat het een man was die dit taaltje wel verstond. Achter zo’n regeltje verschuilt zich meer dan alle gegevens van een paspoort bij elkaar. Het zegt zoiets als: Maakt u voorbereidingen om er op uit te trekken? Want mensen met een camper manifesteren zich graag als vrije vogels. Bovendien kunnen ze zich een camper veroorloven en dat zegt weer veel over hun bestaansniveau, hun opleiding en de hele reutemeteut. De man keerde zich naar mij toe en zei met een lachje: ‘Nou nee nog niet, maar ik rij hem zo nu en dan even naar buiten, want van het langdurig stilstaan komt er een soort doorzakplek op de banden en dat is niet goed’. Hij sprak gebroken plat. Hij zei dat zijn moeder hier woonde en dat hij zijn camper hier altijd stalde. Van oorsprong kwam hij hier wel vandaan. Dan moest ik hem haast wel kennen. Ik vroeg wie hij was. De zoon van schilder Kok die in dit pand zijn bedrijf had, maar die al vroeg was overleden. Jaja. Die man, zijn vader dus, heb ik nog wel gekend. En meteen hadden we het over vroeger en dat er zelfs hiér zo weinig huizen kunnen worden gebouwd en dat het Noorden het stiefkindje van het Westen is. Over die dingen hadden we het. ‘En dan te bedenken, dat Aa en Hunze qua oppervlakte de grootste gemeente is van Nederland’, zei hij. ‘Is dat zo?’ zei ik. ‘Jazeker’, zei hij. Ik was niet overtuigd en zocht meteen na thuiskomst de oppervlakten van Nederlandse gemeenten op en wat bleek: Aa en Hunze staat op de lijst van alle gemeenten van Nederland op de 28ste plaats. Niet meteen om over naar huis te schrijven. Ik weet niet hoe de jonge Kok daar bij kwam. Omdat ik toch bezig was, keek ik meteen even bij Aantal inwoners per vierkante kilometer. Ook daarin scoort Aa en Hunze geen goud. Met 93 inwoners per vierkante kilometer staat Aa en Hunze op de 11de plaats. Op zich niet slecht, maar vergeleken bij onze eilandbewoners is het inschikken geblazen. Schiermonnikoog staat met 23 inwoners per vierkante kilometer ver bovenaan. Kijk, daar kun je ongemerkt nog eens een scheet laten. Den Haag -nu ik toch bezig ben- is het dichtstbevolkte stukje Nederland: 6607 mensen op 1 vierkante kilometer*. Ik reken in zo’n geval altijd in hectaren. Voorbij Zwolle rekenen ze meestal in voetbalvelden, exclusief dug-outs welteverstaan. Op de vraag wat een hectare is, hoorde ik ooit iemand op de radio vraagzeggen: een soort dinosaurus? De door mij gehanteerde getallen zijn van 1 januari 2022. Die zullen nu precies een jaar verder ongetwijfeld anders zijn. Niettemin veranderde mijn liefde voor mijn landsdeel volstrekt niet na deze ietwat pijnlijke onthullingen. Als ik de zoon van de oude Kok weer es tegenkom zal ik hem er fijntjes op wijzen. Ik denk dat Aa en Hunze door de herindelingen van de laatste jaren qua grootte misschien ooit eventjes op de eerste plaats heeft gestaan, maar dat Sneek en omgeving de koppen bij elkaar hebben gestoken en subiet de grenzen van een zestal gemeenten hebben weggegumd en de nieuw ontstane gemeente hierdoor de grootste van Nederland werd. Daarna fuseerden nog een aantal minigemeenten en zo daal je af naar de 28ste plaats. ’t Is even slikken. Met het wissen van de binnengrenzen links en rechts van Het Hogeland, zou Groningen Sudwest-Friesland als een snotje van de kaart vegen. Ik hoop niet dat ik ze in Winsum en omgeving op een idee breng. Het jaar is immers nog maar net begonnen. Laten we het vooral vredig houden. *nb. Volgens de nieuwste gegevens is dat nu 6712 per vierkante kilometer, NRC, 6.1.23)