3.12.23. Vincents Drentse erfenis Precies 140 jaar geleden nam Vincent van Gogh de trein vanuit Hoogeveen om terug te keren naar zijn ouders in Nuenen. Zo’n drie maanden verbleef hij in onze provincie. Aangeraden door collega schilders en weggevlucht uit Den Haag bij zijn vriendin Sien Hoornik. De Drentse periode zou hem als kunstenaar opstoten in de vaart der volkeren. Maar ook in Etten en in Den Haag maakte hij voor hij naar Drenthe kwam al prachtige tekeningen. In de twee jaren dat hij in Nuenen verbleef stierf zijn vader en verzorgde hij zijn moeder. Daarna vertrok hij naar Antwerpen, Parijs en Arles. En de rest is geschiedenis. Die drie maanden in Drenthe zitten ingeklemd tussen zijn Haagse periode en zijn vlucht naar het zuiden. Drenthe moest 140 jaar later iets met die ietwat vergeten periode, vandaar dat is gezocht naar een manier om dit op de kaart te zetten. Dat is bijzonder goed gelukt. Er is welhaast geen kunstuiting te bedenken of de gevierde schilder werd er op allerlei manieren bij gehaald. Daarenboven organiseerden diverse instanties of particulieren activiteiten waar Vincent weinig weet van kon hebben. Fietstochten, foto-exposities, wandel- en belevingstochten et cetera. Natuurlijk, de velocipède was zojuist op de markt gekomen, maar nog slechts beklommen door de mondaine rijken. De fotografie rees op uit haar kinderschoenen en mogelijk waren er ten tijde van Vincents verblijf in Drenthe best wel mensen die voor hun plezier een eindje gingen kuieren. Om ergens te komen was het echter bittere noodzaak. De onbegrepen kunstenaar verplaatste zich voornamelijk per voet en zal dat zeker als een handicap hebben gezien. Er vond zelfs een muziekfestival plaats met muziekstukken waar Vincent van zou hebben kunnen genieten. Het is zeer de vraag of Vincent überhaupt van muziek hield, laat staan dat hij er iets van wist. Gaandeweg het Vincent van Gogh-jubileumjaar begon het bij mij te knagen. Onlangs heb ik een compilatie van zijn brieven doorgenomen. Want Vincent was naast tekenaar/schilder ook een ijverige brievenschrijver. Vooral aan zijn broer Theo schreef hij veel brieven. Vaak met een bede voor het sturen van schildermaterialen en leefgeld. W.F. Hermans beschouwde Vincent van Gogh als schrijver niet veel minder dan Multatuli en die stond bij hem op eenzame hoogte. Ik weet niet of ik het daar mee eens moet zijn. Weinig Nederlandse auteurs uit die dagen halen volgens mij een boek als Woutertje Pieterse. Het zijn niettemin prachtige, niet zelden schrijnende epistels. Recht uit het hart en dat kun je van weinig schrijvers zeggen. Ten tijde van Van Gogh waren er nog geen schrijversvakscholen of voor iedereen toegankelijke hoge opleidingen. Alles kwam aan op hetgeen men leerde op de lagere en middelbare school en hetgeen men oppikte uit de weinige voor handen zijnde boeken. Over zijn haastige vlucht op 3 of 4 december schrijft hij dat hij ‘onhoudbaar in ’t nauw raakte door mistrouwen van de lui in ’t logement’. Dat was in Nieuw-Amsterdam, in het gebouw waar nu het Vincent van Gogh Huis is gevestigd. Toch niet meteen iets om trots op te zijn. Het zal waarschijnlijk om geld hebben gegaan. Vincent voelde zich in Drenthe zeer eenzaam. Kort voor zijn vertrek schrijft hij: ‘ … die eenzaamheid, welke een schilder treft die in een onbegane streek door Jan en alleman wordt gezien voor gek, moordenaar, vagebond et cetera. Werkelijk dat moge een petite misère zijn, maar misère is het’. Op een stormachtige middag, met regen en sneeuw, vertrok hij voor een zes uren durende wandeling naar het station van Hoogeveen. Zijn vader had hem een paar dagen ervoor enig geld gestuurd. ‘Drenthe is superbe, maar het er uithouden hangt van veel dingen af, hangt af of men er geld voor heeft, hangt af of men bestand is tegen de eenzaamheid’, schrijft hij Theo, als hij in Nuenen is aanbeland. Van deze ellende heb ik in al die activiteiten weinig gemerkt. Het moest toch vooral gaan over de mooie kanten van Van Gogh en uiteraard in relatie tot Drenthe. Op affiches wordt dit verwoord met aanhalingen als ‘Mooi is het hier alles, waar men ook gaat’ en ‘Drenthe is zoo mooi, het is onbeschrijfelijk schoon’. Daar kan geen moderne artdirector of copywriter tegenop. Dat zal het ook zeker zijn geweest. Vincent had dan ook nog geen last van horizonvervuiling, van ronkende machines, tractoren, doodgespoten landbouwvelden, rijen windmolens en honderden hectaren zonneweiden. En niet van autosnelwegen, lichtreclameborden voor fastfoodrestaurants of de zoveelste muziek- of kunstfestival. De tijd terugdraaien kan niet, maar ik zou dolgraag, al was het maar voor een middagje, doorbrengen in het jaar toen die roodharige schilder hier vertoefde. Vincent van Gogh vluchtte dus na drie maanden terug naar Brabant. Was hij maar 70 of 80 jaar geworden, dan had hij kunnen zien wat hij teweeg had gebracht en hoe idioot beroemd hij werd. Hij zou door de verkoop van een paar schilderijtjes royaal hebben kunnen leven. Zijn broer Theo stierf zes maanden na Vincent. Dit zou Vincents roem nog een extra duw geven. Het kan vreemd verkeren in een mensenleven.
26.11.23 Bericht van het front Goed, Dat Hoofd heeft de verkiezingen dus gewonnen. Dat had hijzelf ook niet verwacht, want de polls wezen wel in de richting van een hoge plek, maar niet dat hij de hele bups links en zelfs rechts in zou halen. Die mogelijkheid had niemand ingecalculeerd. De zogeheten objectieve opiniepeilers zaten van schrik bijna vastgeplakt aan hun stoel dit onheil hakkelend te beschouwen. Waren ze voor het lapje gehouden door dat verrekte zweverslegioen? Hadden al die draaikonten in het geheim samengespand? Zelfs Maurice de Hond, de anchorman van het opiniewezen, viel stil. En toch, nu achteraf, kijk ik van schrik en uit de ergste duisternis klimmende, niet echt op van deze uitslag. Het zat er aan te komen. Het hing al jaren in de lucht dat Dat Hoofd eens krachtig door zou stoten. Hij zit het langste in dat door hemzelf verachte nepkabinet en hij heeft altijd goed weten te scoren. Meestentijds als een onwillig kind dat slecht tegen kritiek kan, maar ook daarmee kun je veel bereiken. Dat moest zich eens in een berg zetels uitbetalen. De tegenstanders zullen zich ernaar moeten richten. Er zal niettemin veel verzet ontstaan, er zal rumoerig protest opklinken die op rellen uitlopen en die hardhandig de kop zullen worden ingedrukt. Het leven zal er zeker niet plezieriger op worden. Ook niet voor de stemmers op Dat Hoofd als al zijn plannen doorgang vinden. Als bijvoorbeeld de publieke omroep weg zal vallen. Als kunst en cultuur nog slechts een hobbydingetje voor de patserige elite en de parvenu’s wordt. Als we niet meer onbekommerd Duitsland of België binnen kunnen rijden. Als die te lang op de zonnebank gelegen doorgebakten met argusogen zullen worden bekeken en te pas en te onpas naar hun ID-kaart zal worden gevraagd. Dan zal er in het kamp van de stemmers op Dat Hoofd steeds luidruchtiger worden gemord.
Ik las de afgelopen dagen meerdere columns in de kranten die zich, hoewel zo objectief mogelijk, niet echt aan de rechterzijde van het politieke spectrum bevinden. Ze waren allemaal zo zuur als ongebakken desem. Kom op, dacht ik na de zoveelste bitter pil, we moeten ons niet laten kisten! Neem die column van Joost Oomen, gisteren in het Dagblad van het Noorden. Hij wil een gesprek aangaan met de mensen die op Dat Hoofd hebben gestemd. Moedig … maar waarom zou hij dat doen? vroeg ik mij verbaasd af. We leven in een democratisch land. Alle stemmers hebben met een zekere intentie op Dát Hoofd, gestemd. Velen bewust, of deels om een niet nader te beschrijven reden, of misschien gewoon impulsief. Dat kun onverstandig noemen, ja. Maar ik ga als opponent niet in discussie wat de achterliggende reden van deze keuze is. Beter zou zijn er een motief aan te verbinden. Dat Dat Hoofd bijvoorbeeld de grondwet wil herzien en dat mogelijk daardoor de vrijheid van godsdienst wordt ingeperkt. Dat zal atheïstisch Nederland worst zijn, maar de overstappers van het Christelijk Democratisch Appél, die voor een deel óók op Dat Hoofd hebben gestemd, zullen dit met lede ogen aanzien. Dat hij Nederland weer wil gaan inrichten als een land bestaand uit mannetjes en vrouwtjes die een gezinnetje moeten stichten met minimaal drie (het liefst peroxideblonde) kindjes, omdat we anders al die vacatures op den duur niet kunnen bezetten. Dat die honderden distributiecentra geen personeel meer kunnen krijgen en dus stil komen te liggen en dat die miljoenen BlackFriday-consumenten dan niet langer rücksichtslos al die overbodige spullen kunnen bestellen (beter voor het milieu natuurlijk!). Dat Nederland zo veel mogelijk verschoond moet blijven van andere dan Nederlandse staatsburgers en dat daardoor onze groente en fruit onbetaalbaar zal worden, omdat wij Nederlanders dat werk niet willen doen (zie Engeland, waar na de Brexit en de immigratiestop de boeren geen personeel meer konden krijgen en de aardbeien et cetera op het veld weg rotten). Dat Poetin op een dag onze inmiddels geïntegreerde Oekraïense vluchtelingen op komt halen. Et cetera …. Kijk, dan heb je iets om de tongen los te maken! Joost mag best veel weten, maar ik zou niet voor schoolmeester spelen. Zou’k niet doen. Daarenboven, een discussie tussen links en rechts zal Nederland alleen maar verder splijten. Polariseren, zoals men dat in zekere kringen noemt. Zoiets als twee polen die elkaar afstoten. En zo voelt het: ijskoud. Wacht maar even af, is mijn devies. Er zal nog heel wat afgekakeld worden voor er een kabinet gevormd is met Dat Hoofd aan het roer. En als daarna Nexit in beeld komt en de prijzen zo smerig gaan tegenvallen, dan zul je datzelfde BlackFriday-leger eens moeten horen! Dat neemt niet weg dat ik heel bezorgd ben hoe Nederland er tzt uit gaat zien.
25.11.23 Taalafbladdering De afgelopen paar dagen heb ik regelmatig de uitdrukking the day after gelezen of op de radio en televisie gehoord. Het had steeds te maken met de verkiezingsuitslag die ingeslagen is als een bom en waarvan iedereen, van pure vreugde tot stomme verslagenheid, even bij moest komen en dus heerste/heerst er een verwarde stemming in het land. Met the day after duidt men geen niks-om-het-lijf-dagje aan. Men komt langzaam bij van een zekere dreun. De krant publiceerde gisteren een aantal punten uit het kiezersprogramma van de winnende partij. Normaal doe ik dat heel soms vooraf. Eén van de dingen is dat die partij wil dat er weer Nederlands wordt gesproken op scholen en in bedrijven en dat studenten Nederlands als basistaal dienen te gebruiken. Aan een kant juich ik dit toe, want onze taal is aan het verloederen en we mogen best fier zijn op ons roodwitblauw-Nederlands, maar het is voor die partij een smerige manier om elke niet-Nederlander het vuur aan de schenen te leggen, inclusief hogere scholen en universiteiten. De stoomcursus Nederlands voor vluchtelingen die hier naartoe komen, is daar een voorbeeld van. Door ons liberaal bewind zal dat niet al te streng zijn geweest, bovendien wordt er al jaren met twee maten gemeten. Dat is algemeen bekend. Van de zogenaamde expats (buitenlandse werknemers die meestal voor hooggekwalificeerd werk uit met name Amerika of Engeland naar Nederland komen) wordt zo’n inburgeringscursus niet gevraagd, hoewel velen van hen hier jaren verblijven en er zijn erbij die na tien jaren in een computerbedrijf in het Westen te hebben gewerkt nog geen woord Nederlands kunnen spreken. En waarom zouden ze ook. Het wordt immers niet van hun geëist. De gegevens voor hun werk zijn voor honderd procent opgesteld in het Engels, dus so what! Voor andere bedrijven geldt hetzelfde. Order-pickers bijvoorbeeld. Hier gaat het vaak om mensen uit Europese landen, zoals Polen, Roemenen of Hongaren en die spreken normaal geen Engels, maar passen zich hierop aan. Dat zijn vaak contract- of seizoenarbeiders en zijn hier tijdelijk. Maar evenzo kunnen deze mensen, als ze bijvoorbeeld een relatie aangaan met een Nederlander, op den duur genaturaliseerd worden en tegen die tijd zullen ze mogelijk al het een en ander van onze schone taal hebben opgevangen. Om aan deze ‘wildgroei’ een eind te maken, wil de partij die afgelopen woensdag de meeste zetels behaalde, het Nederlands aanzwengelen en ook de buitenlandse studenten die hier maar kort zijn, onderwijs in het Nederlands geven. Ik las een artikel waarin een Engelse docent van een universiteit terugkeer naar zijn moederland vreest. Niet dat hij daar niet aan de bak zal komen, maar hij had met de brexit in zicht bewust voor ons land gekozen en nu dreigt repatriëring. Ik heb zelf jaren met een van oorsprong Engelse man bijzonder plezierig gewerkt. Hij had het Nederlands aardig goed onder de knie. Wij hadden veel aan hem, want beschrijvingen op materialen en onderdelen van machines stonden vrijwel altijd in het Engels vermeld. Zo sneed het mes aan twee kanten. In die zin is het juist goed dat er in bedrijven mensen werken die meerdere talen spreken. Het blijft een feit dat we onze eigen taal niet moeten laten ondersneeuwen. Maar in hoeverre hebben we een puur eigen taal? Ons Nederlands is een melange (<Frans) van woorden (<Grieks/Latijn/Romaans) uit met name het Latijn, Grieks, Frans, Portugees, Spaans, Maleis, Jiddisch, Duits, Indonesisch, Surinaams en natuurlijk het Angelsaksisch, verbasterd tot het Engels. Onze taal is kortom een soepzootje (<fig. rommeltje). Door immigratie, om wat voor reden ook, zijn er allerlei woorden van mond op mond over gegaan en hebben zich hier gelijk exotische planten voor altijd gevestigd. Als we werkelijk terug zouden moeten naar de taal van onze verre voorouders, de taal van vóór Reinaart de vos en zijn kornuiten (<OudFrans/MiddelLatijns), dan zou niemand ons nog verstaan en zouden we allemaal terug naar de schoolbankjes moeten. Taal is nu eenmaal doorlopend aan verval en vernieuwing onderhevig. Daar zullen de nieuwe bewindvoerders rekening mee moeten houden, anders wordt het nevernooit (Engels/Ned; eig. Bargoens) wat. Zelfs het uit de mottenballen gehaalde begrip noaberschap (in meerdere regio-varianten geschreven) is mogelijk van Am/Engelse oorsprong (gelijkend op het aloude neighbourship, nabuurschap). Het wordt dus voor de taalpolitie in de Tweede Kamer straks op eieren lopen en daar zullen ze nog vaak op worden afgerekend. O schrik, ik moet vlug mijn laptop, sorry (!) , mijn elektronische meeneem schrijf- + gegevensverwerkingsmachine aan de oplader zetten.
19.11.23 De zaak Jann Wenner Er is gedoe in de Amerikaanse media over een uitspraak van Bob Dylan. De kwestie zou mij totaal zijn ontgaan ware het niet dat ik de BobDylanAantekeningensite van Tom Willems regelmatig aanklik en daarop las ik zo-even over deze kwestie en wat ze inhoudt. Tijdens het concert van Bob Dylan in het Beacon Theatre in New York afgelopen donderdag, richtte hij zich in een kort praatje tot het publiek. Hij zei dat Jann Wenner in de zaal aanwezig was en dat hij (Bob) graag zou zien dat Jann weer opgenomen zou worden in de Rock & Roll Hall of Fame. Dit instituut is mij bekend. Ieder jaar worden er nieuwe grondleggers of belangrijke exponenten van de populaire Amerikaanse muziekwereld aan toegevoegd. Dat Jann Wenner daar ook toe behoort (of behoorde), heeft te maken met het door hem opgerichtte muziekblad Rolling Stone. Dat wereldwijd gerenommeerde magazine nam later ook interviews af van belangrijke niet-muzikanten, zoals politici. Nu heeft Jann Wenner onlangs een boek doen verschijnen met 7 interviews van rockmuzikanten onder de titel The Masters. Op zich niets mis mee, maar het zijn 7 mannen en allemaal wit. Bob Dylan is eentje van die 7. In een reactie van een interviewer op het boek zei Jann dat hij best ook vrouwelijke rockartiesten had willen opnemen, evenzo zwarte artiesten, maar die hadden volgens hem weinig belangwekkends te zeggen. Dat kun je in deze tijd van #metoo en woke-fanatici beter niet doen en het boek werd dan ook meteen in de ban gedaan en The Hall of Fame cancelde zijn naam. Eigen schuld, dikke bult. Had hij maar beter moeten weten. Joni Mitchell bijvoorbeeld beschouwt hij niet als rock & roll. Oké, daar kan ik inkomen. Maar Tina Turner, Bette Midler of Melissa Etheridge? Rockdiva’s met een mening, zou ik zeggen. Had Jimi Hendrix er niet bij gekund? B.B.King, Chuck Berry of Sly Stone? Vanwege de storm die over het boek opstak, bood Jann Wenner meteen zijn welgemeende excuses aan. Deeply sorry…enzovoort, maar daarvoor was het al te laat. Hij was bij de selectie voor het boek puur uitgegaan van zijn eigen voorkeuren en ja dat waren toevallig allemaal mannen en allemaal wit. Kon hij het helpen? wilde hij maar zeggen. Inmiddels had zijn papieren kind hem van zijn sokkel gestoten. Ik kan mij dat wel voorstellen. Kies je niet voor exclusiviteit, dan ben je de klos. Maar die 7 mannen moeten toch van te voren hebben geweten dat Jann Wenner hen in een nieuw uit te geven boek zou portretteren? Interviews van jaren her. Ouwe meuk. Dat voegt niets toe. Mannen als Bono, die zegt wereldwijd voor de minderbedeelden op te komen. Bruce Springsteen, die al sinds jaar en dag een deel van zijn gage aan de daklozen in de stad waar hij optreedt afstaat. Pete Townsend, die zich inzet voor het Engelse kinderkankerfonds, John Lennon (bij monde van zijn weduwe Yoko Ono), die zo hardnekkig voor de vrede zong. En Bob Dylan …. Behoort die eigenlijk wel tot het leger der rock & rollers? Ik vind van niet. Dus ja, waarom hem dan in dat boek opgenomen en bijvoorbeeld niet een Brian Adams, een Lou Reed of Neil Young? Nou ja, Bob vond het afgelopen donderdagavond kennelijk nodig hier iets van te zeggen. Het viel niet zo verkeerd als toen Sinéad O’ Connor bij zijn 30-jarige artiestzijn I believe in you probeerde in te zetten, maar niet verder kwam dan geschrokken weg te kijken van het vrome, fulminerende publiek, om plotseling los te barsten in een strijdlied van die andere Bob, Marley. Het publiek van Bob Dylan zal afgelopen donderdagavond denk ik voornamelijk uit witte Amerikanen hebben bestaan en die vonden het allemaal best. Op zich is het ook wel dapper van Bob om zich in de discussie te mengen, maar aan de andere kant toont de uitgave van het boek wederom aan hoe weinig ruggengraat en een torenhoge ego veel rockartiesten hebben. Toen Mick Jagger onlangs werd gevraagd hoe hij het vond dat hun (The Rolling Stones) lied Brown Sugar uit 1971 wel een hele racistische ondertoon heeft, zweeg hij in alle talen. Bang dat zijn goede naam en dat van zijn mannen er onder zou lijden. Over de zaak Jann Wenner zal vrees ik het laatste woord nog niet zijn gezegd. Bob zal ingeval kunnen vluchten in zijn Shelter from the storm. Tot het weer rustig is.
18.11.23 Het Nieuwe Sinterklaasfeest! Vandaag komt Sinterklaas aan in Nederland. Dat doet hij natuurlijk al sinds eeuwen, tenminste als ik afga op de lange traditie van de kindervriend uit Spanje. Hoe zijne heiligheid zijn tijd dáár doorbrengt vraagt een kind zich nooit af. Dat is een der grote raadsels van een kinderziel. Voor de volwassenen, weggerukt uit dit prachtige sprookje, is deze vraag minder relevant en staan ze het enigszins lachend en ook beschroomd aan te zien. Want we -ik schaar mij in deze met lichte tegenzin tot de volwassenen wiens schellen ooit van de ogen vielen- zien in de goedheiligman eveneens de boeman die, als het hem zo uitkomt, ons op onze falie kan geven. Niettemin geloof ik nog steeds in de kracht van zijn missie. Met Sinterklaas kon ik altijd wel door één deur. Minder makkelijk ging het met Zwarte Piet. Die hield ik liever op gepaste afstand. Ik vreesde zijn roe en vooral zijn ogen. Zelfs al wist ik dat er achter die priemende blik de hele aardige krantenloper of de zoon van de melkboer zat, ik vertrouwde het niks. De enige voorwaarde die toen aan een capabele Piet werd gesteld was dat hij kleiner dan de Sint moest zijn en vooral niet slimmer, gevatter of snediger. Want dan zou Sint in de verdrukking komen en dat was niet de bedoeling. Het blijft uiteindelijk een spelletje tussen een bisschop en een dienaar. Er gingen heel veel jaren voorbij. Elk jaar maakte ik zo halverwege november wel ergens de intocht van Sinterklaas mee. Deels had dat te maken met mijn aanwezigheid als vrijwilliger in het jeugd- en jongerenwerk. Soms kreeg ik bij binnenkomst van de goedheiligman een knoert van een knipoog toegeworpen. Hele aardige activiteiten waren dat. Er is mij weleens gevraagd (het was zelfs iets méér dan vragen!) of ik niet voelde voor de rol van Sinterklaas. Die tabberd, de mijter en de baard zouden me prima passen. Ik heb dat verschrikt afgewimpeld. Een beetje een verlopen opa spelen zou me misschien nog wel redelijk afgaan, maar ik vreesde met grote vreze de rol van mijn secondant. Daarom ben ik ook blij dat er op zeker moment een kentering plaatsvond ten aanzien van de kleur van Zwarte Piet. Dat had natuurlijk al veel eerder moeten gebeuren. Het is een van die schaamteloze uitwassen van onze cultuur. Maar langzamerhand sleet het zwart van Piet steeds meer en kwamen er andere kleuren tevoorschijn. De kinderen die heilig in Sinterklaas en zijn malle knechtenclub geloven zal het worst zijn. Maar nu dringt zich een ander probleem op. In vroegere tijden moest je nog aardig goed kijken wilde je onder die zwarte pancake die aardige krantenbezorger of de zoon van de melkboer zien, maar door een paar slordige roetvegen maskeer je niemand. Elk kind ziet meteen wie er achter Piet schuilgaat. Dat las ik zo-even in de krant. Hoe kunnen we dat aanpakken, zei de wethouder C&V (cultuur & vrijetijdsbesteding) te Assen. Ik denk het antwoord wel te weten. Het is zo simpel als wat. Schuif alle Pieten gewoon één dorp door. Laat de Pieten van Assen hun kindvriendelijke taak uitvoeren in omringende dorpen. In bijvoorbeeld Balloo of Loon of Tynaarlo. Daar zijn die geroetveegde mannen en/of vrouwen niet bekend bij de kinderen. De Pieten van Balloo, Loon en Tynaarlo kunnen worden ingezet in Assen. Zo kun je dat met ieder stad of dorp doen. Op den duur zal ook het geroetveeg afnemen, tot uiteindelijk de eigen huidskleur overblijft. Dat kunnen door de gemêleerdheid van ons volk alle kleuren van de regenboog zijn. Het kan even duren, want de mythe van de schoorsteen waar die handige Piet doorheen moet kruipen om die goedgelovige kindjes van snoep en cadeuatjes te voorzien, moet eerst de wereld uit. Maar dan is de weg vrij voor een nieuw en vooral smetteloos sinterklaasfeest. Ik zet mijn schoen(en) als gewoonlijk alvast weer klaar.
17.11.23 Duister middagje in Ter Apel Vanmiddag waren we in Ter Apel. We struinen allebei graag in tweedehandswinkels en in die van Ter Apel waren we al lange tijd niet meer geweest. D’ er maar weer es op af. Ter Apel staat de laatste paar jaar slecht op de kaart en dat doet zeer. Het heeft alles te maken met de aldaar gevestigde asielzoekers- en vluchtelingenopvangcentrum. Dat loopt daar niet lekker. De gasten van dit centrum vervelen zich te pletter en gaan overdag naar Ter Apel of omliggende dorpen tot en met Emmen. Een klein deel van deze vertierzoekers maakt er een potje van, temeer zij wel weten dat een verblijfsstatus er niet in zit. Zo bezien hebben ze weinig te verliezen en houden ze zich niet aan de hier geldende regels. Die regels zijn in hun geboorteland trouwens niet anders en de straffen vaak een stuk hoger dan in Nederland. Goed. Wij reden naar de bedoelde winkel aan de Hoofdstraat. Daar aan dezelfde straat, vlakbij die winkel, bevindt zich ook het monument voor de Joodse slachtoffers van De Tweede Wereldoorlog. Hier vlakbij stond vroeger de synagoge. Het is een granieten stele met een davidsster in het midden en twee rijen namen. Altijd als ik hier kom loop ik er even naartoe. Maar sinds de oorlog tussen Israël en de Hamas in de Gazastrook is het Joodse volk in een kwaad daglicht komen te staan. Bij het monument aangekomen, naderde er een rumoerige groep mannen. Het waren verschillend getinte mannen. Mogelijk uit Syrië of uit Noord-Afrika. Zouden zij de betekenis van het monument kennen, dacht ik en hoe zouden zij denken over de oorlog in het Midden-Oosten? Stel dat ze mij er op zouden aanspreken, wat dan? Hen uitleggen hoe het zat? Ik spreek hun taal niet en wát als ze moeilijk zouden doen. Ik dook een beetje weg in mijn jas en begon de namen van de slachtoffers te tellen. 49 waren het. Ik hoorde de mannen nu vlak achter mij bijna ruziënd praten. Ze liepen gelukkig voorbij. Ik liep terug naar de auto en naar de winkel. Mijn vrouw was al naar binnen gegaan. De mannen gingen ook naar binnen. Zonder in te tomen zetten ze hun harde praten en gesticuleren voort. Amper over de drempel stonden twee stoere medewerkers als opgeblazen padden om eventueel gedonder subiet te smoren. De asielzoekers, want als ik het al niet vermoedde, dan hoorde ik het nu rondzingen, verspreidden zich in de winkel. Ik voelde een zekere spanning. Ik liep naar een kast met cd’s en begon te snuisteren. Vrij spoedig verlieten de asielzoekers de winkel. De rust keerde voelbaar terug. Iemand zei ‘Zo, die zijn weer weg. Ze kopen toch niks. Je hebt er alleen maar last van’. Ik kocht twee cd’s (Trini Lopez en Carole King) en mijn vrouw een paar kerstdingetjes en een lampjessnoer die bij thuiskomst niet goed bleek. Zo gaat dat. In het centrum van Ter Apel liepen ook veel meer mannen uit de Oriënt of daaromtrent. Ze lawaaiden nogal. Daar hou ik niet van. Een mens moet zich een beetje gedragen, is mij geleerd. Bij de Readshop kocht ik een boekje over de Joodse gemeente (de kille) van Ter Apel en de afloop ervan. In het boekje trof ik onder de slachtoffers twee kinderen van amper twee jaar oud. Johanna Selma Wolff; gelijk met haar ouders vermoord op 21 mei 1943 in Sobibor en Ineke Grobfeld; gelijk met haar broertje van zes en haar ouders op 7 mei 1943, eveneens in Sobibor. Ik kan me niet voorstellen dat er mensen zijn die dit met droge ogen hebben kunnen aanzien. Evengoed kan ik me niet voorstellen dat er nu, anno 2023, mensen zijn (onder andere Israëlieten) die op bijna even gruwelijke wijze hun buren naar het leven staan. Tja ….. Weer thuis heb ik meteen die vrolijke Trini Lopez opgezet. Caraïbisch-Mexicaanse klanken op zo’n duistere middag. Het juiste placebootje om bij te komen.
12.11.23 Terreur van de hond Soms loop ik tegen een woord aan dat me meer dan de duizenden woorden die ik al krantenstruinend onbewust tot me neem, opvalt. Vandaag was dat het woord laveien. Ik had het nog nooit gehoord of gelezen en ik dacht meteen: Er zullen maanden voorbij gaan waarin het woord door geen enkele Nederlander wordt gebruikt. Ik zocht de betekenis ervan op in het grote woordenboek. Het betekent lanterfanten, straatslijpen en leeglopen. Mooie woorden. En ook; op zoek naar voedsel gaan van haarwild en ongeoorloofd jagen, stroperij. Dat laatste is dan weer minder aardig, maar zal zeker nu de avonden lengen en de kerstdagen in zicht komen plaatsvinden. Want de mens is in wezen nog steeds een roofdier*, al proberen we de scherpe kantjes er vanaf te redeneren. Ik kwam het woord laveien tegen in een artikel over de teloorgang van de giraffen in Afrika. Een droevige zaak. Ook bij de giraffen in Het leven der Dieren van Bernard Grzimek (uitgave 1975) kwam ik het woord laveien tegen. ‘Giraffen leven als de meeste steppedieren gezellig, ze laveien tesamen met struisvogels, zebra’s en antilopen …. ‘ schrijft hij. Dat woord gezellig doet bijna huiselijk aan. Hij spreekt in zijn artikel over 8 verschillende soorten giraffen, The National Geographic van juli 2008 spreekt daarentegen van 9 soorten en het krantenartikel van 11 november 2023 van slechts 4. Er bestaat kennelijk onenigheid over de verscheidenheid van deze langnekken, waarvan er al enkele soorten zijn uitgestorven. Wat afwijkt van bijvoorbeeld onze hond is dat de verschillende soorten giraffen niet over en weer kunnen kruisen. Toen ik dit las dacht ik meteen ‘Was het bij de canis lupus, onze hond, ook maar zo’. Dan had de evolutie gezorgd voor een blokkade op de idiote soortenrijkdom en zouden onze honden in de buurt van de herder zijn gebleven. Ook geen lieverdje, maar beter dan al die pitbull-achtigen en andere vecht- en waakhonden. Dat zijn niet zelden halve hyena’s. Ik begrijp de angst voor deze monsters volkomen. Gelukkig tref ik tijdens mijn loopjes zelden andere dan mens- en diervriendelijke honden en dus maak ik mij er niet zo druk om. Maar journalist Jan Westra van het Dagblad v/h Noorden noemt zich zonder gêne een hondenbangerik ofwel een kynofoob en hij gaat graag een straatje om voor het kleinste mormel waarvan de eigenaar al op enige afstand roept dat het ding niets doet. Jan weet beter. Hem wordt bijna opruiing verweten over zijn artikel over vooral de losloperij van honden. Blijft dan thuis, zure zeikstengel, is zo ongeveer het aardigste wat hem door vijandige hondeneigenaren werd toegebeten. Dat is nogal wat. Ik ken iemand die als de dood is voor een hond en de deur liever niet uit gaat. Alleen daar om? Ja, alleen daar om! Vandaar dat ik ook sterk voor een algehele aanlijnplicht ben. En niet alleen om de bangeriken te beschermen, maar ook de angsthazen en de schrikvogels van het veld. Want onze Fikkies en Bello’s stropen buiten het zicht van hun baasje aardig wat af. Hun verre voorouders de vossen en de wolven moeten het meestal bezuren, want bij elke beet kraait de eigenaar ‘Dat doet hij anders nooit!’ Het is een staartje overgebleven onaangepastheid waar het baasje helaas geen vat op heeft. Maar bij de giraffen en zijn laveiers gaat het niet om een echte samenleving, schrijft Bernhard Grzimek. ‘Het verhoogt waarschijnlijk de veiligheid van de groep’. Mogelijk is om die reden ook de wolf ooit gedomesticeerd en tot ‘mensenvriend’ verworden. Zelfs mijn kleine wandelgezel geeft af en toe blijk heel in de verte nog af te stammen van deze ongeciviliseerde voorouder. Naast dit alles heb ik het niet gehad over de kruisingen die in laboratoria in elkaar werden (en nog steeds worden) gefröbeld en die -hoe gek wil je het hebben- razend populair zijn. Honden met enorme onderbijten, uitpuilende ogen, ingedrukte neuzen, schandelijk lange oren … enzovoort. Honden die door deze misvormingen altijd lijden. Opgedregde diepzeegedrochten, die menig hart kennelijk sneller doet kloppen. Maar je kunt het gerust ook vormen van sadisme noemen. Nou, gezelliger kan ik het woord laveien niet verklaren. *Roofdier of rovend dier? Van allebei is evenveel te zeggen!
10.11.23 Mantelzorgers In de NRC van vandaag stond in het kader van de Dag voor de Mantelzorg de bijdrage van de Dichter des Vaderlands, Babs Gons, getiteld: er zou een gedicht moeten zijn. Ik las het en moest meteen aan Nico Kiers en zijn vrouw Erika denken. Nico lijdt aan de spierziekte ALS. Erika staat elke dag voor hem klaar naast de baan die ze heeft. Zij, of een van hun zonen, brengt Nico ’s woensdagsochtends als het meezit naar de koffieclub in ons dorpshuis. Hij is goed gezelschap. Het is voor hem een uitje. Twee keer per dag komt de thuiszorg langs. Ik heb enorm veel respect voor mensen als Erika en evenzo voor de medewerkers van de thuiszorg. Ik schreef dit versje geïnspireerd op het lange, verhalende gedicht van Babs Gons. Een eenvoudige ode aan de mantelzorgers.
Er is een mevrouw Er is het verhaal over een mevrouw die elke / ochtend haar zieke man in de kleren helpt./ Zijn tanden poetst, hem voedt, hem daarna / in zijn ligstoel voor de televisie zet. //
Die zich daarna aankleedt, naar haar werk / gaat en hoopt dat wanneer ze terugkomt / alles nog bij het oude vinden zal. Een mevrouw / verstolen in een huizenrij of in een torenflat. //
Het verhaal over een mevrouw zoals er / honderdduizend anderen zijn. Die in stilte / wegkwijnt en haast geen waardering krijgt. //
Het verhaal van een mevrouw die ’s avonds / haar moeie hoofd neerlegt en met een slaaptablet / hopelijk voor een uur of wat haar zorg verdrijft.
8.11.23 De werking van een huis Toen ik dit huis kwam bewonen, het huis dat door het verscheiden van mijn grootouders op naam van mijn moeder kwam, nam ik mij voor alles zoveel mogelijk in de bestaande staat te behouden. Dat deze wens moeilijk na te komen was wist ik vanaf het moment dat ik het huis betrad. Ik was er lange tijd niet geweest. Het rook er muf en de vrieskoude januariwind gierde door de kieren van de half verrotte kozijnen en een van de glas-in-loodraampjes was zelfs kapot. Ik kon die mooie belofte aan mijn moeder wel op mijn buik schrijven. Er moest wilde ik er enigszins comfortabel kunnen wonen, veel aan het huis gebeuren en dat zou betekenen dat er gemoderniseerd moest worden. De tijden waren immers veranderd. Ik spreek over 1985 en isoleren was als toverwoord al stevig geïntegreerd. Mijn opoe was reeds enige jaren ter ziele en mijn opa bracht zijn laatste maanden mokkend door in een verzorgingshuis te Stadskanaal. Alles in het huis stond nog op de plek waar het hoorde. Het is een cliché van jewelste, maar het leek alsof de oudjes inderdaad eventjes weg waren. Dat was ingeval amper mogelijk, want mijn grootouders kwamen zelden de deur uit. Onder elk van de twee kraakstoelen stond een stoof waar ze hun voeten opzetten om ze ietsjes boven de tochtige vloer te houden. Mijn zwager en ik begonnen al spoedig het huis aan te pakken. Eerst de keuken. Het oude aanrecht met granieten bovenblad helde al een beetje naar voren. Bij controle bleek het stuttende houtwerk compleet weggerot. Een wonder dat mijn opoe niet door het gevaarte was geplet. De loden afvoerpijp moest er ook meteen uit. De muren werden gespouwd, elektriciteitskabels vervangen, nieuwe kozijnen + thermopane ramen aangebracht, kachels eruit en centrale verwarming erin. Maar afgezien van al deze noodzakelijke vernieuwingen, hield ik de indeling van het huis in de oude staat. De fauteuils van de mooie kamer, evenals de bijbehorende eetstoelen, buffet- en het theekastje hebben het overleefd. Wél vervangen werden de gordijnen. De donkerbruine floers gordijnen van de voorkamer moesten het als laatste ontgelden. Omdat ik ze op zekere dag wilde laten reinigen -dat leek me weleens nodig- ging ik met één gordijn naar de Asser wasserette waar ik lange tijd mijn kleren en beddegoed had laten wassen. Ik wilde eens vragen of ze het waard waren te laten stommen of wassen en of het überhaupt kon. In die wasserette werkte een al wat oudere mevrouw die me altijd heel aardig te woord stond en bediende. Toen ik de film over leven en werk van zanger/bohemien/kunstschilder Herman Brood op de televisie zag, ontdekte ik tot mijn stomme verbazing dat zij zijn moeder was. Niet dat ik haar daarna anders tegemoet trad, maar soms lag het voor in mijn mond mijn waardering uit te spreken voor haar losbollige, talentvolle zoon. Ik liet haar het gordijn zien. ‘Mooie oude stof’, sprak ze lovend. Ze zag er echter geen heil in ze te reinigen. ‘Om ze te wassen moet u al die haakjes er eerst afhalen, anders beschadigt de stof en daarna moet u ze er weer goed in zien te krijgen. Een heel werk’. Sommige haakjes waren bovendien in het stof vastgeroest. ‘Ik zou het geloof ik niet doen’, zei ze concluderend. Ik volgde haar raad op. Ze zouden, de zunigheid van mijn grootouders kennende, mogelijk nog van de begintijd van het huis zijn en dus ruim zestig jaar oud. Dan mocht het ook wel een keertje. Ik liet nieuwe gordijnen maken. Een lichtkleurig stofje. Maar die bleken eerder te vervallen dan die ouwe dingen. De naden lieten los en het stof rafelde. Daarom besloten we onlangs nieuwe gordijnen te bestellen. We gingen naar een winkel die bekend staat als interieurstoffeerder. We zochten een mooie stof uit en na vier weken haalden we ze op en hing ik ze af. Prachtig, zeiden we. Ik stelde voor ook de achterkamer met dezelfde stof op te frissen. Alles één kleur. Andermaal togen we naar Assen. ‘Heb je de goeie maten?’ zei mijn vrouw. ‘Jaaaha’, zei ik. Dat bleek toch iets anders uit te pakken, want toen ik deze gordijnen af hing, bleken ze niet over elkaar te vallen. Ik hield een open middenstrook over van minstens twintig centimeter. Geen nood, zeiden we toen de sorries en godvers waren neergedaald, want ze bleken heel goed te passen in de slaapkamer. Was niet echt nodig, maar soit! Opnieuw naar A. Nu met de goeie maten. Deze gordijnen haalden we gisteren op. Ik hing ze af. De eerste twee lappen stof pasten perfect. De tweede set bleek echter tot mijn schrik en ook verbazing een heel stuk te kort! Een paar centimeter zou je nog kunnen verstellen, maar het ging hier bij meting om maar liefst 46 centimeter! Hoe was dat in godsnaam mogelijk! Na mijn frustratie te hebben uitgeroepen, belden we met de winkel. Schrikschrik …., en de stof was net uit het assortiment en zou mogelijk niet meer leverbaar zijn. Wat nu te doen? Als dit inderdaad het geval is, dan zou het betekenen dat ook die andere ramen van een nieuwe stof moeten worden voorzien. Vanmorgen reden we wederom naar A. De mevrouw van de gordijnenafdeling had er een hard hoofd in. Ze zou het hoofdkantoor inlichten over de gang van zaken. Misschien lag er in het magazijn nog een restje. Ik verbaasde me over de snelle roulering van gordijnstoffen. Gordijnen is toch geen modeproduct? Dat zag ik helemaal verkeerd. We hadden de eerste gordijnen in augustus besteld en nu was het november. Gaat dat zo snel? ‘Ja meneer, je kunt er geen pijl op trekken’, zei de gordijnenmedewerkster zichtbaar verhit. Maar ze zou er alles aan doen om de stof toch nog te krijgen en zo niet ….. nou ja, dan moesten wij maar een andere stof uitzoeken voor alle drie de ramen. Op kosten van de zaak natuurlijk. Maar het idee dat we voor en achter dezelfde gordijnen krijgen heb ik eigenlijk al laten varen. Wordt dus vervolgd …..
6.11.23 Uit de ether Plotseling, als uit het niets, was ik een werkloze blogger. Op zich moet dat helemaal niet vreemd aandoen, want een laptop is een elektronisch apparaat en er hoeft maar één minuscuul draadje dwars gaan liggen -of erger- besluiten kapot te gaan en van de vanzelfsprekendheid van heel het systeem blijft niets over. Dat is een van de nadelen van de verworvenheden van deze techmaatschappij. En als digibeet sta je dan helemaal met een mond vol tanden. En er is de afgelopen maand toch nogal het een en ander gebeurd. De oorlog in het Midden-Oosten is een wereldzorg geworden. Voor wie je moet kiezen is het makkelijker gezegd dan gedaan. Elke net niet goed geplaatste opmerking over Israël of Libanon wordt op de socials en op de televisie wreed neergesabeld. Bij de ‘Speciale Operatie’ door Rusland in Oekraïne was kiezen niet zo moeilijk. Maar met Israël en met het Joodse volk is het oppassen geblazen. Dat daardoor herdenkingen, lezingen in synagogen en zelfs het leggen van struikelstenen uit veiligheidsoverwegingen niet konden doorgaan, is een teken aan de wand. Ik zeg er niet veel over, maar het doet me ongelooflijk veel verdriet te zien hoe Gaza in puin wordt geschoten, hoe duizenden mensen hierbij omkomen en de honderdduizenden overlevenden bij god niet weten waar ze een veilig heenkomen moeten zoeken. Hun gebied is zo groot als de gemeente Westerkwartier in de provincie Groningen met Leek als hoofdstad en is door de jaren heen steeds meer ingenomen door Israëlische kolonisten. Het wonderlijke is dat toen deze ramp vanaf 7 oktober j.l. als een fragmentatiebom ontplofte, mijn hoofd zich als de spreekwoordelijke oester sloot. Ik wist werkelijk niet wat ik er over moest zeggen. Ik volgde eerst nauwgezet het nieuws, maar liet het er na enige dagen bij. Door verhalen over de Tweede Wereldoorlog weet ik dat het niet ongebruikelijk is dat mensen in arren moede of pure vertwijfeling de kop in het zand steken. Dat het ze te machtig wordt, dat ze zich murw geslagen geestelijk dood wanen. Oorlogsmoe of beter nog: Oorlogsnieuwsmoe. De vraag die me steeds bezig hield en nog steeds houd is: zullen de omringende landen zich er buiten houden? Ziet Iran een goeie kans Israël -nu het links bezig is-, rechts aan te vallen? Wat gaat Saoedi-Arabië doen? Steken de moslimlanden de koppen bij elkaar en vormen ze een overmachtige bedreiging voor Israël en daarmee voor de rest van de wereld? En Rusland ….? Welke kant zal Poetin in dat geval kiezen? En China en Europa en Indonesië et cetera et cetera. Niemand die het weet. Daarover had ik niets kunnen schrijven, want mijn hoofd zat op slot. En omdat mijn uitlaadklep me in de steek had gelaten, laste ik een sabatical month in. Ik ben een stapel oude krantenbijlagen door gaan spitten en heb mijn werktafel opgeruimd en ging wat vaker met Rossi lopen.
Iets heel anders: Op 24 oktober hoorde ik op de radio dat schrijver/dichter Gerard Nijenhuis was overleden. Oet de tied kommen, zou hij zelf hebben gezegd. 91+. Geen slechte leeftijd. Gerard was een bijzonder aimabele man. Iemand naar wie graag mocht worden geluisterd. Geen stoere praat, maar mooie praat. De Drentse Schrieverskring, waar Gerard vanaf het allereerste begin medeoprichter en lid van was, zal hem missen. Daarover gesproken; over twee weken verschijnt er weer een nieuwe bloemlezing van de DSK. Bij het overzicht van de aangevers van de gedichten en de verhalen staat ook de naam van Gerard Nijenhuis. Jammer dat hij dat niet meer mee kan maken. De laatste keer dat ik Gerard sprak was tijdens de struikelstenenlegging voor het grote gezin Cohen-Gudema, vijf huizen van de onze. Hij vroeg waar ik woonde. Op nummer 52, zei ik. ‘Hier om de bocht?’, zei hij. ‘Ja, hier om de bocht’, zei ik. Hij zou met Jan eens langs komen. Dat gebeurde jammer genoeg niet meer.
Wel, dit was na een korte onderbreking, de herstart. Ik hoop dat er niet opnieuw teveel sneeuw en ijs op de lijn komt.
9.10.23 Schrijvend onder de naam ….. Gisteren vond twee keer Herinnerns an Gaiterveen in het kleine kerkje van Gieterveen plaats. Een programma bestaand uit vertellingen over Gieterveen, door oud-Gieterveners en -zoals ikzelf- bewoners van Gieterveen. Herinnerns, herinneringen. Ik zou het woord zelf hebben omgezet als herinnerings. Misschien zonder h. Maar goed. Het was een leuk programma met als leden van de DrentseSchrieversKring Annie Martens en Jan Harbers en ikzelf. Wij deden ieder ons ding. In het gezelschap was ik al het langste bezig als ‘dichter/schrijver’ en putte uit oud materiaal. Twee bijna herschreven gedichten uit de reeks Tjassenswijk-verzen uit 1993, te weten Winter en Lammie. Na mijn presentatie ’s middags spraken mij enige mensen aan die ik een halve eeuw niet had gezien en derhalve moest vragen wie zij waren. Mij kenden ze nog wel. ‘Van vroeger, toen je liedjes van Bob Dylan zong’, zei mij een mevrouw. ‘Maar toen heette jij William’. Dat was waar. Onder die naam trad ik op. Eerder die middag werd ik ook al de Bob Dylan van Gieterveen genoemd. Die naam raak ik nooit meer kwijt. Niet dat me dat stoort, maar die muziektijd ligt inmiddels bijna 40 jaar achter mij. Ik heb voor het laatst opgetreden als (zoals men dat nu noemt) ‘singer-songwriter’ op het midzomernachtfestival in mijn toenmalige woonplaats Oosterwolde, Friesland. Daarna nooit meer. Spijt van? Nee, geenzins. De rek was er uit, punt. Omdat ik tijdens mijn optredens steeds vaker versjes en verhaaltjes invoegde, werd dat gaandeweg mijn kernactiviteit. De twee in 1976 en 1978 uitgeven bundels staan op naam van William. En daarnaast zijn er in een aantal selectiebundels (geen bloemlezingen, dat is wat anders) gedichten van mij opgenomen onder diezelfde naam. Maar zo’n ‘artiestennaam’, ook wel pseudoniem, schuil- of deknaam of -als het een schrijver betreft- nom de plume, kan als een molensteen om je nek gaan hangen. Ik haalde gistermiddag ter illustratie van dat ooit opgezette plan om alle huizen en bewoners van de Tjassenswijk -mijn geboortestraat- in een aantal verzen te beschrijven, de Dordse dichter Kees Buddingh’ aan. Kees, geboren als Cornelis, gebruikte als schrijversnaam C. Buddingh’. Op zich niets mis mee. Maar de C. werd niet zelden vermaakt tot Cees (met de c van cent). Dat stoorde hem nogal, is te lezen in een van zijn dagboeken. Mijn reactie toen ik dit las was: Had dan ook gewoon Kees aan gehouden. Mooie naam. Vraag maar aan Van Kooten. Hij creëerde zijn eigen molensteen en kwam er nooit meer vanaf. Ik heb toen ik niet meer zong, die naam William laten vallen en ben onder mijn geboortenaam verder gegaan.
Bob Dylan is een ander geval. Híj heeft zijn geboortenaam Robert Allen Zimmerman officieel laten veranderen in Bob Dylan. Dat deed hij in augustus 1962 in New York. Maar ontelbaar vaak wordt in met name journalistieke stukken (meestal enigszins badinerend) gerept over zijn ‘echte’ naam Robert Zimmerman, terwijl je dat bij legio schrijvers of artiesten die hun naam hebben veranderd nooit leest. Dat blijft een irritatiedingetje. Zou Bob Dylan als hij als Robert Zimmerman door het leven was gegaan even groot zijn geworden? Ik waag het te betwijfelen. De naam Dylan werd in het begin vaak gelinkt aan de beroemde Walese dichter, acteerstem en drinkebroer Dylan Thomas en dan heb je in zekere kringen al een streepje voor. Maar Bob wilde als nazaat van immigranten uit Odessa van het Joodse stempel af en bezag dit als een goed bekkende oplossing. In zijn lied Gotta serve somebody uit 1979 sneert Bob trouwens zelf ook met die naamsverandering en noemt zich plagerig Zimmy. Je kunt van het steeds met een andere naam opduiken, ook een gimmick maken. Dat deed Hugo Brandt Cortius, die met iets van 60 pseudoniemen als grootgebruiker te boek staat. In Drenthe hebben we Martin Koster, die zich met ruim 30 bedenksels van alle Drentse schrijvers het vaakst gemystifiseerd heeft. In de Geschiedenis van de Drentse literatuur van Henk Nijkeuter (2016) kom ik in het register van persoonsnamen slechts twee keer voor: als William en als W. Haandrikman. Helemaal correct is dit niet, want ik gebruik sinds half jaren tachtig meestal mijn volledige naam. In Oosterwolde heb ik nog een tijdje als versjesschrijver in De Stellingwerver de naam Willem de Man gebruikt. Als ondertekenaar van mijn dorpscolumn volsta ik met mijn voornaam. De naam William kreeg ik voor de goede orde van een van de docenten van de Famous Artist School te Amsterdam, bij welk instituut ik eind jaren zestig enige tijd een cursus tekenen en schilderen volgde. Zijn beoordelingen van mijn werkstukken ving hij meestal aan met: Dear William. Onder welke naam ik kort daarop als beginnende folkie zou gaan optreden was de keuze snel gemaakt. Je had immers meerdere artiesten met alleen hun al dan niet echte voornaam. Leadbelly, Armand, Donovan, Simon & Garfunkel, Melanie enzovoort. Meer hoefde het niet te zijn. Mensen die Bob Dylan goedgezind zijn noemen hem al tijden enkel bij zijn achternaam en zo is dát min of meer zijn voornaam geworden en sluit hij -ongewild misschien- aan bij bovengenoemd rijtje.
Hoewel ik dus al vele jaren niet meer onder de naam William publiceer en/of voorlees, deed het me toch deugd dat ik onlangs in de bijlage van de uitgaanstips van Het Dagblad van het Noorden mijn oude artiestennaam aantrof. Het ging hierbij om de voorzanger van de keltische folkgroep Rapalje, die kennelijk ook weleens in zijn uppie optreedt. Mogelijk heet hij officieel inderdaad William. De zanger Waylon (echte naam: Willem Bijkerk, genoemd naar zijn idool, de Amerikaanse zanger Waylon Jennings) is een ander verhaal. Hij wil juist van zijn molensteen af en noemt zijn laatste show Gewoon Willem. Dat zal nog tegenvallen, denk ik. In de tweede opvoering (’s avonds) van Herinnerns an Gaiterveen heb ik in mijn bijdrage die naamsverwarring voorzichtig genoemd. Helemaal helpen zal het denk ik niet. Nou ja, als het maar duidelijk is. Het was tot slot bijzonder plezierig en misschien tzt voor herhaling vatbaar.
7.10.23 Opvoeding (Geschreven voor het optreden in ons kerkje, d.d. 8 oktober). Beste mensen. Ik wil u het verhaal vertellen over de verloren zoon. Daar lijkt mij deze ambiance heel geschikt voor. Dit verhaal kwam als kind tot mij door een van de zondagsschooljuffrouwen en later door dominee Roodzand. De twee uitvoeringen ervan verschilden echter enorm. De juffrouw las het verhaal voor uit een boekje en de dominee vertelde het als een volleerd acteur met welluidende stem als van Ko van Dijk. Ik heb van de zondagsschool weinig onthouden, maar dat verhaal van de verloren zoon is merkwaardig genoeg blijven hangen. De zoon die zijn erfdeel opeiste en het in korte tijd in het bruisende stadsleven met zogenaamde vrienden verbraste. Vrienden die hem toen de bodem in zicht kwam als een baksteen lieten vallen. En dat die zoon daarna berooid naar huis terugkeerde en bij zijn vader aanklopte, hem om vergiffenis vroeg en het nog kreeg ook en dat ze daarna het beste kalf slachtten en opvraten. Iedereen blij? Nee, niet iedereen. Zijn broer -laat ik hem voor het verhaal even Lucas noemen- die het kalf opgevoed en verzorgd had, voelde zich behoorlijk in zijn eer aangetast. Leek me logisch. Ik vond als kind dat dit verhaal rammelde. Dat het niet deugde en dat dat jong door zijn baatzuchtige houding juist enorm op het jak moest hebben. Hij had immers een groot deel van het bedrijfskapitaal verzopen, vergokt over de balk gesmeten en verhoereerd en werd er nog voor beloond ook! Gekker moest het toch niet worden. Ik voelde veel meer sympathie voor Lucas. Later begreep ik dat het verhaal overdrachtelijk gelezen moest worden. Het was zogenaamd een stijlfiguur. Maar ik kwam er toch niet klaar mee. Zat de wereld maar zo eenvoudig in elkaar, denk ik bijna elke dag. Zeker als ik de krant opsla of de journaals bekijk en overal zonen verloren zie gaan in de strijd om een stukje land of op de vlucht naar een beter bestaan en een leefbare toekomst. Om tot dit inzicht te geraken, kom je met zo’n metaforisch verhaal niet ver. Men gaat makkelijker zaken van verschillende kanten bekijken en zijn/haar fantasie erop los laten. Die recalcitrante zoon had bijvoorbeeld ook bij Meppel de kop kunnen keren en zeggen ‘Pa, ik heb het helemaal verkeerd gezien. Hier is het geld terug en nu ga ik Lucas helpen het kalverhok uit te mesten’. Zo had ik het liever gezien, maar ja, met zo’n slap verhaal kom je nog niet voorbij Zwolle. En bij een snuisterijenwinkeltje in Beilen zou ik hem een mooie dichtegaatjespan voor zijn moeder hebben laten kopen, want een moeder komt in het oorspronkelijke verhaal helemaal niet voor. Na de lagere school doofde het smeulende geloofsvuurtje in mij zeer spoedig. Er dienden zich andere waarheden aan. Mijn broers namen het boerenbedrijf over en deden het op een manier die mijn vader niet zelden met grote ergernis aanzag en becommentarieerde. Ik had hier niets mee te stellen, ik ging een andere kant op. Toch kijk ik wel met verholen plezier terug op die tijd. Met de twee centen in de punt van mijn zakdoek en een half geleerd versje uit het liederenboekje, placht ik net als die andere doerakken iets van het leven te maken. Ik wist toen nog niet dat die twee centen eigenlijk een soort vergoeding waren voor de geleden schade van die vader. Dat begreep ik pas veel later. Want het instituut kerk ben ik (in figuurlijke zin uiteraard) als de vader van dat verhaal over die verloren zoon gaan zien. Het heeft me oplettend en spaarzaam gemaakt. Dat is mogelijk deels te danken aan dat ogenschijnlijk, onbeteugelde rebellenclubje van de zondagschool. Je zou het een stukje opvoeding kunnen noemen. Weliswaar zonder dogma’s en bijbelse leerstellingen. Vandaar dat ik in later tijd op de toen nog weleens gestelde vraag tot welk kerkgenootschap ik behoor, zonder cynisme zei: ‘Tot de vpro-kerk’. Verdere vragen bleven dan meteen uit. Nu wordt die vraag niet meer gesteld. De kerken zijn cultuurpaleizen, winkels en zelfs woningen geworden. Mijn vrijzinnige kijk op de wereld is echter voor een deel hier, in dit kleine kerkje, ontstaan. Ik was die jongen van dat kalf en van de liefde voor de natuur en zou inderdaad bij Meppel mijn kop hebben gekeerd en zonder spijt naar huis zijn teruggegaan.
6.10.23 ’t Is uit, schavuit! Wijlen Bernhard von Lippe-Biesterfeld was dus lid van de club van oorlogshitser en massamoordenaar A. Hitler. Dat werd heel lang geleden al meer dan gesuggereerd, maar nu staat het zwart op wit. Zijn lidmaatschapskaart van de NSDAP is gevonden in de berg nagelaten papieren. Wat me opvalt in de stukken van de journalisten, columnisten en historici is dat iedereen verbaast is dat B. die kaart niet heeft verdonkermaand. Ik denk dat B. dit niet uit slordigheid, maar heel bewust heeft bewaard, zodat de een of andere journalistieke aasgier het ooit zou vinden en hem zou ontmaskeren. Het past precies in het plaatje van de doortrapte schavuit die hij was. ZijneKonHo is namelijk iemand geweest die het met de regels niet zo nauw nam. Eenzelfde geslepenheid als Dr. Jekyll & Mr. Hyde. En hij kwam er steeds mee weg. Met de Lockheed-affaire, met zijn seksuele escapades, met zijn meerdere ‘onechte’ dochters, met zijn jachtavonturen – enzovoort, enzovoort. Dat zit toch in het beestje en daar zijn wij lange tijd bewust van geweest. Toch is hij nooit echt van het schild gevallen. Misschien zal dat nu wel gebeuren en wordt hij met stille trom uit Delft verwijderd en ergens ver weg op een bloed&bodem-kerkhofje gedumpt. Over enige jaren zijn we hem totaal vergeten. Bernhard wie? O die van die autoraces in Zandvoort. Met die grote bril en die duizenden huizen , ja die ken ik wel. En wat zal onze huidige KonHo ervan zeggen? Het zal zijn populariteit, die toch al sterk tanende is, geen goed doen en dat vind ik dan wel weer jammer. Hij ontwikkelt zich de laatste tijd zo voorbeeldig. Met het stijgen der jaren, onder andere door zijn baardgroei, is hij echter sterk op zijn opa gaan lijken. Dat is een minpuntje. Ik zou subiet mijn baard eraf scheren, mijn vliegbrevet inleveren, mijn jachtvergunning verscheuren (en diep in de kliko duwen!), een dag meelopen met Extinction Rebellion en mij aansluiten bij de bomenknuffelgroep van tante Ireen. Tegen zulks links geweld kan zelfs die ouwe snoeperd niet op. Hij zal zich van pure schaamte omdraaien in zijn graf. Daarna zal overal in Nederland en de overzeese gebieden in gemeenteraden de vraag worden gesteld of Bernhard nog wel langer aangehouden mag worden als straatnaam. Je woont plotseling ineens in een straat genoemd naar een lid van de partij van A. Hitler. Er is zelfs geen steegje naar Anton Mussert genoemd. Aardig misschien voor aanhangers van H., maar daar vul je niet zomaar een Bernhardstraat mee. Of moet er net als bij Jan Pieterz. Coen en Jo van Heutsz een bordje naast worden gehangen met de misdadige gegevens van de nog net niet van zijn sokkel gevallene? Die scharrels van hem konden we hetzij met moeite nog wel gedogen, die steekpenningen werden met het opruimen van zijn uniformenklerenkast lacherig weggewuifd en over zijn bescheiden rol gedurende de Tweede Wereldoorlog werd prinsheerlijk gezwegen, maar deelname aan de club van Hitler is duidelijk een straat te ver. Ik vrees dat achter dat niet verbranden van die lidmaatschapskaart niets anders schuil kan gaan dan dat hij postuum de monarchie een enorme optater wilde verkopen. Hij hád het daar immers niet zo op en dit zou hem alsnog de rebelse erkenning bezorgen waar hij zo naar verlangde. Bovenal was hij een zeer egocentrische, ijdele en op macht en geld beluste man en dat vind je bijna bij alle macho’s terug. Je moet nu wel heel republikeins zijn wil je je ideaal op deze verfoeilijke manier nog willen nastreven!
2.10.23 Duurschaamheid Enige weken wachtte ik in spanning op de envelop van justitie met het bericht dat de verkeerssnelheidsmeter aan de Vaart te Assen op vrijdag 4 augustus 2023 om 13.18uur mijn kenteken had geregistreerd, omdat ik er met te hoge snelheid was langs gezoefd. Die angst vatte in een seconde post toen ik de paal zag en krachtig afremde. Te laat, dacht ik. Maar al er kwam: geen envelop met de boete van pak’m weg 100euro. Nu grossier ik niet in verkeersovertredingen, maar de flitspaal aan de Vaart in onze provinciehoofdstad blijkt een regelrechte melkkoe, las ik onlangs. De Vaart is een tamelijk gewone straat. Dan zijn er wel veel gevaarlijkere straten in Assen aan te wijzen waar zo’n paal beter zou passen. Mogelijk ben ik precies binnen de snelheidslijntjes gebleven. Nu las ik onlangs dat onze regering voornemens is een boetesysteem naar het Finse model in te voeren. Dat houdt in dat de verbalisant bij een verkeersovertreding een boete naar draagkracht van diens vermogen krijgt. Dat zou in de praktijk betekenen dat iemand die bijvoorbeeld 10.000euro in de maand verdient, een vijf keer hogere boete krijgt dan iemand die het met 2000 per maand moet doen. Of het werkelijk helpt de hardleerse overtreder tot bezinning te laten komen, is zeer de vraag. Bovendien is er een maximale grens aan gesteld. Het zou wat zijn als de CEO van bijvoorbeeld Schiphol die met 100 kilometer langs een 50 kilometerpaal raast, hiervoor een boete van een ton zou krijgen. Geheid dat zo iemand dit aanvecht en na hem even rijke patjepeeërs met het gevolg; een stortvloed van rechtzaken en die mensen hebben het al zo druk ….. Het is natuurlijk een makkelijke vorm van inkomensnivellering. Wat mij betreft zou dat voor meerdere producten mogen gelden. Dat een klant bij het elektronisch afrekenen afgaande op zijn banksaldo de te betalen prijs van zijn brood krijgt voorgeschoteld. 10euro. Hè!! Hij/Zij kan er niet omheen. Draagkracht laat zich keihard gelden. Dat wordt oorlog in die bakkerswinkel, daar kun je donder op zeggen, want de bijstander mag datzelfde brood voor een eurootje meenemen. Niet doen dus. Waar ik wel voorstander van ben is het op tijd afprijzen van artikelen. Het is iedereen vrij om te bepalen of-ie dat afgeprijsde artikel -met name voedsel- wil of niet. Voor de winkelier levert het geen winst op, eerder verlies, en op den duur zal hij/zij daardoor minder van dat artikel inslaan. Dat leidt weer tot inkrimping van de productie van dat artikel en uiteindelijk tot afschaffing. Dat is voor het handjevol liefhebbers van dat product even slikken. Ik wijs hier op de venkelsoep in blik die ik bijna wekelijks kocht en die plotseling uit het schap van Super-de Boer verdween. Ik was misschien wel de enige klant in Stadskanaal en omgeving. Jammer dus!
Dat begrip duurzaam is nog teveel omgeven met vraagtekens en uitvluchten. Men rekent over het algemeen: als ik dit jaar niet met vliegvakantie ga, dan stoot ik minder stikstof en fijnstof en andere gifstoffen uit en dan mag ik als beloning elke dag 200 gram rundvlees eten of iedere week naar het subtropisch zwembad of met de auto naar Zwitserland voor een tiendaagse skivakantie. Dat is natuurlijk het verdraaien van het idee van duurzaamheid. Zo moet het dus niet. We moeten van het hebzuchtige stuivertje wisselen af, het niet langer willen bemachtigen van een en ander. We moeten inleveren, nivelleren, minderen. Misschien is het idee van die verschillende hoogtes van verkeersboetes nog niet eens zo gek. De gemeente Assen besteedt het extra geld onder andere aan culturele evenementen. Het zou wat zijn als op den duur bepaalde nutsvoorzieningen kunnen worden bekostigd door boetes van bijvoorbeeld smokkel en opgerolde wietkwekerijen en dat dit ook in de openbaarheid zichtbaar wordt. Een plaquette met: Dit muziekcentrum werd mede mogelijk gemaakt door de opbrengst van de in beslag genomen goederen van hasjimporteur Snelle Jopie. Ik doe maar een gooi. Misdaad mag natuurlijk niet lonen, maar met de vrij gekomen gelden kan men er toch een aardige draai aan geven. De Asser gemeenteraad lacht al jaren in zijn vuistje als ze de baten van die ene flitspaal onder ogen krijgt. Intussen zijn er twee maanden verstreken. Ik ga er vanuit dat ik door de mazen van het net ben geglipt. De volgende keer zal ik oplettender zijn, zodat ik niet wekenlang in de rats zit.
29.9.23 Bonustijd De receptioniste van de poliklinische afdeling urologie zei, terwijl ze mijn ziekenhuispasje terugschoof, dat ik mij als mijn oproepcode op het grote scherm zou verschijnen naar de betreffende behandelkamer kon begeven. Dat was nieuw voor mij. Ik had nummer WH 30 – 68. De vorige keren dat ik hier voor controle kwam ging ik zó zitten dat mijn arts mij makkelijk kon zien en diens handgebaartje was genoeg om mij in beweging te zetten. Ten tijde van het corona-crisis veranderde dat nauwelijks. Wel op afstand blijven, de handen desinfecteren en dan zo’n vreselijk mondkapje voor doen. Hoe wonderlijk voelde het dat de arts mijn middengebied dan zonder schroom bevoelde. Alsof het covid19-virus zijn neus hier voor optrok. Nu is het gelukkig weer normaal, hoewel mijn vrouw uit voorzorg toch een mondkapje voordeed. Ze was daarmee de enige in de wachtkamer. Ik hield het grote scherm nauwlettend in de gaten. Het voordeel hiervan is dat de arts niet de naam hoeft te noemen van de volgende patiënt. Altijd een dingetje. Maar voor mijn nummer op het scherm verscheen, haalde mijn arts me net als anders gewoon op. Anders kom ik helemaal niet meer in beweging, gaf hij als reden. Ik zei dat ik heimelijk wel plezier heb als systemen niet precies doen wat ze beogen. Het toont aan dat het woord perfectie alleen in het woordenboek klopt. Een flintertje anarchisme is me daarbij niet vreemd. Hij vroeg hoe het gaat. Goed. Plassen gaat zonder problemen. Geen centje pijn. Mooi. Ziet er goed uit, besloot hij. Ik kwam weer van het bed af. We praatten na, want dit was de laatste keer en daarmee sloten wij onze bezoeken aan het UMCG af. We hebben het over het taboe dat er rust op peniskanker en hij illustreerde dit met het voorbeeld van een man die tegenover zijn voetbalvrienden zegt dat hij lijdt aan prostaatkanker, terwijl hij net als ik ontdaan is van zijn jonge heer. Maar dat is zware kost. Daar kom je niet makkelijk mee voor de draad. Je stelt je daardoor enorm kwetsbaar op, schaamte speelt een grote rol. Ik weet nog goed dat in het bed naast mij een man uit Hoogezand van ongeveer mijn leeftijd lag die van alles mankeerde. Hij had voor dik en dun een stoma en dat werkte niet goed en verder mankeerde er van alles aan andere organen. Hij had weinig hoop, maar toen hij voorzichtig informeerde waarom ik hier lag en ik hem zei dat ik de volgende onder het mes moest en ontmand zou worden, schrok hij zichtbaar en zei met een besmuikt lachje dat dat bij hem in ieder geval gelukkig nog goed werkte. Wat je gelukkig noemt, dacht ik. Zo’n piemelloze man zal het bij een sportclub niet makkelijk hebben, want een killing joke ligt elke seconde van de speeltijd en de derde helft op de loer. Het vergt een rechte rug en veel weerstand. Of om het op zijn Cruyffs te zeggen: Je begrijpt het pas als het je overkomt. Eigenlijk heel verdrietig.
Ik heb meteen na de tweede en definitieve operatie middels een brief aan familie, vrienden en kennissen de situatie bekend gemaakt. Dit om te voorkomen dat er rare praatjes zouden gaan circuleren én om mijn omgeving de kans te geven het anderen e-ven-tu-eel goed uit te leggen of de brief te laten lezen. Niets is erger dan desinformatie. Extra pijnlijk was dat op het moment van de uitslag van peniskanker, drie kilometer verderop de uitvaartdienst van mijn neef Harm Koning plaats vond. Hij leed onder andere aan blaaskanker en had zich de laatste paar jaren van zijn leven moeten behelpen met een stoma. Dat zou voor mij geen optie zijn, onbespreekbaar! Dan liever de pijp uit! Nu vijf jaar later (bijna zes) kijk ik er veel positiever tegenaan. Zeker, zonder penis te moeten leven verandert een man en ik kan moeilijk zeggen dat er veel voor terug komt; dat is niet zo. Er komt helemaal niets voor terug. Maar je kunt je er naar schikken. In het begin dacht ik terwijl ik mij op straat begaf, dat iedereen die lege plek waarnam; dat is inbeelding. Niemand zag het! Dat gevoel is nu totaal verdwenen. Ik bezie een vrouw wier borsten zijn geamputeerd en die met of zonder siliconers unverfroren pleegt door te leven ook niet anders. Een mens is meer dan vorm alleen ….?
Daar hadden wij het zoal over. En over het plezierig invullen van een soort bonustijd. Ik heb daar weinig moeite mee. Toen gingen we nog even de stad in, want wie weet wanneer een volgende keer zou zijn. Bij Plato had ik het geluk voor een prikkie mijn Tom Waits cd-collectie aan te vullen. Daarna de markt over en voorbij het opzichtige tonglogo van The Rolling Stones. Kwajongens van 80, niet kapot te krijgen. I can’t get no satisfaction. Moet je net Mick Jagger heten! Kortom, mijn leven is meer dan de moeite waard er nog wat jaartjes aan te plakken!
25.9.23 Adieu Mark Ik kan het grandioos mis hebben, maar ik denk, nu ik de nieuwe voorlieden van de diverse partijen heb gezien, dat ik onze huidige Minister-President, weliswaar kreupel want demissionair, erg ga missen. Niet vanwege zijn selectieve geheugen of zijn glanzende opperhuid, waardoor alles zoals dat het geval het geval schijnt te zijn bij teflon, zonder spoortje na te laten van hem afglijdt. Neeneenee! Waar ik hem door ga missen is zijn onverwoestbaar optimisme en juist in een land dat zwaar gebukt gaat onder chagrijn en neerslachtigheid is zulk een helder licht hard nodig. Mijn dag kon niet meer stuk toen ik hem vanmorgen ten voeten uit in de krant zag staan. Hij was vanwege de VN-top voor een dagje in Amerika en had zich laten kieken in een winkelstraatje ergens in Manhatten. Dat had evengoed in Arnhem of Leeuwarden kunnen zijn, maar dat terzijde. In het artikel vraagt hij een ondergeschikte hoe je Tuvalu uitspreekt. ‘Het is toch Túvalu of is het Tuválu?’ Het steekt bij Mark erg nauw bij die dingen. Ik begrijp dat wel. Je wilt de afgevaardigde van zo’n land (iets groter dan het Zuidlaardermeer, maar toch) niet beledigen, want voor je het weet rollebol je met hem of haar door het VN-gebouw. En dat zou schadelijk zijn voor beide partijen. Een paar alinea’s verder vertelt Mark hoe hij voor het eerst in aanraking kwam met de Iraakse premier en hoe hij hem voorzichtig aftastte. ‘Als ik een voor mij nieuwe afgevaardigde ontmoet, dan probeer via een grapje achter zijn of haar hobby te komen. Dat opent altijd deuren. Die Iraakse vertegenwoordiger bijvoorbeeld verzamelt treintjes en dat kwam natuurlijk prachtig uit! Zo fietste ik dwars door het gesprek heen een oliedealtje van een paar miljard los, terwijl hij hunkerde naar het nieuwste modelletje van Märklin. Sindsdien wisselen we regelmatig spoormateriaal uit. Mooie woordspeling trouwens in dit verband; wisselen, hahahahahaha! Dan komt hij even over en doen we een Haags bakkie en een kaagje erbij. Kaagje, vat u em? De gewone burger heeft daar totaal geen besef van. Die denken dat ik 24/7 aan het regeren ben. Ammenooitniet! Veel van die zakendeals gaan voor een groot deel ondergronds. Je zou dat om in het spoorjargon te blijven metronale politiek kunnen noemen, hahahahahaha! Maar zó doe ik dus zaken en Nederlands is daar groot mee geworden’. Verderop in het artikel speeddatete hij op eenzelfde manier met de bewindvoerders van Pakistan, Malawi en Tjechië en onderwijl regelt hij ook nog een nieuwe technisch directeur voor Ajax. Dat hoeft hij natuurlijk niet te doen, want dat valt geheel buiten zijn agenda, maar hij beschouwt dit als een vriendendienst. Op de foto bij het artikel zie je Mark zeer breed lachen. Hij overtreft met glans zijn Engelse collega Nigel Farage. Het voetvolk rond hem kent de reus uit The Netherlands niet en stuift verschrikt uiteen. Op de vraag wat hij na zijn premierschap gaat doen, zwijgt hij schouderophalend. ‘Misschien is een functie als onderwijzer op Tuvalu iets’, smaalt de afgevaardigde van Sint Helena. Mark schiet eventjes uit zijn slof, ziet dan het olijke hoofd van de man en schiet ogenblikkelijk terug in zijn slof. Hij slaat de man schaterlachend op de schouder. ‘A jolly good joke’, hikt hij. De voorzitter van de VN roemde mister Roette later die dag voor zijn werk voor de VN en overhandigde hem een boek getiteld: Waar een groot land klein in kan zijn. Ontroert nam onze Minister-President het werk in ontvangst. Het boek bevat alle door Märklin op schaal nagemaakte modellen van de Nederlandse Spoorwegen. Zelfs de Madurodam-sprinter ontbreekt niet. Hij zal er menig uurtje mee zoet zijn. Ik gun het hem van harte. Hij heeft het immers dik verdiend …..
23.9.23 Rokertje meneer? Op mijn loopje vond ik onlangs een sigarettendoosje van het merk Braniff. Ik had nog nooit van dit merk gehoord en het viel me op dat de prijs in verhouding tot de mij bekende merken nogal mild was: 3euro40 voor 17 sigaretten. De prijssticker deugde echter wel en dus liet ik het erbij. Nu las ik dat onze regering voornemens is de prijs van met name tabak met maar liefst 4euro10 te verhogen. De reden zou zijn dat tabak in verhouding tot de klare sigaretten te goedkoop is. Het houdt in dat 50 gram halfzware shag richting de 20euro gaat en zware shag er zelfs dik overheen. Ik neem het zelden op voor rokers, ik heb last van hun uitstoot, maar dit is toch wel crimineel. Hierdoor jaagt de regering de tabaksverslaafde juist naar oorden waar het niet pluis is. Hij/Zij zal straks zijn illegale Virginia per gram bij de koffieshop gaan halen of naar Duitsland of België uitwijken. Dat het zo ver moest komen? Al vanaf het moment dat roken algemeen als schadelijk werd aangemerkt, proberen de regering en de gezondheidsraad deze onaangename gewoonte te belasten met als belangrijkste reden het gebruik ervan terug te dringen. Niet alleen door reclame voor rookartikelen te verbieden en de prijs op te drijven, maar ook door de pakjes te bezoedelen met afschrikwekkend foto’s van de mogelijke gevolgen van het roken, ondersteund door op dodenadvertenties lijkende teksten die verschrompeling van huid, afname van potentie en vruchtbaarheid, rottende kiezen en tandvlees en verkankerde longen et cetera ….. Helaas, het heeft niet geholpen het percentage rokers drastisch te verlagen. De tabaksfabrikanten zagen wel in dat hun zo stilaan de adem werd benomen en vonden de e-sigaret uit. Hierdoor omzeilden zij de tot dan toe geldende regels, zoals het verbieden van roken in openbare gelegenheden. Ik maakte het mee dat mijn vrouw en ik een jaar of vijf geleden in het dierenpark van Emmen een man langzamerhand achter de uitstoot van zijn e-sigaretje zagen verdwijnen. Niemand die er iets van zei, terwijl voor heel het park roken ten strengste verboden was. Dit mocht kennelijk. De e-sigaret werd langzamerhand ingehaald door de vaper, in het Nederlands damper genoemd. De verscheidenheid van smaakjes van die dingetjes is enorm en de schadelijkheid niet minder dan de gewone sigaret, al wordt dit betwist. De achterliggende gedachte is dat de gebruiker van de nicotineloze damper op den duur zal overgaan naar de nicotine-variant en dan naar de sigaret. Bij de damper zit een bijsluiter met een aantal regels die bijna doet vermoeden dat het een apparaatje is dat aan de voorschriften voldoet van een medisch attribuut als een inhaler. Daarnaast zorgt het weggegooide apparaatje voor brandgevaar in kliko’s en vuilniswagens. Bepaald geen verbetering dus. Het blijft een beetje dweilen met de kraan open en nu probeert onze regering het gebruik middels prijsopdrijving te matigen. Dat gaat niet lukken, vrees ik. De zo gewenste rookvrije generatie van 2040 is een illusie. Maar wat me het meeste stoort is dat het geld van die accijnsverhoging wordt weggetrokken bij mensen die het al zo moeilijk hebben. Want juist de mensen aan de onderkant van de maatschappij roken procentueel het meest en gewis dat het rokersgeld van hun maaltijden af zal gaan. De volgende maatregel is dat vanaf volgend jaar de supermarkten geen tabakswaren meer mogen verkopen. Dan wordt het nog lastiger om aan een rokertje te komen. Zelfs een volledig verbod zal de vraag niet doen verminderen. Als straks de wegwerp e-sigaret en de damper ook in de ban gaan, zoekt de verslaafde andere manieren om zijn dwingende behoefte te stillen. Bukshag, eigen teelt of iets in die richting.
Dat het zo ver moest komen? Waar zijn de tijden dat men bijvoorbeeld als beursbezoeker werd verwelkomd met ‘Rokertje meneer?’ Op vergaderingen, tijdens info-avonden, concerten ….. overal werd gerookt. Medici maakten zelfs reclame voor bepaalde merken. Dat is gelukkig voorbij. Maar het gebruik is moeilijk uit te roeien. Daarvoor zal er eerst een hele andere wind moeten waaien.
21.9.23 Een zeer aangenaam discussietje Ik was nieuwsgierig geworden naar het treffen tussen de Kamerleden Baudet en Wilders deze week tijdens de algemene beschouwingen. Ik had er iets over gelezen en gehoord. Beide heren zijn mij niet welgezind, dus een vooroordeel had ik niet. Ik beluisterde het fragment en het werd met stip het plezierigste stukje cabaret dat ik de laatste jaren tot me nam. De heer Wilders stelde de heer Baudet de vraag of het waar is dat hij denkt dat de mens niet van een gemeenschappelijke voorouder van de aapachtigen afstamt en dat, indien hij dit gelooft, hij denkt waar wij mensen dan wél vanaf stammen. Er klonk enig rumoer op uit de Kamer, want dit was geen onderwerp om in dit huis over te discussiëren. De heer Baudet streek lichtelijk nerveus door zijn wijkende voorharen en begon haperend uiteen te zetten dat het niet zo kan zijn dat wij mensen zijn voortgekomen uit apen, gelijk Charles Darwin dit in zijn in 1859 gepubliceerd sprookjesboek beweert. ‘Een beetje mens kan toch niet geloven dat er zoiets als een evolutietheorie bestaat? Men moet toch wel extreem van het padje zijn geraakt wil men mee gaan in die onwaarschijnlijke gedachte van een gemeenschappelijke voorouder en dat die gedachte al zo’n 160 jaar meegaat wil er bij mij niet in en daarom stel ik een motie voor ter herijking van historische dwalingen, gelijk mijn partij ook voor een drastische herziening is van de grondwet van Thorbecke uit 1848, want voor je het weet komt er eerdaags nog kiesrecht voor lhbto-ers en uitgeprocedeerde asielzoekers en waar blijf je dan …..’. Er klonk luid gehamer op het hout van alle fracties. De kamervoorzitster probeerde het rumoer te bedaren, hetgeen moeilijk lukte, omdat zij zelf in lachen was uitgebarsten. Mevrouw Hollebrink, van de ‘Partij van Onschuldige Jaknikkers’, liet nu bij de interruptiemicrofoon weten dat ze het standpunt van de heer Baudet huldigde, tenzij hij in zijn motie zou opnemen dat het klosjebreien en het voor-straf-in-de-hoek-staan per direct zouden worden verboden. Daar nu was de heer Gitzwart van de ultrastrenge gereformeerden het niet mee eens. ‘Het voor straf in de hoek staan heeft een louterende werking werking. Gij kunt het allemaal lezen in …. ‘. ‘Ja genoeg, genoeg’, onderbrak de kamervoorzitster. De heer Baudet die deze wending niet had voorzien, poogde de vraag van de heer Wilders verder te beantwoorden en zei dat bij de classifisering van de levensvormen de mens een aparte niche bezette en dat daar niet van mocht worden afgeweken. ‘We zijn nu eenmaal naar God’s beeld en gelijkenis geschapen en moeten af van het idee dat wij tot enige zoogdier ook behoren’. ‘Maar u bént een zoogdier’, riposteerde de heer Wilders. Algemene instemming. Alleen de heer Gitzwart riep door het tumult: ‘Laten we bidden dat dit niet uitlekt!’ ‘Neen, meneer Wilders’, hervatte Baudet zijn antwoord, ‘áls wij toch onderbracht moeten worden tot een soort, dan kan het niet anders dan dat we bij de schaaldieren uitkomen’. Er viel nu een verbijsterende stilte. Dit werd mevrouw Uytentreure van de ‘Partij van de Medemensen’ teveel. Ze had door de jaren heen al heel veel moeten slikken, maar dit was wel het toppunt. Stampvoetend verliet zij de Kamer. ‘Waar baseert u dit op?’, vroeg mevrouw Allengs van de partij ‘ElkeMinuutTelt’. ‘Nou, omdat de boreale mens altijd alles in schalen heeft weergegeven. Bij elke opgraving vinden archeologen fragmenten en soms hele schalen en dat is nimmer afgeschaald. Nog steeds wordt alles in grafieken en in schalen uitgebeeld en daarom zeg ik: de mens valt zo bezien mo-ge-lijk onder de schaaldieren’. ‘Pas maar op dat ze u niet voor een oester of een mossel aanzien’, riep de heer Tomado, die altijd de leukste wilde zijn. Zeer luid geschater volgde. Zelfs de heer Gitzwart zag hier de humor wel van in en glimlachte zuinigjes. ‘Orde-orde-orde!!’, hinnikte de kamervoorzitster. ‘Absentia mentis, absentia mentis’, schudhoofde de heer Baudet richting de kamervoorzitster, die hem gebaarde in begrijpelijk Nederlands te spreken. ‘Meneer Baudet, wilt u alstublieft uw antwoord op de vraag van de heer Wilders afronden?’ ‘Dat zal ik doen. Ik geloof niet dat de heer Wilders en ik tot een similitudo inzake zijn vraag zullen komen en daarom sluit ik af door te zeggen dat ik helaas tot de survivalsten van de fittest behoor en dat ik na mijn dood in een extreem gemuteerde verschijning zal wederkeren. Dat geloof ik zeer stellig en met mij mijn aanhangers’. …. ‘Meneer Wilders, wilt u nog iets toevoegen aan deze profetische woorden?’ ‘Graag mevrouw de voorzitster. Ik vrees dat ik, vooruitlopend op de boude beweringen van de heer Baudet, kan stellen dat hij alreeds is vertrokken naar gene zijde en dat hij vanuit zijn tombe tot ons raaskalt. Daar wil ik het bij laten’. De voorzitster laste hierna een korte pauze in om, zoals ze zei: ‘Even bij te komen van deze merkwaardige intermezzo’.
Ach, wat is dat Kamercabaret soms toch een boeiend tijdverdrijf en wat is Nederland toch een prachtig land om dat allemaal mee te mogen maken. Het heeft mijn dag ondanks wind en regen buitengewoon zonnig gemaakt.
19.9.23 Drentsoverschrijdend gedrag Ongeveer op dit tijdstip (12.18 uur) begint in Den Haag het jaarlijks spektakel dat bekend staat onder de naam Prinsjesdag. Ik zal het niet op de televisie gaan bekijken, ik lees morgen wel in de krant hoe afgedaft iedereen er weer bij zat. Prinsjesdag hoort net als het Planetarium te Franeker en de hangende keukens te Appingedam welhaast tot werelderfgoed. Na de voorlezing door de Koning zal de miljoenennota worden gepresenteerd. Daar is al het een en ander van uitgelekt. Is er nu werkelijk geen enkele kofferfabrikant die een exemplaar kan maken waar niets uit lekt?! Het is ieder jaar hetzelfde gedonder. Daarna beginnen de onderhandelingen over het wel en wee van onze nationale taart. De verdeling daarvan wordt een steeds hachelijker karwei, want de problemen stuiteren in grote getale voor onze voeten. Van de koeien en ander vee weten we inmiddels meer dan ons lief is dat ze naast hun producten ook grossieren in stikstof en andere verderfelijkheden. Mede daardoor is onze voetafdruk zo groot geworden dat we er op zijn minst een tweede Nederland bij zouden moeten hebben om dit op te lossen. De kersen van de taart waar we ooit zo trots mee pronkten, zijn langzaamaan zware lasten geworden. Een Schiphol, de Hoogovens, de chemische industrie, de Rotterdamse haven ….. Het groeit ons behoorlijk boven de platte pet. Nu hebben wij hier in het Noorden nog weinig te klagen. Onze lucht is relatief schoon, ons drinkwater het zuiverste van gans het land, maar door met name farmaceutische afval loert gevaar. Uit ’s lands begroting zal blijken dat wij Noordelingen wederom niet met de neus vooraan stonden. De Koning zal hooguit de provincie Groningen noemen. Dit vanwege de aardgasmisère, maar dat is standaard en dan weet je dat de noodzaak er iets aan te doen tanende is. Willen we echter de EU-regels ter verschraling van ons bestedingspatroon nakomen, dan zijn wij in het Noorden op de goede weg. Door grootinvesteerders wordt dit echter niet zo gezien. Zij willen altijd maar meer en meer en meer en dus niet inzien dat het de verkeerde kant opgaat. Dat de zeespiegel stijgt zal hen worst zijn. Dat sneeuw over niet al te veel jaren nog slechts een voorrecht is van de Sami en de Inuit evenmin. Het is dan ook van de zotte dat er een plan ligt om in de buurt van Meppel een megagroot themapark te realiseren. Men zou, áls er hier al gebouwd moet worden, veel beter kunnen kiezen voor huizen. Drenthe zit niet te wachten op een toeristische megavervuiler. Was onze provincie niet altijd de rustgevende uithoek van Nederland? Dit drentsoverschrijdend gedrag moeten wij niet willen. Ik hoop dan ook van harte dat de Meppeler Raad verstandig is en dit idiote plan rigoureus van tafel veegt. Weg ermee!
Zo, de koets zal onderhand wel bij de Koninklijke Schouwburg gearriveerd zijn en de Koning begonnen voor te lezen. Hij wordt er goed voor betaald. Dat gaat weer af van het taartpuntje voor zorg en onderwijs. Tja, je kunt de taart nu eenmaal niet groter maken dan-ie is.
14.9.23 Hemel is op Aarde Soms koop ik Trouw. Een tijdlang wilde ik het zaterdags nog weleens kopen, omdat in dat nummer een bekende Nederlander middels de tien geboden aan de tand werd gevoeld. Strikt genomen ging het meestal niet over die geboden, maar enig inzicht in de persoon kreeg je er wel door. Niet van die niets-om-het-lijf-interviews, waar veel bladen en de televisie in grossiert. Alsof die tien regels de ondervraagde tot nadenken stemden, introspectiveerden, een beetje van zijn of haar a propos brachten, zich onbewust toch door die granieten bijbelregels liet inpalmen. Mooie stukken om te lezen. Maar nu was het donderdag en dan koop ik mijn enige doordeweekse Volkskrant. Onder andere vanwege de codepuzzel en de nieuwe films. En daardoor zag ik in de krantenrek de Trouw-bovenkop: ‘Dominees moeten weer gaan preken over de hel’. Ernaast een eo-hoofd die dat bijna scandeert, ene Arnold Huijgen. Die is, zo zou later blijken, lid van de orthodoxe Christelijke Gereformeerde Kerk. Hij is hoogleraar theologie en vindt dat de hel terug moet in de kerkbankjes. Ik wist niet eens dat de hel was afgeserveerd. ‘De hel is ook een ongemakkelijk thema’, zegt hij. Dus de hel is niet zoals de hemel een bestaand iets, het is niet meer dan een thema. Het is vooral een aanvoegsel geworden, een scheldwoord en dat kan nooit de bedoeling zijn geweest van de maker van dat thema. ‘Met God alleen kom je er niet, die is veel te lief geworden’, benadrukt hij. God is te soft. De mensen hadden goden ooit bedacht om flink huis te houden tegen de onverlaten, die, hoe meer ze in die goden geloofden, navenant op hun donder kregen. Wát ze ook aan die goden offerden, hun vee of hun eigen kinderen; ze waren niet tevreden te krijgen. En dat waren dan nog maar goden! Satan, die in de hel huisde, zou het nog veel bonter maken, ware het niet dat de echte god, de god van na het in de ban doen van die duizenden nepgoden, hem tot de orde riep. De hel jij, sodemieter op! riep hij dwars door hun smeekbeden heen en dan waren de mensen weer een beetje gerust gesteld. Behalve als je daar niet in geloofde. Dan was je de klos. Voor eeuwig, absoluut! Want je erkende god noch hemel, satan noch hel. Om het evenwicht weer enigszins te herstellen wil de hoogleraar de hel terug om god weer wat bozer te maken, te jennen en de mensen bewuster te maken zich in de zin van het leven te verdiepen. Het blijft voor de hoogleraar echter ook koffiedik kijken, want hij weet niet hoe die hel bevolkt is. Op de vraag of bijvoorbeeld Hitler ín en Poetin straks náár de hel gaat, blijft hij vaag. En daar had ik juist zo graag een klinkklaar antwoord op gehad. Daarvoor kocht ik dit nummer van Trouw. Om te weten waar ik als god- noch satanaanhanger sta. Want áls ik zou weten dat ik in de hel zou komen en dat beweerd de hoogleraar met grote stelligheid, dan wil ik toch wel graag weten met wie ik in het ondermaanse heb om te gaan. Hij noemt de ongelovigen ‘de buitenstaanders’ en dat wil ik liever niet zijn. Maar door te liefhebben is er nog een sprankje hoop, ook al is de situatie volkomen uitzichtloos en tuimelen we met z’n allen (inclusief de zwaarste gelovigen) de onpeilbare diepte in. Geen vangnet, niks …..! Dus ja, heeft het dan wel zin zich er aan over te geven?
Pjoeh! Ik moest hier wel even van bijkomen. Zo vindt je ze niet veel meer, dacht ik lichtelijk verward. Van mijn vroege zondagsschooljaren kan ik me geen enkele bijbelvertelling herinneren waar de hel in voorkwam. Onze kerk was in dat opzicht een satijnen cocon waar niet gestraft werd en waar we aan het eind van onze leerjaren een psalmen & gezangenboekje kregen waarin onze dominee een zalvende opdracht schreef. De mijne luidt: ‘Zalig zijn de vredestichters’. Mogelijk schreef hij dat in al die bundels en ging hij daardoor niet verder dan Mattheüs 5:9. Hij was een man die nooit boos werd, laat staan dat hij zijn kudde geselde met hel en verdoemenis. Misschien hebben die vier woorden toch wel hun werking gedaan, want ik heb in heel mijn leven zelden een tik uitgedeeld. Resumerend kan ik stellen dat ik ‘De Verdieping’ van Trouw niet te vaak moet lezen. Maar dan, alsof de duvel ermee speelt, krijg ik precies op het moment van dit schrijven een aanbieding op mijn scherm om Trouw voor vier weken voor vier euro’s te lezen. Is de hel misschien gewoon een ander woord voor algoritme? Heilige parallellisme nog aan toe! Straks krijg ik die hoogleraar nog op mijn nek! Uít met dat ding!!
8.9.23 Optreden voor publiek Een week geleden werd ik gebeld door een mevrouw uit Tubbergen met de vraag of ik wilde optreden op een te houden schrijversfestival in de tweede week van september, te houden op een speelweide aan de Haandrik, niet ver van het plaatsje Ane. De kwestie was, zei ze in alle openheid, dat de geprogrammeerde schrijver uit de kring waar ik ook lid van ben, had afgezegd en mij als ‘leuke’ vervanger naar voren had geschoven. Ik moest mij vereerd voelen, want de fine fleur van schrijvend Nederland zou die dag acte de présence geven. Nu is de kwestie is niet dat ik niet graag optreed, maar het rijden er naartoe bezorgt me hoofdpijn. Daarbij geteld de dagen eraan voorafgaand. De mevrouw merkte mijn aarzeling en noemde om mij over de brug te trekken, het bedrag dat ik voor mijn optreden zou ontvangen. Inclusief vijf consumptiebonnen, meet & greet met Arnon Grunberg (of was het Adriaan van Dis?) en de after-party. Ondanks deze spiegeltjes en kraaltjes zei ik dat ik het niet ging doen. ‘Ik ben nogal met het milieu bezig en Ane is toch al gauw 100 kilometer. Dat vind ik een te grote aanslag voor het ten gehore brengen van een paar verhaaltjes’. Ze viel even stil. Deze reden scheen ze nog niet te kennen. ‘Persoonlijk hoor’ zei ik. Dat ze niet dacht dat ik het vanuit een bepaalde levensvisie of een beweging zei. ‘Jaja’, zei ze. ‘Ik zou graag zien dat andere schrijvers en dichters er net zo over denken en zich niet laten ompraten voor een paar geeltjes. Het gevolg zou weliswaar zijn dat er nergens meer schrijvers- & dichtersfestivals zouden worden georganiseerd, maar ach, wie zou daar om malen?’ —- ‘Tja, als u het zo ziet, dan geloof ik niet dat we tot een afspraak komen’, zei de mevrouw pinnig en voor ik ‘Nee, dat wordt ‘m niet’ kon zeggen, had ze opgehangen. Ik zei het later tegen mijn vrouw. Ze gaf me groot gelijk.
De laatste keer dat ik op een schrijvers- en dichtersfestival vertoefde om een minuut of vijf in een microfoon te mogen hoesten, is dik tien jaar geleden. Het vond plaats in een tuingoed- en plantenbedrijf in Oost-Groningen, waar de literatoren in één van de kassen omgeven door duizenden fuchsia’s of begonia’s hun schrijfkunsten mochten vertonen. Ik stond halverwege de middag geprogrammeerd in de Koestal, want het bedrijf was ooit op een boerderij begonnen en had zich gelijk een kolonie bacteriën naar alle zijden uitgebreid. (In het schrift van het jaar waarin dit optreden genoteerd staat, vond ik nog enige ongebruikte consumptiebonnen terug, te weten: 1 rijk belegd broodje, 1 portie fruit, 1 gebak en 1 koffie, thee of fris). Het was wel even zoeken naar de juiste optreedplek. De Koestal was makkelijk te vinden. Maar ik kwam meerdere mij volstrekt onbekende dichters of schrijvers tegen die op zoek waren naar hún optreedplek. ‘Ik moet naar de Sanseferia of naar de Craspedia of de Cactushoek ….. Weet u waar dat is?’ Zulk soort vragen. Alsof ik tot de organisatie behoorde. Daarbij speelden de weersomstandigheden ook niet erg mee. Het regende en het waaide en die kassen maakten een hels kabaal. Ideaal voor de treurwilgen onder de dichters, maar ik was meer van het lichtere soort. Het voordeel van de Koestal boven een plek in een van die kassen was dat de luisteraars er op bankjes konden zitten en dat deden ze wat graag. Nadat ik mijn voordracht met goed gevolg had afgesloten, liepen mijn vrouw en ik voor het fatsoen even door een van die kassen. Helemaal achterin deed een Johnny van Doorn-look-a-like zijn uiterste best de hoogstens tien aanschouwers in extase te brengen. We maakten dat we weg kwamen. Verkleumd reden we naar huis. Onderweg zei ik dat ik dit nóóit, maar dan ook nóóit meer wilde doen. De keren dat ik me wel liet overhalen, vonden altijd plaats binnen een straal van 10 kilometer van mijn woonplek. Over een eventuele gage heb ik nooit iets afgesproken. ‘Doe maar wat’, zei ik, ‘als het maar geen fles wijn of iets van bloemen is, want voor beiden ben ik allergisch’. Met de boeken- of de VVV-bonnen schafte ik leesvoer of cd’s aan en daar heb ik nog steeds plezier van. Ook etentjes of ontmoetingen achteraf liet ik graag lopen. Zondag zou ik daar dus naartoe. Als ik had toegezegd. Het wordt 31 graden en broeierig. Ik wens ze veel sterkte. Zo ben ik dan wel weer!
3.9.23 Voorspellingen Ik heb niet veel met voorspellingen. Er hoeft maar een kinkje in de kabel te komen en de hele voorspelling valt in het water, tenzij dit kinkje zogenaamd onderdeel is van de voorspelling, maar ja dan kun je er alle kanten mee op. Een collega in de fabriek waar ik eind vorige eeuw werkte, liet zich nogal varen op de voorspellingen van Nostradamus, een ziener uit de 16de eeuw. Hij keek er niet van op als er ergens de pleuris uitbrak, want ja Nostraatje had dat 500 jaar geleden immers al voorspeld. Zoals de Golfoorlog, zei hij, toen Bush daar huis begon te houden. Zulks is achteraf natuurlijk makkelijk te beweren.
Goed. Naar nu. Vanaf het moment dat bekend werd dat de verkiezingen op 22 november aanstaande zullen plaatsvinden, voelde ik mij op de een of andere manier ongemakkelijk over die datum en ineens schoot mij te binnen (een op voorhand nogal wrede formulering, waarvoor excuus!) dat op 22 november van het jaar 1963 John F. Kennedy werd vermoord. Dat heeft niets te maken met onze naderende verkiezingen, maar toch voorzie ik dit als een bedenkelijk voorteken. Kennedy was de laatste president die door geweld om het leven kwam, na Abraham Lincoln in 1865, James Garfield in 1881 en William Mc Kinley in 1901. Bijna alle Amerikaanse presidenten zijn tijdens hun ambtsperiode weleens met de dood bedreigd. Er was zelfs een tijdlang sprake van een duidelijke logica in de opeenvolging van de moorden. Maar volgens complotdenkers schuilt er achter elke stoelpoot nu eenmaal wel een dreiging …..
Daarover gesproken. Ik las over de rechtszaak van vijf van de vele honderden verdachten naar aanleiding van de bedreigingen aan het adres van de kinderboekenschrijver Pim Lammers. Die bedreigingen waren over het algemeen niet mals. Ze gingen van ‘ik maak je kapot’ tot ‘ ze moesten je ophangen’. Uit het bericht (Volkskrant 2/9) maak ik op dat dit het nieuwe schelden is. ‘Ik wilde hem alleen maar uitschelden’, vergoelijkte een 23-jarige moeder uit Venlo zich schouderophalend, hoewel ze niet te beroerd zou zijn een galgje voor de ‘ingeteerde pedo’ op te richten. Dat voorspelt niet veel goeds voor hedendaagse en toekomstige schrijvers. Kunnen die nog wel schrijven over wat zij als kind hebben meegemaakt? Ik vrees van niet. Ik herinner mij een mevrouw die mij zonder dralen toevertrouwde dat zij voor het eerst had gesekst met een volwassen man. Ze zei er expliciet bij dat ze als meisje viel op oudere jongens of mannen. Zou een man van vandaag de dag met een dergelijk verhaal voor de draad komen, dan zijn de rapen gaar. Mijn eigen verleden is wat dat betreft ook niet brandschoon. Ik heb ook enkele verkerinkjes gehad met meisjes van 17 jaar, terwijl ik toen al in de twintig was. Dat de liefde steeds van twee kanten kwam, lijkt me onnodig te zeggen, maar of dat zal helpen mij niet alsnog als een kinderlokker neer te zetten, is zeer de vraag. Als deze stigmatisering deel uitmaakt van het nieuwe denken, dan zie ik eerdaags nog eens een horde moraalridders met getrokken zwaarden op een vermeende dader afkomen.
Ook een veeg teken is dat het omstreeks de nieuwe verkiezingen 35 jaar geleden is dat een imam in de moskee van Bradford (Engeland) de schrijver Salmon Rushdie naar aanleiding van diens boek De duivelsverzen dood wenste. We hebben gezien wat dat teweeg bracht. Met de nu al omstreden verkiezingen van 2024 in Amerika en de inauguratie in januari 2025, zal het 62 jaar geleden zijn dat Kennedy het loodje legde. Dat is 62 jaar na de moord op president McKinley en 160 jaar na die van Abraham Lincoln. Een hedendaagse Nostradamus zal met deze omineuze getallen wel raad weten. Maar van mij weet u niets! My lips are sealed!!
30.8.23 Platina-lid Iemand vroeg bij de koffie tussen de koetjes en kalfjes door hoelang ik lid ben van de ANWB. Je hebt er tegenstanders en voorstanders van. Het ging nu om iemand van de club die onlangs met zijn elektrische fiets in de buurt van het Drielandenpunt panne kreeg en als jong-lid de stokoude wielrijdersbond even had gebeld en raadt eens wat ….. binnen een kwartiertje was het probleem verholpen! Puik! Hij wilde er nooit aan, gaf hij eerlijk toe. Een beetje vent lost zijn pechjes onderweg toch zelf wel op. Tjongejonge, dacht ik meer dan eens bij het lezen van de autoavonturen van Eric Corton ….. en dat is nog maar een van die vele zelfhelpers. Mij niet gezien. Maar ik leefde ook jaren zonder ANWB. Dat eindigde op donderdagnacht 29 Oktober 1987. Ik moest die avond voorlezen in een cafeetje in het centrum van Emmen. Ter gelegenheid hiervan verscheen er een zeer slecht gedrukt boekje met de datum van die avond. Vandaar dat ik dat nog zo precies weet. Vlak voor ik mijn auto op een braakliggend terrein parkeerde, tankte ik ….. verkeerd, zo zou later blijken. Toen ik na afloop -het zal zo tegen elf uur zijn geweest- weg wilde rijden, begon mijn Escort na honderd meter te haperen. En stinken ….. allemachtig jezuschristus ! Na wat gepruttel hield het voorgoed op. Waar die man -jaartje of 30- ineens vandaan kwam weet ik niet, maar hij was er. ‘Pech?’, zei hij. Ik had inmiddels de motorkap omhoog gedaan. ‘Ik denk het’, zei ik. ‘Probeer nog eens’, zei de man. Ik probeerde het, maar er gebeurde niets. ‘Ik wil je wel even naar huis brengen, touwtje ertussen, klaar …..’, maar dat vertrouwde ik niet en ik zei dat ik de ANWB wel even zou bellen. Moest maar zien hoe dat zou gaan, want ik was geen lid. ‘Zonde van het geld, ik breng u wel effe zonder problemen naar huis’, teemde de man, die mij steeds loucher over kwam. Ik sloot mijn auto af en liep terug naar de binnenstad. Mobieltjes had je nog niet. Ik ging naar een willekeurig cafeetje en mocht er even bellen. Die ANWB-er kwam al vlot. Ik had gehoopt dat die ‘behulpzame’ man intussen weg zou zijn, maar helaas. Hij dook meteen weer op en begon tegen de ANWB-monteur aan te etteren. ‘Die meneer heeft al aan mij toegezegd dat ik hem wel effe naar huis sleep’, foeterde hij. ‘Niks d’ ervan’, zei ik, ‘en nou wegwezen’. De ANWB-man betoonde zich Oostindisch doof en sloot een noodtankje benzine aan op mijn motor en zo reden wij achter elkaar aan naar mijn huis. Hier vertelde hij bij het invullen van de gegevens voor het lidmaatschap, dat hij vaker last had van dit soort vervelende types. ‘En als je ze één keer binnen hebt, krijg ze dan maar es weer weg’, zei hij. Het was al ruim na middernacht. De man wenste me succes met het overhevelen van de super naar gewone benzine. Dat lukte met een kennis later die week. Ik maakte door die inmiddels ruim 35 jaren niet overdadig veel gebruik van hun diensten. Zo af en toe gooide ik het deur in het slot met de sleutel nog in het contact en één keer stond mijn auto bijna in de fik. De sleper bracht me naar de garage. ‘Moeder ANWB’, noemt Rik Zaal het in zijn vakantieboek Leve het toerisme. Vooral in geval van nood; een waarheid als een koe!
Als men heel lang lid van iets is, krijgt men soms zekere voordelen of bonussen. Men betaalt bijvoorbeeld minder premie of men krijgt korting op hun producten (de Nederlandse belastingdienst doet hier helaas niet aan mee!). Dat is ook het geval bij de ANWB. Als platina-lid maakte ik hier lange tijd geen gebruik van. Tot vorig jaar. We waren in Meppel en spontaan -deels ook uit nieuwsgierigheid- liep ik hun winkel binnen en scoorde er met de opruimings- + ledenkorting voor een prikkie een paar prachtige shirts. Het bleek ook nog eens heel goed spul. Nu voert vooral mijn vrouw al jaren een stille oorlog tegen de kledingfabricage. Het is een industrie met veel kinderarbeid, uitbuiting en onderbetaling. Daarbij wordt er enorm veel gif en water gebruikt voor de teelt van katoen en dus voor de productie van die enorme kledingberg. Recycling levert bijna niets op. Tweedehands gaat redelijk goed, maar het meeste verdwijnt naar West-Afrika, waar het ligt weg te rotten. Kortom: een onbeschrijfelijke milieuramp, veroorzaakt en in stand gehouden door de aan kleding verslaafde consument.
Gisteren gingen we nog even langs bij de ANWB-winkel te Assen. Het was de laatste zomeruitverkoopweek. Mijn vrouw struinde net als ik bij de mannenrekken met T-shirts en fleece-polo’s. Tegen een verkoopster, die dacht dat ze per ongeluk in de verkeerde rek zocht, zei ze: ‘Die vrouwenshirts hebben vaak van die lage halzen en daar hou ik niet zo van’. Maar dat verbloemde cross-dressen zit wel een beetje in ons beiden. Ik aarzel niet meer om kniekousen uit het vrouwenvak te plukken en bij winterdag de legging aan te trekken waarvan ik enige jaren geleden nog nauwkeurig het doosje onderzocht naar de aanduiding v/m. Nu maakt het me niet meer uit en pluk het uit hetzelfde vak als de kniekousen en de maillots. Aan verbaasde blikken heb ik maling. Bij de ANWB trof ik niets van die gading aan. Misschien komt het nog en meld ik mij tijdens de winteruitverkoop in februari/maart. Mijn vrouw zie ik steeds vaker rondlopen in ietwat gekrompen truien of shirts van mij. Andersom wordt moeilijk, omdat maatje m mij niet past. Even later verlieten we tevreden de winkel. We kunnen er weer jaren tegenaan.
27.8.23 Zandvoort Onze jaarlijkse familietreffen zit er weer op. Altijd een heel gedoe, ofschoon vrouw en ik het als een hele aardige gebeurtenis beschouwen. Vorig jaar waren we met een lid meer. Die had het nu te druk met zijn werk in de festivalwereld. Want dat is big business. Twee anderen -ik zal geen namen noemen, hoewel de kans dat ze dit schrijven ooit zullen lezen uiterst klein is, omdat niemand van de groep iets met boeken, kranten of blogverhalen heeft- gaapten nog na van een muziekavondje te Utrecht. Mijn vrouw had wederom niet op een zak chips of een pak koekjes meer of minder gekeken. De voorraadtafel puilde zoals gebruikelijk uit van de blikjes cola, cassis en gezinspakken vruchtensap. Aan bier of sterke drank hoefden we geen cent uit te geven, want niemand van de groep bezondigt zich hieraan. Veel gebruik werd er echter niet van gemaakt. Niet dat ze tekort kwamen! O zeker niet, maar alles ging met muizenhapjes en -slokjes. Mijn vrouw weet dat nooit goed in te schatten. In de winkel remde ik haar nog enigszins af, maar zei ze: het zal niemand aan iets ontbreken! Ik huldig dit standpunt, alleen ik ken mijn pappenheimers inmiddels lang genoeg. Nu kan ik er wel tot aan de winter mee vooruit. De twee kinderen – 3 en 4 jaar-zouden in de garage in de speciaal hiervoor gefabriceerde zandbak spelen, maar regen gooide roet in het eten en daardoor hevelde ik welgemoed vlak voor ze arriveerden de zandbak over naar de schuur. Het gevolg was dat gaandeweg de middag via hun schoenzooltjes steeds meer zand van de schuur door heel het huis werd verplaatst. Bij goed weer waren we met de hele club op het gazon gaan zitten en zou dit probleem zich niet hebben voorgedaan. Geeft niet, zei mijn vrouw, als een van de twee voor de zoveelste keer de kamer invloog om een chipje of een koekje te pikken en we precies konden zien waar het kind deze keer had gelopen. Een minuut of tien bootsten ze de races in Zandvoort na, toen was de lol eraf en lagen er verschillende onderdelen van de twee raceautoos (als cadeautjes voor hen gekocht) verspreid over de vloer in de schuur. Wat dat betreft deden ze niet onder voor de echte racers. Regelmatig moedigde mijn vrouw de gasten aan toch vooral van de hapjes en dranken te nemen en alsof dat niet hielp voegde ze er steeds nieuwe producten aan toe, zodat niemand er om wat voor reden onderuit kon. Over de gesprekken die er werden gevoerd kan ik weinig zeggen. Ik lijd nu eenmaal aan selectieve gehoorstoornis en daardoor kan ik mij weinig auditiefs van belang heugen. Ja, het ging vooral over de prijs van elektriciteit voor auto’s en dat het wonen in de Randstad zo prijzig is, maar dat de winkels in het Noorden zo weinig kleding van gerenommeerde merken verkopen en dat je daarom beter in het Westen kunt wonen. Over dat soort zaken ging het. Halverwege de middag hield een regenbui en onweer het gesprek een tijdje down-to-earth. Om halfvijf stonden de gasten als afgesproken tegelijk op. Mijn vrouw probeerde nog iets van de grote voorraad ingeslagen voedsel aan hen te slijten. ‘Neem mee, voor onderweg!’ Het lukte moeizaam. Zelfs onze kakelverse eieren waren geen roofgoed. Morgen mogen zij ze weer bij Appie kopen, 4 euro de 10. Daarna begonnen we het huis te reinigen. Tegen zes uur hingen we uitgeput voor het Journaal. Max Verstappen had weer gewonnen. In een flits zag ik bij een van die turbo’s dezelfde onderdelen rondvliegen als van die autootjes van de kids. Dat heeft die speelgoedfabrikant daar in China goed gezien. Volgend jaar koop ik voor elk een mooie prentenboek, hoewel ik vrijwel zeker weet dat deze poging hen te passeren en voorzichtig bij te sturen totaal zinloos zal zijn.
24.8.23 A brief history of time (en niet volgens Stephen Hawking) Iemand maakte mij opmerkzaam op de binnenkort te houden reünie van The House of the Rising Sun te Gieten. Dit was de plaatselijke jongerensociëteit (zoals het toen heel sjiek heette), die in januari 1968 werd geopend en waar ik al spoedig vele middagen en avonden zou slijten. In eerste instantie waren het vooral jongeren uit Gieten zelf die het bezochten. Daardoor voelde ik mij er in het begin een beetje een buitenstaander. Hun muziek was ook niet echt mijn muziek, want ik had Bob Dylan ontdekt en toetste niet zelden de twee in de jukebox aanwezige singles achter elkaar in, zodat iemand op zeker moment geagiteerd de stekker uit het apparaat trok en Bob’s mond snoerde. Dat was tegen mijn zere been. Kort erop werd er een platenspeler aangeschaft en draaide de barkeper elpees van onder andere John Mayall, Fleetwood Mac en Cuby. Weer later Zappa’s Mothers of Invention, Cream en Led Zeppelin. De geruchten gingen al spoedig dat het er in The House (zoals het werd verkort) uitermate ruig toeging. Dat er conform de inhoud van het liedje waar de sociëteit naar was vernoemd, liederlijk werd omgesprongen met de goede zeden en dat vooral meisjes het gebouw dienden te mijden. Ik mocht er vanzelf niet komen. Mijn vader had goede omgang met gemeenteraadslid meneer De Graaf uit Nieuwediep, waarop hij blind voer wat betreft de geruchten die over The House de ronde deden. Dat ik desondanks op mijn 17de elk weekend uit ging, wekte kennelijk geen argwaan. Want naast The House bezocht ik zondagsmiddags ook geregeld Parkzicht te Veendam, om aldaar de finefleur van de Nederlandse popscene te aanschouwen. De weinige keren dat hij wel vroeg waar ik ’s weekends mijn tijd verdreef, noemde ik de naam van een jongen die ik op dansles had leren kennen en die een zoon was van een welvarende landbouwer. Daar kon ik een aardig tijdje mee vooruit. In mei ’70 deed de politie een inval in The House, omdat de geur van hash en wiet hinderlijk over De Brink trok. Enige tientallen aanwezigen werden door het politiekorps ingerekend. Nogal overtrokken, maar de mythe van de verloedering van een plattelandsdorp zou nooit meer overwaaien. In die tijd had ik mijn horizon al verlegd en bromde naar Borger (TOR), naar Rolde (Bistro) of naar Assen (De Kolk), zodat ik de dans ontsprong. Mijn vader voelde mij niettemin stevig aan de tand, hoewel hij op de foto in de krant mijn tronie niet tussen die der delinquenten aantrof. Meneer De Graaf sprak er schande van en smeerde de druppel inkt uit tot de grootte van Homan Free’s gat. (Voor niet bekenden van deze regio: Het betreft hier de recreatieve waterplas genoemd naar de eigenaar, gemeentebestuurslid en kompaan van meneer De Graaf) En zo sprak de goegemeente van heel de gemeente hem na. Kort voor deze razzia had ik voor het eerst in mijn leven als liedjeszanger voor publiek opgetreden. In The House. Een bomvolle soos. Een van de bestuursleden schreef er een stukje over dat in het volgende nummer van De Schakel geplaatst zou worden. Daar zij mijn naam in dit stukje zou vermelden, hetgeen me een doodschrik bezorgde, fietste ik daags na mijn optreden met zwaar kloppend hart langs de hoofdredacteur van het gemeentekrantje. In het artikeltje wordt ‘de heer die met enige liedjes Bob Dylan tracht te imiteren’, aangeduid met Eissing. Ik had die naam in een opwelling bedacht. De eindredacteur keek me raar aan, maar zag het als een kwestie was van leven en dood en veranderde het. Een journalistieke blunder, soit. Menigmaal werd mij later gevraagd hoe ik nu werkelijk heette. Kort daarop muntte ik ‘William’ als artiestennaam en trad regelmatig op in jeugdsozen en enkele keren op een popfestival. Die naam werd mijn vader pas gewaar door de omslag van mijn debuutbundel in 1976. Mijn moeder was van dit alles wel enigszins op de hoogte, maar zweeg voor de lieve vrede. Een eigenschap die ik in haar zeer bewonderde. Na de heropening, burgerde The House langzamerhand in. De scherpe kantjes gingen eraf. Er ontstond zelfs goede omgang met het zojuist geopende bejaardencentrum achter The House. De eerste lichting jongeren, de oprichters, hadden voor een deel hun geboortedorp al verlaten en studeerden in met name de stad Groningen. Wat restte was een mooie tijd en een ruiker nostalgie.
Nu komt er dan weer een reünie. Want om de zoveel jaar herhaalt zich dit. Bij de tweede reünie heb ik bij de opening een verhaal voor gelezen en bij de derde werd mij gevraagd nog eens een paar van die ouwe Dylan-liedjes te spelen. Dat heb ik niet gedaan. In 1985 ben ik gestopt met optredens en heb mijn gitaar (Gibson Mark II) aan de wilgen gehangen en weer wat later verkocht. Zonde, hoorde ik nog weleens. Ik wuifde het weg. Ik heb me sindsdien gefocust op schrijven. Niet meer de spanning of de microfoons wel goed staan afgesteld, of het bandje mij welgezind is en of er belangstelling is voor wat ik te vertellen heb. Met voorlezen ligt dat totaal anders. De daarop volgende reünies bezocht ik niet meer. En nu is er dan weer eentje. Ik twijfel sterk om te gaan. Van de gastenlijst van mijn laatste bezoek zijn er inmiddels al een aantal gestorven. Elke keer als ik hoor over een sterfgeval van een van die oude bezoekers, krijg ik een tik. Het is alsof de klok dan even een gemene zwieper maakt. Een stukje mentaal verdriet. Soms postuum, omdat de persoon in kwestie al jaren niet meer onder ons is. Enkele van de bezoekers zullen de bossanova niet meer kunnen dansen, zullen aan tafel schuiven in een rolstoel. Enkelen zal het spreken moeilijk gaan of zal het geheugen haperen en weer anderen zal ik moeten gedogen door mij er enkele uren mee onder hetzelfde plafond te begeven. Met enkele meisjes heb ik een korte verhouding gehad die voor beiden vervelend eindigde. Aan de andere kant zijn ze wel allemaal onderdeel geweest van een flinke hap van mijn leven. Dat kun je niet zo maar van tafel vegen. Misschien is het mijn latente angst wel voor misstappen, in dit geval voor een ouderdomszonde. Moeilijk hoor.
21.8.23 Strogunst Onze buren gaan verhuizen naar Spanje en daardoor boden ze ons hun kippen aan. Ze zouden ze moeilijk mee kunnen nemen. Een doorsnee legkip heeft weinig handelswaarde, dit in tegenstelling tot een hond of een kat. Over het welbekende aaibaarheidsfactor wil ik het niet hebben. We hebben jarenlang een toom kippen gehad, maar de laatsten zag ik aangevallen worden door een buizerd en sindsdien wilden we geen kippen meer. Grote eiereters waren we ook al niet. Bovendien schrikte ons het risico van de vogelgriep af en het verplicht ophokken, zoals gebeurde in de steeds groter wordende kippenschuren. Hoe dan ook, ons kippenavontuur zat er op. Tot vorige week dus.
Ik zorgde dat ons oude binnenhok weer bewoonbaar werd en de buitenhok afdoende overdekt. De zeven kippen konden erin. De eerste dagen legde elke kip een ei. We waren enthousiast en gaven al enige volle doosjes weg. Toen begon de productie plotseling in te zakken en waren er dagen dat we geen enkele ei hadden. Misschien zeiden we zou het wat zijn om in plaats van houtvezel stro in hun leghokjes te doen. Nu had schuinover-buurman net zijn koren gecombined en de zwaden lagen op het land om tot balen geperst te worden. In vroeger tijden gebruikte ik vaak stro voor de hokjes van onder andere enige konijnen. Dat haalde ik niet zelden van het land voor ons huis, maar daar lopen nu dit jaar koeien. Tegen donker liep ik dan het land op en vulde mijn kruiwagen en liep daarmee enige keren heen en weer en vulde zo mijn strovoorraadhokje. Daar kon ik de winter aardig mee doorkomen. Ach, op zo’n zevenbundergroot stuk land zie je die paar kruiwagens niet. Ik moest ingeval weleens aan mijn vader denken die me eens vertelde dat vooral in het laatste oorlogsjaar hele horden armoezaaiers uit het midden en het westen van ons land naar hier trokken en dat er steeds vaker mensen waren die ’s nachts aardappelen uit het perceel naast de boerderij krabden. Je zou dat een vorm van stelen kunnen noemen en je kon daar moeilijk over doen, erop af gaan, maar dat liet mijn vader heimelijk achterwege. Ik vond dat heel nobele verzetsdaad. Ik mag mijn gauwdieverij natuurlijk niet vergelijken met die van mensen die niets hadden. Toch speelt dat in mijn achterhoofd wel een rol. Ik kan het bijvoorbeeld niet uitstaan als mensen voedsel weggooien. Als ik lees dat een kwart van al het voedsel dat we produceren op de een of andere manier wordt doorgedraaid, dan raak ik daardoor helemaal van streek en denk alleen maar aan al die mensen die verrekken van de honger. Ik heb in het verleden eens meegemaakt dat ik in de supermarkt appels, die in een doos lagen om weggegooid te worden pakte, en hier woorden over kreeg van de groente- en fruitman, die me verzocht ze terug te leggen en exemplaren uit de stelling te nemen. Dat deed ik niet. Ik zei dat de exemplaren die hij van plan was weg te gooien prima waren en dat ik er dezelfde prijs voor zou betalen als voor de exemplaren in de stelling. Dat was nog ver voor de tijd dat Appie Heijn en andere grootgrutters met veel poeha aankwamen met slogans als: ‘Verspillen is zonde’ en ‘Op datum, 30% korting’. Mooi natuurlijk, maar onze spilzucht is juist ontstaan doordat de consument, opgefokt door de megasupermarkten en hun concurrentiedrift, veel te kieskeurig is geworden. Die appels bevatten een paar rotte plekken. Nou en!! Brood op datum? Leg het in de vriezer. Het kan nog weken mee!
Toen het donker genoeg was om niet al teveel op te vallen, begaf ik mij met twee grote vuilniszakken naar het land. Maar helaas …. de zwaden waren al weg! Die middag moet de stropers zijn langst geweest. Al wat restte waren hier en daar wat vlokken en vergeten randjes. Het werd nog een heel gehark om de twee zakken vol te krijgen. Zeer binnenkort zal de boer het stuk land omploegen en zal het laatste beetje stro verdwijnen. Wat ik deed was feitelijk hetzelfde als het redden van die appels. In het licht van een straatlantaarn zag ik in de hoek een blok van acht balen liggen. Deze waren uiteraard verzegd. Morgen zal de boer ze ophalen en het zou wat zijn als er eentje ontbrak en de verdenking mogelijk mijn richting op zou gaan. No Way! Mijn oogst is als het witst denkbare brood. En de kippen, ach die hebben een geweten zo schoon als een pas gelegd ei.
19.8.23 Uitersten In mijn niet te stuiten jacht op boeken, vond ik vanmiddag in het boekenkastje van Bonnen twee gelijke exemplaren. Ik had vier boeken bij me ter ruiling en omdat ik maar tot twee boeken kwam om mee terug te nemen -niet dat dat zo nauw steekt, soms neem ik helemaal niets mee terug- nam ik die beide gelijke boeken mee. Het betrof Piet’s Big City van Piet van Dijken. Piet van Dijken, ja wie kent hem niet …? Een tijd geleden alweer was Piet met zijn boek op tv-Noord. Hij was jaren sidekick in dat programma en nu mocht hij er zijn eigen boek aanprijzen. Mooi man, om hem na te spreken. Ik mocht Piet altijd wel, tot er bij mij een soort overkill ontstond. Ineens had ik het een beetje gehad met hem. Een collega van mij, een echte stadjer, liep altijd een straatje om als hij Piet in het vizier kreeg en naar gespreksvoer aan het vissen was. Ik sloeg het boek open en vond het tot mijn verrassing met zwierige uithalen gesigneerd. Het luidt: Aug.2023 Blij mee! Wel lezen! Goed initiatief! Trots! +handtekenining. Daarmee was het schutblad overvol. Ik vroeg me af wat voor initiatief hier werd bedoeld en of de oproep om het boek te lezen niet aan dovemansoren was besteed. Nieuwsgierig nam ik het tweede exemplaar ter hand en jawel, ook deze was van enige wervende roepwoorden voorzien. Blij mee! Aug.2023 Mooi man! Stukje per dag! Kalm aan! + wederom zijn handtekening. Aan enthousiasme ontbrak het hem al nooit. Het kon haast niet anders of iemand had Piet twee exemplaren van zijn Big City ontfutseld om ze hier in dit nogal gammele boekenkastje te dumpen. Ik nam ze allebei mee om tzt een exemplaar terug te brengen en de andere verderop in een zelfde soort kastje te schuiven.
Ook nam ik mee een boek getiteld Mevrouw Couperus van de schrijfster Sophie Zijlstra. Het behelst het verhaal van de vrouw van schrijver/dandy Louis Couperus. Zij was zijn nicht. Ze trouwden in 1891. Het werd alom gezien als een schijnhuwelijk, daar algemeen bekend was dat Louis niet erg straight in het huwelijk was. Mogelijk, ik zeg mogelijk, heeft de zaak Oscar Wilde versus Alfred ‘Bosie’ Douglas, die in 1895 de voorpagina’s van menig westerse krant sierde, hem doen besluiten zijn kop voorgoed diep in het zand te steken. Oscar Wilde, beroemd schrijver van verhalen, toneelstukken en gedichten, had een verhouding met de 16 jaar jongere Bosie. Zijn vader eiste beëindiging van deze vuile sodomie. Het werd een enorm opgeblazen rechtzaak die Oscar Wilde verloor. Hij sleet twee jaren in de strenge Reading Prison. Met zijn roem en schrijverschap was het zo goed als gedaan. Hij stierf in armoede in 1900 te Parijs. Mogelijk voorzag Louis Couperus eenzelfde treurige afgang als al te zeer bekend werd dat hij er een ietsiepietsie zelfde levensloop op na hield als zijn Engelse evenknie. Louis had in opdracht van zijn uitgever en op instigatie van Oscar Wilde het verzoek gekregen diens The portrait of Dorian Gray te vertalen, hetgeen zijn vrouw, Elisabeth Baud, ondernam. Het boek vertelt het verhaal van een man die het verval door ouderdom ontkent. Iets wat perfect paste bij de ijdele Couperus en Wilde. Het kwam in het Nederlands uit in 1893. Dus net voor de val van Oscar. Ik heb van Louis Couperus ooit De berg van licht proberen te lezen. Is niet helemaal gelukt. Geen doorkomen aan. Van Oscar Wilde heb ik wel het een en ander gelezen.
Nee, dan zijn de stukjes van Piet van Dijken een verademing. Voor er tussendoor. Geen literaire zweefvluchten. Met beide goed geschoeide voeten op de grond. Heel herkenbaar voor iemand die een beetje bekend is met de big city.
16.8.23 De brieven van tante Liefke & oom Frits In de Gieterveen.com-column van gisteren, haalde ik het voorbeeld aan van mensen die om wat voor reden dan ook, uit hun land zijn vertrokken, om elders in de wereld onderdak te vinden en een bestaan op te bouwen. Ik sprak in dat stuk over een oud-tante en een oud-oom van mij. De geschiedenis van zowel mijn vaders- als mijn moederskant is binnen mijn familie niet erg bekend. Dat valt me weleens op. Laat staan voor mensen daar buiten. Vandaar dat ik er hier iets dieper op in wil gaan en dan met name het leven van tante Liefke en oom Frits. Ik moet hier afgaan op de brieven die tante Liefke aan met name mijn opa en oma Wigchering (geboren: Noordhoek) schreef. Zij zijn mijn grootouders van moederskant. De ouders van tante Liefke heetten Meinne Noordhoek en Egbertien Kruizinga. Liefke werd net als mijn grootmoeder Trijntje (Trientje) geboren te Oud-Annerveen. Trijntje was eerstgeborene, 1895, Liefke de vijfde, 1903. Daarna kwamen er nog vier kinderen. De laatstgeborene was Gilles, 1913. Bleven de kinderen van Meinne en Egbertien Noordhoek aardig in de buurt wonen, hoe vreemd zou het zijn geweest dat Liefke in Gelderland terecht kwam. Dat had te maken met haar huwelijk met Frits Bödeker. Ze trouwden in 1930. Uit geen van de brieven blijkt dat ze kinderen hebben gekregen. Frits kreeg een aanstelling in een steenfabriek nabij Tolkamer, aan de Rijn bij Lobith. Volgens Wikipedia moet dat de Hollands-Duitsche Steenfabriek zijn geweest, later de bv Steenfabriek genaamd en in 1988 overgenomen door de Australische multinational Boral Bricks Limited. Ik zou dit allemaal niet noemen als tante Liefke en oom Frits in 1950 niet hadden besloten naar dit werelddeel te emigreren. Het leven in Australië is volgens haar brieven een groot feest! Hoe is dat Australië-avontuur zo ontstaan? De kwestie is dat Lobith en omgeving vooral door de zich terugtrekkende Duitsers en ook door de geallieerden begin ’45 in puin was geschoten. “Er is bijna geen huis onbeschadigd”, schijft Liefke. Hun gram was dat er bijna niets werd gedaan aan herstel. Ook de steenfabriek was ernstig beschadigd. Alleen mensen die gingen trouwen kregen woonsteun. Liefke en Frits hadden bijna niets meer. “Twee stoelen en vier borden”, schrijft ze ergens. Dan komt het idee om naar Australië te gaan, want Nederlanders trekken massaal die kant op. Oom Frits had voor de oorlog al naar Ierland gekund. Hij had gestudeerd en er was gebrek aan goed geschoolde mensen. Ook Zuid-Afrika had zijn belangstelling, maar daarvoor zou Liefke niet mee hebben gekund. Voor ze naar Australië konden, moesten ze een heel circus van onderzoeken doorlopen. Maar in januari 1951 voeren ze vanuit Glascow (Schotland) in 36 dagen naar Melbourne. Liefke heeft gedurende de reis veel last van zeeziekte. Ze gaan wonen in Brunswick, een voorstad van Melbourne. Frits wordt er bedrijfsleider van een steenfabriek. Na zes jaar krijgt hij ontslag, want het bedrijf gaat vanwege slapte in de bouwsector dicht. Daarna wordt hij magazijnmeester bij een Engels bedrijf. Het leven is er goed. Ze schrijft dat ze naar de bioscoop en het theater zijn geweest en winkelden in Melbourne. Het vinden van een huis blijft een moeilijke zaak. Ze bivakkeren regelmatig in hotels, waar Liefke dan als huis- en keukenhulp werkt en ze geen huur hoeven te betalen. Na een jaar of zes kunnen ze eindelijk zelf een huis kopen. Het is heel aardig te lezen dat ze mij noemt in de brief van 9 oktober 1951: “Van Trijntje -mijn oma Wigchering dus- laatst ook een hele mooie brief gehad, dat Henny -mijn moeder- haar vijfde kind al heeft. Nu daar zullen toch wel een paar van naar Australië moeten, willen ze tenminste boer worden, weer een jongen hè?” Dat ben ik dus! Geen van ons waagde overigens de grote stap. In een brief van september ’58 vertelt ze dat zij zich heeft gestoten en dat ze met haar enkel in het gips ligt. In februari ’59 komt ze hier op terug door te schrijven dat haar been nog steeds niet hersteld is, dat ze er dik verband “5 meter lang” omheen draagt en dat ze als de wond dicht is, alsnog moet worden geopereerd. Waaraan is onduidelijk. Daarbij heeft ze een enorm pijnlijke kaakontsteking en wondroos gehad. Australië is dus niet alléén jolijt! In de brief van 11 oktober 1960 schrijft ze dat ze in maart van dat jaar is gevallen. De wond waarover ik eerder sprak is pas na twee jaar dicht. Ze valt op een roestige pin, opzij van de kuit. Er ontstaat een grote wond die zij in eerste instantie schoon spoelt met sodawater. De dokter -een vrouwelijke dokter, schrijft ze- zegt dat het er niet goed uitziet. Ook komt dan langzamerhand naar voren dat ze, indien ze niet meer hoeven te werken, toch wel naar Nederland terug willen. “Wij kunnen nog niet goed besluiten waar wij onze oude dagen willen slijten”, schrijft ze 10 april 1964. Ze is dan 60 jaar. En “Heel veel mensen gaan terug”. Bovendien krijgt ze steeds meer wens haar broers en zussen en aanhang, vooral de kinderen daarvan, te willen zien. Met Frits gaat het prima. Hij wordt dik, schrijft Liefke en wil afvallen. Hij is dan bedrijfschef en werkt kortbij huis. In april ’64 schrijft ze dat het met haar been nog niet best wil. Ze lijdt vreselijke pijn en ligt veel in bed. Frits toont zich een model huishoudman: “Hij kookt, doet de afwas en kan al heel wat huishoudwerk doen”. Deze brief blijkt de laatste te zijn. Want op 27 maart 1966 schrijft Frits (de enige keer) aan opa en oma, dat op 16 maart j.l. hun zus Liefke in het ziekenhuis te Melbourne is overleden. Aan inwendige bloedingen, volgens de behandelende arts. “De open wond aan haar been zal er mede oorzaak van zijn geweest”, schrijft Frits. Hij heeft twee urnen gekocht; een voor haar en een voor hemzelf. Hiermee eindigt het leven van Liefke Bödeker-Noordhoek.
Van Frits Bödeker kan ik ten leste zeggen dat ik hem ontmoet heb kort nadat ik op Veenakkers 52 kwam te wonen. Dit huis is door mijn overgrootouders gebouwd, mijn overgrootmoeder, Henderkien Wigchering-van der Wijk, overleed op 18 april 1946. Het huis bleef in de familie. Mijn opa en oma kochten het -mogelijk door de voorzet van tante Liefke- in 1956. De inmiddels oude Frits Bödeker maakte een soort sentimental journey. Dat moet geweest zijn in ’87-’88. Hij was teruggekomen uit Australië en woonde in het Gooi. Met een mevrouw als chauffeuse wilde hij onder andere het huis van Trientje en Harm Wigchering nog eens zien. Dat heb ik met plezier gedaan. Hij was hier als jongere meer dan eens met Liefke geweest. Hij herinnerde zich alles nog en was erg ontroerd. Hij moet iets van 83-84 jaar zijn geweest. Resumerend kan ik wel stellen dat emigratie niet alles is. Men wil na verloop van tijd niet zelden terug naar het geboorteland of het land van herkomst en dat zal ook zo gaan met een groot deel van de nu in Nederland verblijvende vluchtelingen.
10.8.23 I.m. Robbie R. & Janny Z. Opgeschrikt door de dood van Robbie Robertson. Spil van The Band. Eén van de invloedrijkste bands uit de Amerikaanse popgeschiedenis. Robbie Robertson was niet alleen de gitarist van The Band, maar ook de componist/tekstschrijver van bijna al hun liedjes. Bob Dylan vroeg hen -toen nog The Hawks_ in 1966 als zijn begeleidingsband. Ze weekten zich daarna los en maakten met en zonder Bob Dylan een aantal prachtige platen. Maar door drank en drugs viel de band uit elkaar en Robbie Robertson ging solo verder. Hij trad niet meer live als muzikant op. Hij was als half-Indiaans ook veel bezig met de bescherming en de rechten van de Native Americans en maakte onder andere muziek geïnspireerd door het verhaal van de onderdrukking van zijn volk. Na The Last Waltz (het afscheidsconcert van The Band in 1976) is er weleens geprobeerd om de groep weer bij elkaar te krijgen. Dat is mede door tegenwerking van Robbie Robertson niet gelukt. Vooral bij drummer/zanger Levon Helm zat de wrevel jegens Robertson diep. Hij verweet hem een te groot aandeel van de royalty’s van The Band op te strijken. Robbie bestreed dat. Als componist, tekstschrijver en producer van The Band-platen kreeg hij inderdaad een groter deel. Zo zijn de regels. Bovendien was The Band zonder dat hij het wilde uit elkaar gevallen door zaken waar hij buiten stond: drank en drugs. Daar was hij spuugzat van, liet hij zich meerdere keren ontvallen. Jammer dat het zo is verlopen. Met het wegvallen van Robbie Robertson is de op een na laatste Band-lid gaan hemelen. Hij is 80 jaar geworden.
Ook ontviel ons een oude vriendin: Janny Zikken. Trouwde met een van de leden van ons vriendenclubje. Ik was erg gesteld op haar. Maar onze wegen scheidden toen het huwelijk strandde en zij verder ging met iemand waar ik niets mee had. Zo af en toe kwam ik haar in het dorp tegen. Ze offerde royaal aan koning alcohol en princes nicotina. Het deed pijn haar te zien wegteren. Toen zich dat wreekte in kanker was het al snel duidelijk dat een vroegtijdig eind in zicht kwam. Ik zag haar de laatste jaren niet vaak en toch zal ik haar aanwezigheid missen. Ik merkte het vanmiddag toen ik langs de plek liep waar ik haar mogelijk voor het laatst ontmoette en sprak. Het voelde leeg en koud. Mijn landschap wordt door deze twee overledenen een stukje leger. Ze zijn voorgoed deel van het immense verleden geworden. Janny heb ik nog op een paar foto’s en van Robbie Robertson kan ik de muziek beluisteren. Zo houd ik ze nog een beetje in gedachten.
2 .8.23 Kritisch kamerlid Van Pieter Omtzigt wordt gezegd dat hij een kritisch kamerlid is. Ik houd wel van deze typering, omdat ik dat namelijk zelf ook ben. Ik woon 38 jaar in dit huis. Het huis dat ik als een soort schatbewaarder onderhoud en waar -als het alleen aan mij lag- weinig aan zou gebeuren. Als ik ’s avonds in de kamer in een van de twee oude fauteuils zit, laat ik regelmatig mijn ogen langs de lambriseringen dwalen en zak langzaam af tot de plinten en over de vloer tot ik bij mezelf uitkom. De fauteuil waarin ik veelal zit te lezen is krakkemikkig en zou als men anders in het leven staat, allang bij het grof vuil zijn beland. Het is even oud als dit huis. Gelukkig is mijn vrouw niet behept met het modevirus. Niettemin zijn ook wij af en toe aan nieuwe dingen toe. Ineens hangt er een losse draad aan een van de overgordijnen en de kans bestaat dat als ik er aan zou trekken, het hele stuk tot rafels op de vensterbank en vloer zou belanden. Of ineens erger ik mij aan de sleetsheid van de vloer. Dan beraden wij ons, kijken wat financieel mogelijk is en gaan over tot actie. Op zulke momenten zijn we niet minder dan kritische kamerleden. Weliswaar van ons eigen huis. Wij houden voor ogen dat we zuinig met stof, met hout en met verf moeten omgaan, want we leven naar de wetten van Earth Overshoot Day. Verstandig inkopen dus. Het liefst vóór april, want dan zitten we nog aan de goeie kant. En eventueel tweedehandsjes van de inbrengwinkel of afgeprijsde coupons van uit de mode geraakte kleuren. Want kritisch wil zeggen dat je je kop opricht, maar blind en doof bent voor hypes. Ik herken in Pieter Omtzigt veel van die eigenschappen. Als hij achter het spreekgestoelte in de Tweede Kamer staat -thuis bevindt zich zijn eerste kamer- dan valt mij altijd zijn vorsende blik op. Tijdens het razendsnel overwegen en considereren kijkt hij als een roofvogel van bovenaf op de miniemste bewegingen van de kamerleden en valt dan heel berekenend aan. Men is op zijn/haar hoede, want kamerleden willen elkaar graag het leven zuur maken. Pieter weet dat en slaat ze met een paar wisecracks genadeloos van zich af. Hij weet veel meer dan er in de papieren staat. Dossierkennis noemt men dat. Hij zou het land in zijn uppie kunnen besturen, maar dat laat onze constitutie niet toe. We zullen het toch met 150 Tweede en 75 Eerste kamerleden moeten doen. Dat is nu eenmaal ooit zo afgesproken. Een aantal leden zit er zichtbaar voor joker bij. Men hoort pas van hen als ze er de brui aan geven. Dan staat er op de pagina van korte berichten dat hij of zij is opgestapt. Anderen willen de muren tussen de Eerste en de Tweede kamer slechten om Lebensraum te bewerkstelligen. Een enkeling zien het kamerlidmaatschap als de opmaat voor het riante wachtgeld en verschuilen zich op de verkiezingslijst als lijstduwer en weer anderen zien het als een kontje naar een burgemeesterspost ergens in den lande. Pieter doet aan dit alles niet mee. Hij gaat nu eerst met vakantie en beraadt zich aan de oever van een stroompje achter zijn hengeltje en schepnet over de toekomst van ons land. Half augustus komt hij met een lijst potentiële kamerleden tevoorschijn waar heel Den Haag van zal sidderen. Allemaal zijn ze kritisch tot op het bot. Elk spinnetje zien ze, geen scheurtje zal hen ontgaan, ze herkennen op 10 kilometer afstand de geringste schijn van fraude of bedrog. Wij, landgenoten, volgen ze nauwgezet en juichen het toe. Maar ja, mocht het allemaal niet lukken, mochten zijn rivalen hem continu en tot bloedens toe pootje lichten, ja dan zal hij toch moeten omzien naar een functie elders. Want dat is hem immers al eens schriftelijk beloofd. Deze parlementaire miskleun hebben wij allemaal kunnen lezen. Wat die functie inhoudt weet niemand. Zelfs Pieter niet. Zal wel iets van dijkgraaf of brugwachter zijn. In ieder geval ver uit het zicht van het Binnenhof. Nieuwstatenzijl, Paesens-Moddergat of veerman hier of daar lijken mij aardige opties. Wie weet komen we hem nog eens tegen.
30.7.23 Wingebied Rossi moest even uit. Ik deed zijn riem om en liep naar de straat. Ik wachtte bijna plechtstatig voorbij ons hek, want er naderden een paar auto’s en een fietser. Ik gaf hen de ruimte om geen ongeluk te riskeren of in ieder geval een gevaarlijke situatie te veroorzaken. Als wandelaar met een hondje ben je nergens tegen al dat blik en gehaast. De auto’s passeerden, de fietser remde af en beduidde me over te steken. Heel galant. Het was een jongbejaarde mevrouw. Dat zou ik, wokeïstisch gesproken, misschien niet moeten zeggen, maar het doet ertoe. ‘Gaat u maar voor’, zei de mevrouw. ‘Dank u’, zei ik. Ik keek haar een seconde aan. Ze droeg lange, gekrulde haren in een warrige staart en mogelijk hierdoor deed ze me aan Mensje van Keulen denken, die ik enige weken geleden in de krant had zien staan. De mevrouw had geen haast, dat sierde haar. Omdat ze mij onbekend voorkwam, vroeg ik of ze hier woonde. ‘Nee’, zei ze ‘ik woon in Wijk bij Duurstede’. Ze stond met een groepje familie en vrienden op de camping aan de Broek. ‘Ik was hier nog nooit geweest, in deze streek dan’, zei ze ietwat beschroomd. Ik veinsde lichte verbazing. Ik zei dat ik wéleens in Wijk bij Duurstede was geweest. ‘Voor u is dat denk anders dan voor ons in het westen’, zei ze. ‘Ooh’, zei ik. ‘Ja ziet u, ons werd op school geleerd dat met name de provincies Drenthe en Groningen niet veel aan waren. Het waren wingebieden en daar viel niets te beleven. Vroeger ging ik ieder jaar op vakantie met mijn ouders. We bleven bijna altijd in Nederland, soms deden we een stukje Duitsland, maar voorbij de IJssel zijn we nooit geweest. Zwolle was zo’n beetje het verste. ‘Daar wonen alleen maar arme boeren in plaggenhutten’, zei hij dan en dat je je daar niet aan moest vergapen. Dan keerde hij ergens bij Ommen en dan gingen wij terug’. Ik dacht dat zij een grapje maakte en zei: ‘Hoe kwam uw vader daar in ’s hemelsnaam bij?’ ‘Dat werd hem op school geleerd en wij namen dat als kinderen klakkeloos over. Ik weet nog goed dat onze meester weleens zei dat er vroeger een Verenigde Oostindische Compagnie was en een Westindische Compagnie, de VOC en de WIC, en dat wij door de handel in specerijen met die landen heel welvarend waren geworden. En dan hadden we nog de Noordelijke Provincies, zei hij. Die hoorden min of meer ook een beetje bij die verre landen. Daar kwam onze turf vandaan en onze aardappelen. Meer werd er niet over verteld’. Ik wist niet wat ik hoorde. ‘Die televisieserie over Bartje hielp natuurlijk ook niet echt hè’, zei ze voorzichtig. De omslag kwam toen zij met een vriendin op tienertoer Assen en Groningen had aan gedaan. Een soort expeditie. Ze wist niet wat ze zag! Goh, was dat nou -zoals haar vader altijd zei- dat achtergebleven gebied? Ze trof er dezelfde winkels als bij hun en hele aardige mensen. Veel was ze hier nadien niet meer geweest. Een enkele keer. ‘Maar het is hier heel mooi ….. prachtig ….. en zo rustig’, zei ze.
Ik vroeg hoelang ze bleven. Twee weken. ‘We kijken ook een beetje naar de huizen, want het zou best eens kunnen dat we op den duur deze kant op komen. Weg uit die drukte. Kom ik moet verder. Erg leuk met u gesproken te hebben. Nou dag hoor’, en ze zette haar rechtervoet op het pedaal en reed weg richting het dorp dat mogelijk haar toevluchtsoord zou worden. ‘You’re welcome’, riep ik haar in mijn beste Engels na.
27.7.23 Stem als een orkaan Sinéad O’Conner is dood. Ik las het zo-even op teletekst. Sinéad O’Connor was geen makkelijk mens. Een zeer strenge moeder en een getroebleerde jeugd in een nonneninternaat waren de oorzaken, een andere was dat ze aan een bipolaire stoornis leed. Ze kwam altijd op voor onderdrukte vrouwen, vechtend tegen de strenge strenge Ierse abortusregels en fel agerend tegen het katholieke geloof. In oktober 1992 scheurde ze voor het oog van de Saterday Night Live-camera een foto van de paus in snippers. Een grootse daad, maar voor haar populariteit als zangeres had ze dat beter niet kunnen doen. Ze werd verketterd door de Amerikaanse goegemeente. Dat zij en vele miljoenen mensen over heel de wereld slachtoffer zijn van de tucht en het misbruik van de katholieke kerk, waarvan de paus de bovenbaas is, deed er kennelijk niet toe. Alle fatsoenlijke roomsen reageerden als door een heidense wesp gestoken. Hoe ver die woede strekte was te zien tijdens het verjaardagsconcert ter ere van Bob Dylan twee weken later. Sinéad zou I believe in you zingen. Een lied dat haar op het lijf stond geschreven. Een prachtige ode aan de liefde en over keuzes maken. Maar na de aankondiging van Kris Kristofferson ging het radicaal mis. Als een dood vogeltje liet ze het oorverdovende gefluit en geschreeuw over haar heen komen, tot het af zou nemen. Dat gebeurde niet. Als woede vuur zou afgeven, dan zou de Madison Square Garden in New York die avond A great ball of fire zijn geweest. Dit waren dezelfde mensen die thuis schande hadden gesproken van het fotodebacle en haar nu bijna lijfelijk stenigden. In I believe in you wordt you in de titel niet met een hoofdletter geschreven en hoewel Bob Dylan dit nummer in zijn relipopperiode schreef en meermaals uitvoerde, is het niet per se een heilige waarover hij spreekt. Geen God of Christus. Het kan iedereen zijn. Je zou het een redemptielied, een verlossingslied, kunnen noemen. Dat had die andere Bob, Bob Marley al gedaan en misschien terwijl zij de slagen als een stout kind over zich heen liet komen, dacht ze mogelijk ineens aan die andere Bob en toen het getreiter lang genoeg had geduurd, greep ze de microfoonstandaard en krijste War in de microfoon. War, van Bob Marley. A capella. Dat was natuurlijk niet de bedoeling: oorlog voeren op een feestje. Hiermee gaf ze het publiek een enorme oorveeg. En dat publiek voelde zich gemangeld door dat booswicht. Tot dan toe was de avond rustig verlopen. Nou ja, dat wil zeggen; de artiesten van het feest ter ere van het 30-jarige artiestendom van Bob, had zich precies gehouden aan de afspraak het uitgekozen liedje van Bob te zingen. Eddie Vedder van gitaarrockband Pearl Jam deed een mooie uitvoering van Masters of war en Tracy Chapman deed The times they are a-changing. Daarmee was de vroege protestperiode van Bob kennelijk genoeg gememoreerd. Niemand waagde zich aan een van zijn controversiële liedjes over mensen als Emmitt Till, of over Medgar Evers, Ruben Carter of over de gruwelmoord op de zwarte huishoudster Hattie Carroll door een rijkeluiszoon. Wie weet zouden ze Bob er pijn mee doen, want dat soort liedjes deed hij zelf ook al jaren niet meer. Daardoor werd die kreet van Sinéad O’Connor ook veel meer dan een statement. Het was een ferme schop tegen de tere scheentjes van die 18.000 toeschouwers en wie weet even hard tegen die van veel van haar collega-muzikanten. Over hoe Bob dit krasje op zijn feestje opnam, is nooit veel gezegd. Wel dat hij de zin er beetje af had en nog met moeite tot een paar zijn liedjes zou zijn bewogen. Als hij achter de aanklacht van Sinéad O’Connor had gestaan, dan zou het natuurlijk prachtig zijn geweest als hij samen met haar I believe in you had gezongen. Dát zou nog eens deining hebben veroorzaakt! Bob speelde liever op safe. Nu bleef het bij een incident. Kris Kristofferson ving haar op en schold over godamned son of a bitches en een minuut later diende de volgende artiest zich alweer aan. Want zo’n avondje Madison Square kost een duit en alles was tot op de seconde gepland. Ieder deed keurig zijn of haar ding. Van good old Willy Nelson tot aan Johnny Winter. Van Lou Reed tot aan de jongens van The Band. Mannen van stavast. Rockin’ all over the world. Zich tot in de nagels van de tenen bewust van de roem en geld (fame & fortune). Aan het eind van de avond stond Sinéad een beetje weggedoken in het tableau vivant mee te mummelen met Knockin’ on heaven’s door. Bijna onzichtbaar tussen al die opgeblazen ego’s. Dat frêle lijfje, die met een stem als een orkaan had laten weten waar die zogenaamd vrije jongens en vrouwen tegen zouden moeten vechten, maar het niet deden. Van al die geweldige optredens (gezien op tv uiteraard) is mij dat van Sinéad O’Connor het meest bijgebleven.
In 1990 zag ik Sinéad O’Connor op het Belgische Werchter Popfestival. Bob Dylan speelde er ook. Of ze elkaar hebben gezien of gesproken weet ik niet. Wel weet ik dat Bob Dylan op 27 september 1997 in Bologna tijdens een jeugdbijeenkomst in het kader van een katholiek Eucharistie-Congres voor 200.000 mensen speelde. Op de foto bij het artikeltje in de krant zit paus Johannes Paulus II een beetje weg te suffen met zijn hand achter (of tegen!) zijn oor. Na afloop hebben Johan en Bob elkaar de hand geschud en de vertegenwoordiger van Christus op aarde zou daarna iets hebben geciteerd uit Blowing in the wind.
Nee, ik geloof niet dat Bob voelde voor een duetje met dat gevallen wicht uit Ierland. En nu is ze dood. Ze woonde sinds kort in Londen en was bezig met een nieuwe plaat. Op het moment dat ze stierf klonk uit alle pubs in heel Londen muziek van The Rolling Stones, want über-rock&roller Mick Jagger werd die dag 80. Het kan verkeren. Sinéad moet het met slechts 56 doen. Dat ze na de uittreding van het katholieke geloof koos voor de islam, is iets wat ik totaal niet begrijp. Iran, Afghanistan, Syrië, Saudi-Arabië enz. in gedachten en het totale gebrek aldaar aan vrouwenrechten ….. Zij zou toch beter hebben moeten geweten. Enfin, dat kunnen niet meer vragen …..
16.7.23 Doemscenario De prognoses voor de aanstaande verkiezingen vliegen me om de oren. Er rustte al niet veel zegen op het vorige kabinet, maar het komende lijkt helemaal een soepzooitje te worden. ‘Het land moet wel geregeerd worden mensen’, scandeerde boerenburgervoorvrouw Caroline van der Plas van de week vanaf een platte wagen in Rouwveen. Ze zei er alles aan te hebben gedaan om een lijst van 80 leden samen te stellen, maar kwam niet verder dan 23. ‘We hadden geen rekening gehouden met de val van Rutte IV. Wel gehoopt natuurlijk, maar ja, nu zijn alle capabele mensen geïnstalleerd in de Provinciale Staten en de Waterschappen. Dikke shit!’ BBB zou weleens de grootste partij kunnen worden en daarmee het eerste kabinet met een vrouwelijke Minister-President. Wél heeft ze laten doorschemeren dat indien zij voor die job in aanmerking komt, zij niet wil aanschuiven bij die uitvreters daar in Brussel. Een pientere verslaggever van VPRO’s Kinderkrant liet haar echter weten dat zij als M-P hiertoe verplicht zal zijn. ‘O jee, dat wist ik helemaal niet’. Maar als het erom spant, dan kon ze toch altijd nog de Minister van Buitenlandse Zaken op pad sturen. ‘Nee, dat mag niet’, riposteerde de jonge luis in de pels. ‘Maar Luns deed hetzelfde ….. en die was ook geen Minister-President. Nou jij weer!’ ‘Mevrouw van der Plas, dat was in de jaren vijftig/zestig. Ver voor onze tijd. Toen bestond de E-U nog niet eens. Toen was Nederland nog druk doende Papoea-Nieuw-Guinea te behouden, en de Boven- en de Benedenwindse eilanden en Suriname ….. Pffff! Dat u dat niet weet!’ Mevrouw Van der Plas was door deze schrobbering danig in haar wiek geschoten. Ten overstaan van enkele honderden toehoorders in Rouveen zei ze eventueel parlementsleden te kopen. Dat schijnt in Engeland regelmatig te gebeuren, dus waarom niet in Nederland?! Kijken we verder op het lijstje, dan zien we dat de VVD nog steeds kan bogen op een forse aanhang, als men tenminste kan incasseren. Want was de VVD van M-P Rutte nog goed voor 31 zetels, nu moet men volgens de prognose genoegen nemen met 19. ‘Er kan nog van alles gebeuren’, schaterlachte ex-premier deze aderlating weg. Op links komt de nieuwe fusiepartij ‘Groene Arbeid’ uit op 12 tot 14 zetels. De Partij van de Dieren en de SP blijven redelijk stabiel.
Ja, en dan het mirakel Omtzigt. Er wordt volgens de lijst veel van hem verwacht. Hij zou de enige kanshebber zijn die de boerenburgervoorvrouw van haar troon zou kunnen stoten. Maar dat is nu ineens een illusie, want meneer Omtzigt -‘zeg maar Pieter’- heeft zich hedenochtend als lijstkandidaat teruggetrokken. Dat klinkt zo vlak voor de inleveringsdatum van de kieslijst bijna als een coupe. Netjes is anders. Hij had in het beste geval de helft van alle Kamerzetels kunnen bezetten. Men rekende teveel op hem, lezen wij in het persbericht, terwijl hij nimmernooit (zijn woorden) gezegd zou hebben aan de verkiezingen deel te zullen nemen. Door deze verandering is er een run ontstaan op de vermeende lege plekken, want kleinere partijen als ‘ComplotCompleet’, ‘Jezus Leeft’, ‘DenkWijzer’, ‘De Partij van de Ontstemden’, ‘De Belasting moet op de schop-partij’, ‘PartijDrempel5%’ en de partij van afvallige CU-ers, CDA-ers en GPV-ers, die hun partijnaam nog niet eens bekend hebben gemaakt, hadden al aangegeven dat ze weinig heil zagen aan deelname als zo goed als vast stond dat het eerste kabinet Omtzigt/BBB zo duidelijk in beeld kwam. Tegen iemand als de grote Pieter zou niet op te positievoeren zijn. ‘Daar is geen lol aan’, monkelde de voorman van ComplotCompleet. Zelfs de heer Wilders krabde zich wrevelig achter zijn oor. Hij had het orakel uit Almelo er donders graag bij willen hebben, maar Omtzigt wilde niet. ‘In geen geval trap ik in een functie als rattenvanger’, zei hij cryptisch. Nu Pieter tegen het inleveren van de deelnemerslijst heeft besloten niet mee te doen, lukt het geen van de bovengenoemde partijen hun kiezerslijst nog voor elkaar te boksen. ‘Dat zou houtjetouwtjewerk worden’, zei mevrouw Zeggers van de Belasting moet op de schop-partij. Een zegen natuurlijk voor de Drempel5%partij, want hun hoofdissue om een kiesdrempel van 5% in te stellen, wordt door deze wending automatisch bewaarheid. Heel parlementair Den Haag, behalve uiteraard de christelijke partijen, vervloekte de dolksteek van Omtzigt. ‘Leuk is anders’, zei Abraham Mostert van Jezus Leeft. ‘Maar zo ging het ook al in de dagen des Heren van vlak na het jaar 0, waar ons kiezersprogramma op is gebaseerd’. Mevrouw Van der Plas ziet haar kans schoon, E-U of geen E-U. ‘Daar valt wel een mouw aan te passen’, liet zij weten. ‘Ik zet al mijn neven en nichten en verdere aanhang op de lijst en ga een grandioze overwinning halen. Moet lukken’.
De voorzitter van de Tweede Kamer heeft echter al een klussenteam ingeseind om wat stoelen weg te halen. ‘Negen van de tien keer is het hier een lege boel’, zei ze. ‘Straks met zo weinig partijen en zo weinig ministers en statenleden, deels vanwege de buiten bezig zijnde boeren, wil ik niet tegen al die lege banken aankijken. Dus wat mij betreft zetten die jongens ze op Markplaats. Komen er op den duur toch een paar partijtjes bij, dan kunnen we altijd nog wat stoelen bij schuiven. Maar ik huldig het standpunt: zoveel te minder zielen, zoveel te meer vreugd!’ Hierbij liet ze als betrof het een aangenomen kamerstuk, haar voorzittershamer vallen. Ik raapte het op. ‘Dank u’, zei ze. Typisch een gevalletje van zomerstress. ‘Dit had niet mogen gebeuren’, zei ze. Ik zei het voor me te houden. Nee, aan haar zal het niet liggen.
10.7.23 Val kabinet Ik wilde net beginnen met een stukje over de val van het kabinet, vrijdagavond jongstleden, toen een extra nieuwsitem op de radio mij welhaast de adem benam. Ik was op slag van slag. Voor wereldschokkende nieuwsbulletins houd ik altijd een lege cassette in de recorder paraat, ook nu dus. Ik zal integraal weergeven wat onze demissionaire M.P. te melden had.
‘Beste kamergenoten, Ik wil alvorens Groen Links en de Partij van de Arbeid een motie van wantrouwen tegen mij als demissionair Minister-President in stemming brengen, even iets belangrijks zeggen. U weet dat ik 13 jaar geleden met veel elan dit werk als Minister-President ben begonnen. Ik wist het zelf ook niet meer dat dit al zo lang geleden is, maar de Volkskrant publiceerde vorige week een mooi overzichtje met al mijn verdiensten, waaronder heel veel hoogtepunten en enige beschamende dieptepunten. Dit laatste wil ik wel toegeven. Ik had indertijd meteen bij de eerste aardschok in Groningen mea culpa moeten roepen, hoewel ik hier geen schuld aan had. Heb ik niet gedaan. Stom van mij. Sorry, sorry, mijn geheugen is somtijds net een selectieve zeef, dat mankeerde eraan. Nee meneer Wilders, nu niet even wegkijken en net doen alsof u wél wist, van de kip en het ei, zeg maar. U zat destijds nog lekker in Venray of Sittard de boel op te stoken. Ik hád het kunnen weten, want onlangs is uitgelekt dat ik een tweede huisje heb in Gaarkeuken en zelfs daar voelden ze de schok. Ik heb dat vijf jaar voor me uitgeschoven. Had ik niet moeten doen. Jarenlang ben ik om de zoveel maanden met een stalen gezicht naar Groningen afgereisd en heb de problematiek van me afgeschoven. Henk Kamp kon mij in die dagen -terecht! wel wurgen. Dat is niet leuk en nogmaals: mea culpa, mea maxima culpa! Ook het Schiphol-dossier, de Toeslagenaffaire en de Coronaregels zouden me aan moeten gaan, maar ze waren me worst! Eerlijk waar, het interesseerde mij werkelijk geen bal. Ik ben alleenstaand, heb geen kinderen, daar durf ik een eed op te doen en distantieer mij dan ook graag van ouders die met probleemkinderen te maken hebben. Not my cup of tea, so to spaek! Ik weet dat er in de coalitie en zelfs in de VVD-kringen en in de zogeheten achterban stevig gekonkeld wordt over mijn eventuele vijfde ambtsperiode. Want dat die er na de verkiezingen van komend najaar aan zat te komen, was zo klaar als een klontje. Of wilt u beweren van niet mevrouw Kaag? En meneer Hoekstra en meneer De Jonge? Ik zou met gemak als Grovert het koekiemonster de rest van uw zetels opslokken. De VVD, en u bent zich daar allen heel goed van bewust, zou met de BBB een klinkende overwinning behalen en niet eens een verbinding met een derde partij aan hoeven gaan. Meneer Eerdmans, waarom steekt u uw vinger op? Moet u naar het toilet misschien? Of heeft u iets zinn-lloos in te brengen? Ga toch heen! Ik voel dat er onder u nu een zekere spanning heerst, het gevoel dat wij allen kennen ten tijde van de intocht van Sinterklaas, maar daar wil ik toch niet aan refereren. Geenszins, zou mijn illustere voorganger Dries van Agt zeggen ….. hahahaha. Nee, mijne heren en dames kamergenoten, ik heb iets veel belangrijkers te melden dan al die rapporten en enquêtes en affaires waar ik mij fenomenaal uitgedraaid heb bij elkaar, namelijk -er viel nu even een doodse stilte, toen sprak hij met luide stem: Ik houd er mee op. Ik houd het voor gezien. ’t Is uit! Basta!! Jullie bekijken het verder maar!’
Ik hoorde ge-oohh en ge-aahh, een schreeuw en vooral geritsel van papier. Iemand riep om een glas water, want mevrouw Kuiken was flauw gevallen en er klonken woorden van ontzetting en zelfs een mager applausje. Ik hoorde iemand zeggen dat dit niet de bedoeling was, dat iemand politiek willen afslachten niet betekent dat de af te slachten persoon hier juichend voor weg loopt. De radioverslaggever van Pow-nieuws ving de heer Rutte in een der wandelgangen op en vroeg hem wat de reden was van dit drastisch besluit. ‘Allereerst wil ik zeggen dat de Nederlandse media mij altijd heeft dwarsgezeten. Dat geouwehoer altijd dat alles van me afglijd als teflon. Ik weet niet eens wat dat is. Ten tweede zou een vijfde termijn mij op langere termijn parten hebben gespeeld. Ten derde -even op mijn papiertje kijken hoor, oh ja, lijkt het mij niet verstandig dat dit land onder mijn bestuur naar de gallemiezen gaat, want Dat Het Dat Gáát staat als een paal boven water, maar dan wel graag onder het bewind van een coalitie van mijn opponenten. Ten vierde, en dit telt mij zwaar: Ik ben heel vaak uitgenodigd voor het televisieprogramma De Slimste Mens. Aan dit verzoek kon ik als Minister-President van dit land onmogelijk voldoen en zeker na het eclatante succes van fractiegenoot Klaas Dijkhoff was dat uitgesloten. Het zou een enorm gezichtsverlies voor mij en ook voor dit geweldige land zijn als ik er al na twee rondes zou zijn uitgekegeld. Ten vijfde, is mij onlangs gevraagd of ik de dagelijkse zaken van Madurodam onder mijn hoede wil nemen. Zij zagen de bui van mijn val al enige tijd hangen. Ik ben de politiek als kleine jongen in gegaan en het lijkt me prachtig, heerlijk gewoon, om ook klein te eindigen. Bovendien is mij toegezegd dat het niet onmogelijk is door te stromen naar een hogere post binnen het bestuur. Stelt u zich eens voor: Directeur van Madurodam! Welke jongen wil dat niet? O, ik moet oppassen met wat ik zeg, want dat is tijdens mijn M.P-schap ook nogal veranderd: welke lhbtioq+-persoon wil dat niet. En ten zesde: Ik vernam van de personeelschef van de Tweede Kamer dat ik nog tot 2032 snipperdagen heb. ‘Die moeten maar eens op, meneer Mark’, zei hij onlangs streng. Al die overuren met Angela, met Boris, met Frans, met Macron, met Donald enzovoort. En dan had onze Koning weer eens een uitglijer. Moest ik haast-je-repje bij nacht en ontij van Gaarkeuken naar Den Haag. Dat werd allemaal keurig bijgehouden door onze personeelschef. ‘De vakantierecessen zijn te kort om dat allemaal in te lossen, meneer Mark’, zei hij. Nou ja, en mede daarom vond ik het tijd worden op te stappen. En als laatste en ik kan er niet omheen: het zijn soms ook wel een stelletje uilenballen, minkukels en mierenneukers bij elkaar hoor, daar in de Eerste en in de Tweede Kamer. Neem me niet kwalijk zeg …..! Ik ga eerste een maandje met vakantie en ga dan indachtig mijn grote voorbeeld Winston Churchill mijn memoires schrijven. Hij won er de Nobelprijs voor Literatuur mee en gezien mijn constitutie en werkdrift, moet dit haalbaar zijn. Ik heb er zin in, er is een hoop werk te doen, aan de slag, pleur dus ff op, want ik moet er langs …..’
Ik zette de radio uit en keek verslagen door het raam. Het behoefde een sopje. Een merel trok een worm uit het gras. Als ik er de energie voor had, zou ik nu een eind gaan fietsen. Met één hand aan het stuur, in de andere een appel en flink zwierezwaaien.
23.6.23 De vloot de vloot laten Waar ik het natuurlijk allang over had moeten hebben, is die vreselijke scheepsramp bij Griekenland. Er zijn heel veel rampen in juist dit deel van de wereld, denk maar aan oorlogen, aan aardbevingen en het verdrinken van vluchtelingen. Ik had het er nog niet eerder over, omdat …. waarover men niet praten kan, daarover moet men zwijgen. Daarom. Ik kón het eenvoudig niet. In de slipstream van deze vreselijke gebeurtenis, daalden 5 rijke mannen af in een submarine om een kijkje te nemen naar de resten van de dik honderd jaar geleden gezonken stoomboot The Titanic. (Ik zou er nog bij kunnen zeggen dat het witte mannen waren, maar dat mag niet ter zake doen). Dat duikje liep desastreus af. Ik las al voor bekend werd dat de Ocean Gate in de problemen kwam, dat het bootje met schroefjes van de Action in elkaar was gedraaid. Zelfs ík, ama-amateursleutelaar, verlaat me liever niet op bevestigingsmateriaal en gereedschappen van deze megaretailer. Het blijkt nu dat de Ocean Gate ergens halverwege de neerwaartse reis al in elkaar is geklapt. Hoe noemt men dat ook alweer met een mooi woord ….? Ze worden nu helden genoemd met een passie om de oceanen te beschermen. Oh? Wat voor milieugoeds bevatte dat duikje? Aan boord van dat ding was onder andere de miljardair/avonturier Hamish Harding. Avonturiers zijn niet meteen de beste milieuridders. Voor pak’ m beet de helft van zijn vermogen hadden die 700 gelukszoekers uit Afrika, Syrië en Afghanistan een royale cruiser kunnen inhuren en naar bijvoorbeeld Duitsland of Zweden kunnen varen. (Dat dit allemaal gekleurde of licht getinte mensen waren mag niet ter zake doen, maar doet het wel!) Nu moesten ze het doen met een houten bootje dat amper zeewaardig was en waarvan de naam op de boeg onleesbaar was (‘Adriana’ bleek later). Het doet me denken aan het boek Het dodenschip van B. Traven, bijna honderd jaar oud, maar nog zeer actueel. Het woord gelukzoeker bestond nog niet, want vanuit Nederland vertrokken kort na ’45 tot halverwege de jaren zestig enige honderdduizenden Nederlanders naar Canada, Australië en Nieuw-Zeeland. Omdat zij een betere toekomst voor ogen hadden en omdat het geluk daar voor het grijpen lag. Dat utopisch beeld hadden die arme sloebers uit Afrika en Syrië en Afghanistan óók, maar voor hen kreeg het woord gelukzoeker een vervelende, negatieve bijsmaak. Het Journaal wijdde veel aandacht aan de scheepsramp bij Griekenland, dat door Griekenland werd afgedaan als: De ramp van een bootje dat op weg was naar Italië en waar wij part noch deel aan hebben. Onomstotelijk staat echter vast dat Griekenland geen vluchtelingen wil en dat dit onderwerp (item) ook een belangrijk onderdeel was van de Brexit. Ik denk dat de volgende stap van premier Mitsotakis zal zijn Griekenland los te weken van lastpost Europa, om zelf de koers te bepalen. Daarin zullen pushbacks en tow-aways vanzelfsprekend gedoogd worden. Griekenland is in de koopvaardijwereld altijd al een dubieus land geweest. Meneer Onasis kon er bijvoorbeeld ook wat van. Tussen de bedrijven door zonk er onderweg naar de Canarische Eilanden ook een vluchtelingenbootje. Weer 35 mensen naar de haaien. Arme sloebers die nooit helden zullen worden genoemd. Kon men in Afrika en elders de vloot de vloot maar laten, wilde men maar aannemen dat een mensenhandelaar nooit deugt en dat het grote geluk helemaal niet in Europa ligt. Dat zou de zaak een stuk makkelijker maken. En kon het geld van heel de wereld maar eerlijker worden verdeeld, dan was dit probleem er niet. Nu wordt het alleen maar erger, zo erg dat de heleboel implodeert. O ja, dat woord zocht ik. De slachtoffers van deze rampen liggen onbereikbaar op de zeebodem. Alleen de nabestaanden weten ervan. Morgen, overmorgen enzovoort, verongelukt er weer een naamloos bootje en hebben wij het wéér niet geweten. En over honderd jaar spreekt men van genocide of iets wat daar op lijkt.
10.6.23 Ergernisme Er gebeuren een hoop dingen in de wereld waar een mens zich aan kan ergeren. Ik ben zo’n mens. Ik hoef de radio of de televisie of mijn laptop maar aan te zetten om mijn zintuigen te prikkelen tot iets wat ik voor het gemak ergernis noem. Soms wordt het boosheid, soms moedeloosheid. Dat blijft langer hangen. Ergernis is meestal van tijdelijke aard. Er gaat een goeie grap overheen en voorbij is de ergernis. Ik vroeg mij af waar dat woord ergernis vandaan komt. Onze taal is een vergaarbak van gejatte of geleende (en nooit teruggegeven!) woorden. Die zijn vermoedelijk tot ons gekomen door rondzwervende volkeren en wij pikten royaal uit hun woordenruif. Zou ik ook doen als al die prachtige uitdrukkingen en woorden voor het grijpen lagen. En dus zijn zelfs oernederlandse woorden terug te voeren naar Griekse, Latijnse, Noorse, Germaanse, Frankische, Spaanse, Portugese enz. voorlopers. Dat is met het woord ergernis ook zo, bleek bij naspeuring. De lettergreep erg- komt van arg-, hetgeen slecht, ontuchtig en verdorven betekent. De verwijzing naar het Griekse órkhis (teelbal) wordt betwist, maar in het Oudnoors wordt het begrip arg verbonden met de passieve kant van homoseksualiteit en dat was in het oude Griekenland een houding die geenzins werd veroordeeld. Wie weet is een clubje missionaire Grieken ooit uitgewaaierd naar het land van de fjorden. Met de overstap van arg naar erg evolueerde ook de betekenis. Het werd vertaald als: ontstemd zijn of zich storen aan iets. Ik had ook graag een medische verklaring van het woord ergernis gezien, maar deze bestaat kennelijk niet. Iets in de zin van ergernisme. Zoals ook ziekten en/of afwijkingen als solanisme, sadisme, narcisme, kannibalisme, fetisjisme of querulantisme (willekeurig geprikt uit Coëlho/Kloosterhuis’ Zakwoordenboek der geneeskunde) dat zijn. En dat de mens die daar ernstig onder lijdt, hiervoor naar de huisarts kan gaan. Dat lijkt mij prachtig. Mokken over de aard van de ergernis en dan langzaam overgaan naar de goede dingen van het leven. Een beetje zoals Dirk de Wachter dit doet, maar dan met een huisarts die onderwijl een likdoorn wegsnijdt of de bloeddruk op orde brengt. Daarnaast zou het aardig zijn als zo’n arts een lijst met boeken en tijdschriften meegeeft waarvan de patiënt/patiënte ter verpozing en voor zijn/haar genezing op z’n minst drie keer daags enige bladzijden tot zich moet nemen. Niets rustgevender dan zich te verlaten met de sores van de schrijvende mens. Niet te moeilijk! Iets als Impressies van een simpele ziel van Annie M.G. Schmidt, Mag ’t een ietsje meer zijn? van letterkundig geneesheer Simon Carmiggelt of de Verzamelde dierenversjes van Kees Stip. Altijd prijs. Modern werk mag ook, maar ik heb zo mijn voorkeuren. Misschien wordt een en ander met medewerking van de behandelende arts wel vergoed door het ziekenfonds, zoals dat niet zelden gebeurt met placebo’s. En zo niet, ergert u zich er niet aan. Morgen is er weer een dag, ik zou zeggen: pluk die met overgave!
7.6.23 I M Hennie Hingstman Ik heb een grote afkeer aan het bijwonen van uitvaarten. Niet vanwege de ontslapene of de dood in het algemeen, maar vanwege het verdriet van de familie, vrienden en aanverwanten, dat zich dan zo openlijk manifesteert. Ik kan daar erg slecht tegen. Mijn emotiedrempel is tamelijk laag en het minste gesnotter doet mijn middenrif al krimpen. Maar soms ontkom je er niet aan. Vandaag werd Hennie Hingstman begraven. Ik ken haar van heel vroeger, toen ze met haar man Albert nog boerde aan de Veenakkers, een paar huizen van het huis van mijn grootouders en waar wij – mijn vrouw en ik- nu al weer ruim 30 jaar wonen. Het waren bijzonder aardige mensen. Later namen ze café Zwiers over en weer later verhuisden ze en daarna raakte ik ze een beetje uit zicht. Tot ik Hennie op een dag trof bij de apotheek in ons gemeentedorp. Ze was oprecht blij mij te zien. Ik haar ook. We namen in kort bestek de voorbij gaande jaren door. Dochter Froukje werkte als arts in Kameroen. Haar man -arts- was al jong overleden. Zij was blijven werken in Afrika. Ach, als je eens wist hoe arm het daar was, daar hadden wij geen idee van. Er was daar behoefte aan de meest basale medicijnen en hulpmiddelen en daarom nam Froukje als ze weer eens naar Nederland kwam allerlei medicijnen en verband mee terug. Moeder Hennie kocht dat al van te voren in. Een vorm van ontwikkelingshulp dus, zei ik. Ja, min of meer wel. Want wij zijn hier zo rijk hè. De keren dat ik haar daarna weer tegenkwam was dat meestal ons praatje. En ook dat het met de dochter van Froukje plotseling erg slecht ging. Haar gezicht vertoonde de sporen van dit grote verdriet. Tijdens de corona kwam daar nog eens de boosheid van de mensen die zich niet aan de door de staat opgelegde regels bij. We waren niet zelden de eerste klanten in de Jumbo of de Lidl, die rekening houdend met de kwetsbare mens, hun deuren al om zeven uur openden. Vanachter een mondkapje bespraken we in alle vroegte de situatie in de wereld. Het viel me op hoe gebeten ze was op mensen die zich niet lieten inenten en hoe bezorgd ze was over de toestand in de wereld. Ze vond bij mij weerklank, in dier voege dat ik het allemaal wat afzwakte. Het is namelijk geen kunst om de vrezende mens de hoogste boom in te jagen. Een paar maanden geleden zag en sprak ik haar naar wat nu blijkt de laatste keer was, bij het Kruidvat. Zulks weet je van te voren niet en dat is maar goed ook. En nu is ze dood. Heel plotseling, hoorde ik zeggen. Ik vervoegde mij naar het dorpshuis en sloot me kort daarop aan bij de rouwstoet. ‘ ’t Is eigenlijk geen weer voor een begrafenis’, hoorde ik iemand opkijkend naar de zon zeggen en een ander: ‘Maar met regen is het ook niks’ en weer een ander ’87 is toch een mooie leeftijd’. Weinig onderwerpen zijn zo vatbaar voor relativering dan de dood. We kuierden langzaam naar het oude kerkhof. Aldaar vormden we een grote kring om de groeve. Er wordt steeds minder begraven op reguliere begraafplaatsen, begraven worden in bos en hei steekt de kop op en vooral cremeren neemt steeds meer de overhand. Schoon werk, hoorde ik eens iemand zeggen. Geen gedoe met het bijhouden van een graf, nog afgezien van de kosten. Het Onze Vader werd gezegd en door dies en gene mee gepreveld en daarna verlieten we op verzoek van de familie de laatste rustplaats van de overledene.
Ik was nog bezig al die indrukken te verwerken, toen we bij de notaris zaten om onze levenstestamenten te ondertekenen. De datum was enige weken geleden al vastgelegd. Hoe de zaken hier voor het geval wij wilsonbekwaam worden moeten worden geregeld. Tot en met ons levenseind. Naarmate men ouder wordt gaat de dood immers een steeds grotere rol spelen en vult het verleden ongemerkt de toekomst in. Enfin, Hennie maakt nu deel uit van de Eeuwigheid. Het schijnt dat niemand zich daar zorgen maakt. Getuigen zijn er weliswaar niet, maar het idee is -helaas ook ten kwade- voor velen geruststellend. Ik hoop dat het voor de goedbedoelenden waar is. Ik gun het Hennie Hingstman tenminste van ganse harte.
1.6.23 Van Gogh in Drenthe Op de infoplank van de bieb lag een stapel boekjes met op de voorplaat het duistere schilderijtje Onkruidverbrandende boer van Vincent van Gogh. De folder bevat een overzicht van de activiteiten waarbij de schilder Van Gogh centraal staat. Vincent van Gogh verbleef 140 jaar geleden 83-84 dagen in onze provincie en dat moet worden gevierd. Hij vluchtte op 11 september 1883 uit Den Haag. Hij liet zijn vriendin Sien -Clasina Maria Hoornik- in de steek. Hij had de rondzwervende vrouw de winter ervoor ontmoet en nam haar liefdevol op. Ze was zwanger van een man die haar had verlaten en zij had ‘diens kind in’t lijf’, zoals hij schreef en ‘Het komt mij voor, dat iedere man die het leer van zijn schoenen waard is, wanneer hij voor zo’n geval stond, hetzelfde zou hebben gedaan’. Dat hij zijn leven zou geven voor de behoeftige mens had hij in zijn tijd in de Borinage al laten zien. Sien had ook nog een dochtertje, Maria. Vincent gebruikte Sien als model en zorgde voor haar. Ze leefden zeer armmoedig. Vincent tekende veel, maar verkocht niets en moest het hebben van de goede intenties van zijn jongere broer Theo. Op aanraden van zijn Brusselse vriend en schilder Alexander van Rappard zou hij met Sien moeten breken en naar Drenthe gaan. De natuur is daar prachtig, zei van Rappard. De relatie tussen Sien en Vincent raakte in een impasse. Vincent verbleef eerst 3 weken in Hoogeveen en daarna in een logement in Nieuw-Amsterdam. Hij schreef Theo regelmatig brieven (23 in totaal) en vertelde hoe mooi het hier is, maar ook hoe hij naar Sien verlangde en hoe ‘melankoliek’ hij zich voelde. Hij zwierf rond in de zuidoost hoek van Drenthe en legde het een en ander vast in tekeningen en een paar schilderijen. Hij vroeg vooral geld van Theo, want hij was platzak. Op 3 of 4 december ging hij noodgedwongen naar zijn ouders in Nuenen. Hij schreef: ‘Drenthe is superbe, maar het er uithouden hangt van veel dingen af, hangt af van of men geld heeft, hangt af of men bestand is tegen de eenzaamheid’. Die kant van Van Gogh heb ik in het programmaboekje weinig gezien. Die duistere kant. De totale zelfopoffering, die begon in het Belgische Borinage, waar hij bijna stierf van honger en ziekte op de leeftijd van zijn grote Voorbeeld en die eindigde in het Franse dorpje Auvers-sur-Oise op 29 juli 1890. Spoedig na zijn dood begon de grote triomftocht van zijn werk. Dat was vooral te danken aan de weduwe van Theo van Gogh, Jo van Gogh-Bonger. Theo stierf amper een half jaar na Vincent. Broederliefdeverdriet, wordt gezegd. Zou best kunnen. Jo van Gogh-Bonger beijverde zich voor het tentoonstellen van het werk van haar zwager en mede door de ruime aankoop van mevrouw Kröller-Müller begon de belangstelling steeds meer toe te nemen. Heeft zijn tijd in Drenthe veel opgeleverd behalve kommer en kwel? Het zou prachtig zijn geweest als de uitbater van het logement in Nieuw-Amsterdam waar Vincent twee maanden verbleef, hem toendertijd ruimhartig tegemoet was gekomen en hem geld en materiaal had verstrekt. Maar de roodharige, zwerversman was nergens geliefd. Mensen lieten zich met moeite door hem portretteren. Terug in Nuenen, waar zijn vader hem er ooit had uitgeknikkerd, werd het er niet beter op. Zijn vader stierf kort na zijn komst. Ook dat werd hem aangerekend. Hij verzorgde zijn moeder en vluchtte twee jaar later naar het zuiden. Eerst naar Antwerpen, toen naar Parijs en weer later naar Arles. Daar maakte hij die oogverblindende, prachtige landschappen. De tijd van die sombere Aardappeleters leek voorgoed voorbij. Maar Vincent begon aan waanvoorstellingen te lijden. Hij dronk veel – absint of anders wat. Hij maakte ruzie met zijn schildersvriend Paul Gauguin en verwondde zichzelf. Kortom: drama. Het zelfgekozen einde komt dan ook niet helemaal onverwacht.
Stel dat Van Gogh wél de mogelijkheden had gehad om zich hier langdurig te vestigen, dat hij heel de provincie Drenthe op doek en tekening had vastgelegd, hoe zouden we vandaag de dag dan tegen hem aankijken? Zou zijn werk dan gewoon naast dat van tijdgenoten als Willem Roelofs, Hendrik Willem Mesdag, Arnold Marc Gorter, Julius van de Sande Bakhuyzen, Max Liebermann of Willem Hamel hebben gehangen? En een zaal verderop werk van Erasmus Bernhard von Dülmen Krupelman, Reinhart Dozy, Evert Musch tot en met Berend Groen. En niet zoals nu achter een kogelwerende glazen plaat en een verveelde bewaker erbij. Het programma dat Marketing Drenthe rond het thema van Gogh heeft opgezet betreft vooral wandelingen in de geest van de grote schilder en lezingen, muziekvoorstellingen en zelfs een vliegerfeest. Op de achtergrond zal Don Mc Lean’s ode aan Vincent vele malen opklinken. Ik vraag me af of Vincent van Gogh hier wel zo blij mee zou zijn geweest.
30.5 23 In Hellum Op zoek naar een lommerrijk plekje om een kop thee te drinken, reden we door Hellum. Het moest er zo langzamerhand wel van komen anders waren we al weer thuis. We hadden Appingedam aangedaan. Ik had bij de ReadShop uit de voordeelbak voor 3 euro Ik kom terug van Adriaan van Dis geplukt en mijn vrouw had bij Appie Heijn geshopt. ‘Daar’, zei mijn vrouw plotseling. Het betrof een soort hofje met enige banken vlak voor de grote kerk. Ik parkeerde en laadde de spullen uit. Mijn vrouw ging bezig met de thee. Ondertussen liep ik rond de kerk. Het was een oudje, half 11de eeuw. De deur was gesloten. Ik heb niets met een godsgeloof, maar die oude gebouwen vind ik mooi. Ik liep weer terug en dronk mijn thee. Op een paneeltje naast mij las ik het droevige lot van 12 Hellumse joden die in de Tweede Wereldoorlog waren weggevoerd en niet teruggekomen. Zo zeggen we dat netjes. De familie Bollegraaf en aangetrouwden, te weten: Lezer, De Groot, Campion en Zuidema. Ze bewoonden twee adressen aan de Hoofdstraat. Vlakbij waar we zaten bevond zich een monument voor deze slachtoffers. Ik liep er naar toe. Een modern vormgegeven ding met de 12 namen op een plaquette erop. Daarbij een regeltje ter overdenking. Elke parel verliest wel eens wat van haar glans ….. Ik las het twee keer om de betekenis van die woorden tot me door te laten dringen. Zo rond 1997-98 is er waarschijnlijk, na heel veel gesteggel om plaats en kosten van het monument -normaal in Nederland-, een commissietje gevormd die als taak had een regeltje te bedenken voor het op te richten monument. Daar zijn we over het algemeen niet erg goed in. Haalt men er een dichter bij, dan wordt het doorgaans een wollig verhaal en dus plukt menige monumentcommissie een regeltje uit de bijbel. Zo’n strofe kan de tijd doorstaan. Misschien was er in Hellum wel iemand die voorstelde er De nazibeulen hebben in 1943 12 van onze geliefde dorpsgenoten op beestachtige wijze afgevoerd en de dood ingejaagd. Wij Zullen Dit Nooit Vergeten!! op aan te brengen, maar dit zal subiet zijn afgewezen. Hoewel dit natuurlijk de onverbloemde waarheid is. Wij doen het toch liever met een zachtmoedig metafoortje, zoals een parel die iets van haar glans verliest. Als ik lid van zo’n lankmoedige commissie was, zou ik meteen zijn opgestapt. 12 op een totaal van zo’n 450 inwoners is toch wel iets meer dan wat. Men gaat er van uit dat de wonden op den duur slijten. Misschien komt die parel wel uit een psalm of uit het grote bijbelboek of uit de thora en wilde men het liever zo. Ja, dan doe ik er het zwijgen toe.
Vlak voor de kerk stopte een busje. Ik dacht dat het Duitse nummerplaten had en bereidde me al voor om hen in kromtaal van dienst te zijn. Er stapte een vrouw uit die mij zag kijken en gebaarde dat ik als ik zou willen de kerk wel mocht bezichtigen. Het bleek het kostersechtpaar van de kerk. Wij liepen naar binnen. De geur van leegte sloeg me tegemoet. Aan de linkerzijde in het koor zag ik een rechtopstaande stenen kolos. ‘Weet u wat dat is?’, zei de vrouw, die dit waarschijnlijk al tientallen zo niet honderden keren aan bezoekers van de kerk had gevraagd. ‘Nee’, zei ik. We liepen om het geval heen en toen zag ik het. Het was een stenen doodskist. De onderkant stond richting het schip. ‘Een sarcofaag’, verduidelijkte ze. Die werden gebruikt omdat hout in die tijd erg schaars was. Ik had echter weleens gelezen dat het toch vooral de rijken waren die soms in stenen kisten werden begraven. Ze lieten ze maken in Duitsland, waar ook het materiaal vandaan kwam. Een hele toer om dat hier te krijgen en dan nog het begraven van zo’n loodzwaar ding. Het was dan ook meer een kwestie van geld en van status. De kist was bij restauratiewerkzaamheden tevoorschijn gekomen en de aannemer had het hier als een een soort relikwie neergezet. ‘Hij staat eigenlijk op zijn kop, de voeten omhoog’, zei ik. Ja, dat klopte, maar met dat smalle ondereind zou het een beetje instabiel staan. Men had het ook aan het plafond kunnen bevestigen, overwoog ik te zeggen. Ik hield het voor me, wilde wel serieus genomen worden. We liepen langzaam terug. Na 1830-1840 werd er niet meer in kerken begraven. Napoleon had het al verboden. Met name de rijken was het een gruwel tussen het arbeidersvolk en nog lager schanoelje op het hof rond de kerk te worden begraven. Ik liet een paar euro’s in het namaakofferblok vallen, want de kerk moet zichzelf bedruipen en met de afnemende kerkgemeente is dat sappelen.
De thee was op, we pakten in en reden naar huis. Vanavond Ik kom terug lezen. Beetje een omineuze titel na die openbaringen in Hellum. Hopelijk valt Van Dis mee.
28.5.23 Klompjes en knuffels We -mijn vrouw en ik- gaan zelden uit eten. Dat heeft onder andere redenen als allergie (v.), ergeren aan disgenoten (beiden) en onnodig lang wachten op je prak (ik vooral). Jaren geleden gingen we eens met onze voogdkinderen naar een McDonald’s, omdat zij dat zo graag wilden. Amper op onze stoelen en het bestelde voedsel stond al voor onze neuzen. Dat was het enige goeie. Het moet een kleine twintig jaar geleden zijn, want de kinderen zijn inmiddels rond de dertig. Ik herinner me nog het broodje cheeseburger dat in een kartonnen doosje werd geserveerd. Dat doosje hield de warmte binnen, maar het maakte er een kleffe hap van. Niet te vreten, zei ik korzelig. Wij zaten best een eind van de ballenbak af, maar het geschreeuw van de kinderen overstemde alles. Dat ik terstond weigerde ooit nog een voet in een McD te zetten, houdt echter niet in dat ik voor de rest van mijn leven ook verschoond blijf van de verpakkingen van hun etenswaren. Tijdens mijn wandelrondjes voer ik sinds jaar en dag een plastic zak mee om de bermen van zwerfafval te ontdoen en daardoor tref ik bijna wekelijks wel iets van deze instantrestaurant. De verpakkingsresten van de genoten maaltijd liggen meestal over enige afstand verspreid in de berm van een achterweggetje of in een steegje. Het lijkt me weinig moeite te kosten vooraf een plastic zak mee te nemen om het afval in te doen en het thuis in de kliko te deponeren. Niet dus. Gooi maar weg, want stel dat een van de kinderen de achterbank met een druppel aardbeienshake gaat bevuilen of een klodder mayonaise. Vanmorgen vond ik de resten van de genoten maaltijd van order 15, pos 1, van 24/5/2023, 17.17.27 uur van McDonald’s te Stadskanaal. Hoe ik dat zo goed weet? Nou, ik vond de kassabon tussen de troep. Besteller 15 heeft er 35.40 euro voor neergeteld. Het geeft een aardig kijkje in het eetpatroon van een modern gezin van naar ik schat vader, moeder en 1 of misschien 2 kinderen. Sommige artikelen ken ik niet. Happy Meal Nuggets bijvoorbeeld. Ik zocht het op op Wikipedia. Het is een maaltijd speciaal gericht op kinderen. Nugget betekent in het Engels ‘(goud)klompje, ook wel juweeltje’. Als extra wordt bij het bakje klompjes vlees of vis een speeltje toegevoegd. Deze speeltjes zijn veelal gebaseerd op Disney- of Mattelproducten. De doos waarin zich het geheel bevindt is vormgegeven met afbeeldingen van speeltjes die in de doos kúnnen zitten en suggereert dat ze te gebruiken zijn als bouwplaat. Daar is in Amerika nu gedoe over, want het zou kinderen onnodig aanzetten tot veelvreterij en dus overgewicht. Er moet sinds kort dan ook groente en fruit bij worden geserveerd. Het ligt natuurlijk totaal buiten het zicht van McD of het kind dit ook nuttigt. Maar hiermee dekt McD zich in, want in Amerika zijn de claims voor het niet precies volgen van de regels ongekend streng. Wie herinnert zich niet de kwestie van de mevrouw die haar koffiebekertje in haar schoot liet vallen en daardoor brandschade opliep. De koffie bleek na grondige inspectie (?) iets te heet te zijn geweest en McD moest miljoenen schadevergoeding betalen. Een ander mij ongekend dingetje was Squishmallows. Het blijkt een knuffels-merk te zijn. De knuffels zijn bolvormig en er zijn inmiddels meer dan 1000 verschillende ‘personages’ die over de hele wereld fanatiek worden gekocht en verhandeld. McD voegt dit speeltje graag toe. Zo loodst het fastfoodbedrijf op een slinkse wijze het kind de wereld van de knuffelgigant binnen. Want zo’n kind wil natuurlijk haar kast vol van die dingen, om zeker te zijn dat ze met de mode mee doet. Zij hoeft daar niet eens elke week voor naar McD, want die poppetjes zijn ook in legio speelgoedwinkels te koop. De prijzen lopen uiteen van 3 tot wel 50 dollar/euro. Het is dus big business tussen McD, Disney en Mattel. De andere artikelen op de bon komen mij niet onbekend voor. Double CB (cheeseburger), single Big Tasty (quarterpound hamburger), frites groot, aardbeienshakes, McD HB (hamburger) en mayonaise.
Soms stoppen vuilachterlaters de hele mikmak in de buitenzak en smijten het alsnog in de berm. Dit gezin koos voor de her-en-derversie. In gedachten hoor ik het kind jengelen wanneer ze weer naar de McDonalds gaan. Jaja, zegt de vader, en je andere speelgoed dan ….. Mamma staat in de keuken pannenkoeken te bakken. Daar krijg je niks bij. Best wel saai, denkt het kind. Maar het feit dat ík aan boeken en aan lezen verslingerd ben geraakt, heeft alles te maken met Arretje NOF en Flipje Tiel. De boekjes van die mannetjes die je met zegeltjes van de jampotjes en de pindakaas kon krijgen, hebben mij zeer listig de das om gedaan en zie wat er van gekomen is …..
25.5.23 Houten kistje Vanmorgen kwam ik de man van de zwarte hond tegen. Iemand die ik niet van naam ken of niet weet waar hij of zij woont, benoem ik bijvoorbeeld naar het soort hond dat hij of zij meevoert. Tijdens mijn wandelingen kom ik regelmatig dezelfde mensen tegen. Met sommige maak ik een terloops praatje, met de meesten niet. Ik had de man met de zwarte hond al een tijdje niet gezien. We hielden even halt en vroegen hoe het ging. Goed. Zijn hond -een flat retriever- liep een eindje door. ‘Ringo, kom hier’, riep de man. De hond kwam terug. ‘Maar met wereld gaat het niet goed’, zei hij en wees naar een veld waar een enorme sproeimachine zijn werk deed. De man is van het soort dat in elke menselijke handeling wel iets bedenkelijks zien. Hij bevecht als een hedendaagse Don Quichotte weerlozen en onachtzamen met duistere praatjes. Onverschilligheid is de ergste vorm van het menselijk kwaad, tekende ik eens uit zijn mond op. Dan heeft u een idee. Nu heeft hij daar ook wel een beetje gelijk in. Zou de mens verlost zijn van deze verachtelijke gedraging, dan zou de wereld er in ieder geval een stuk schoner uit zien. Het vervelende is echter dat de man met de zwarte hond (Ringo dus) zich even schuldig maakt aan land- en luchtvervuiling als driekwart van de mensheid. Hij gaat namelijk jaarlijks op vakantie, vertelde hij eens, want het gezin wil het risico niet lopen te overzomeren in een doorregent Holland. Vorig jaar was het Griekenland, het jaar daarvoor Tunesië. Maar onze zomers zijn de laatste jaren snikheet en kurkdroog en dus hoef je helemaal niet weg, zei ik. Ja, maar de Hollandse droogte is ongezonde droogte. Oh, op die fiets. Over ongezond gesproken: de man rookt. Kleine sigaartjes. Hij bood mij er eens eentje aan. Uit een mooi houten kistje. Hij rookt niet thuis. Dat wil zijn vrouw niet hebben. Nu had ik daar een balletje over kunnen opgooien. Over dat roken schadelijk is voor mens en milieu. Maar dat zou een zinloos gesprek zijn geworden. Ik zou in dat praatje kunnen opwerpen dat voor de teelt van tabak hele oerwouden worden plat gewalst. Dat de verbouw en de handel in tabak een akelig slavernijgeschiedenis kent. Dat er veel gif gebruikt wordt om een insectenvrije oogst te garanderen en dat het vervoer voor de nodige uitstoot zorgt. Ik zei dat allemaal niet, omdat onze wandelwereld beperkt van omvang is en je elkaar maar het beste te vriend kunt houden. En dat die kistjes waarin die sigaartjes van hem zijn verpakt van hout zijn uit ver weg gelegen wouden. Die kistjes zijn overigens zeer vakkundig gemaakt. Er steekt geen tiende millimeter uit. Zou je zelf zo’n kistje willen maken, dan ben je op zijn minst uren bezig. Je kunt het prozaïsch afdoen door te zeggen dat ze gewoon in een fabriek in elkaar worden gestanst. Zoveel duizenden per dag. Maar ik kan mij er aan vergapen. En toevallig vond ik onderweg zo’n kistje. Gered van de vuilnisman. Het lag mij toe te schreeuwen. Een prachtexemplaar. Alleen de opzichtige stickers ‘Roken vergroot de kans op impotentie’ en ‘Tabaksrook bevat meer dan 70 stoffen die kanker veroorzaken’ haalden het schone eraf. Die kistjes worden vaak gemaakt van cederhout. Bij de Action of Xenos liggen gelijksoortige kistjes voor een paar euro’s. Onbeplakt. Dat wel. Jaren geleden kreeg ik er eentje gevuld met hopjes. Als leukigheidje. ‘From Nepal’ staat op het stickertje op de bodem. Het deed me meteen denken aan een verhaal van B. Traven, die mysterieuze schrijver die het zo opnam voor de Indianen. Het verhaal gaat over een arm Mexicaans boertje die zeer kunstige raffia mandjes maakt en ze voor nooit meer dan 50 centavos per stuk op de markt verkoopt. Vaak zelfs voor nog minder. Een Amerikaanse zakenman ziet die prachtige mandjes en wil ze gebruiken om er bonbons in te doen en ze dan voor 10 á 15 dollar per mandje te verkopen. Hij wil een deal met de indiaan afsluiten, maar die gaat er uiteindelijk niet op in. De zakenman ziet zijn deal mislukken en reist woedend terug naar Amerika. En zo werd New York behoed dat het werd overspoeld met duizenden van die magnifieke kunstwerkjes. Leeggevreten en kapotgetrapt in de goot of in de vuilnisbakken van Park Avenue, besluit dit prachtige verhaal. Dit zou ik die man met de zwarte hond (Ringo) eigenlijk eens moeten laten lezen.
23.5.23 Nieuw leed Voor de Boekenkast -ons dorpshuisbiebje- kocht ik vorige week het laatste deel van de Zeven zussen. De serie is razend populair en om onze lezers wat sneller te kunnen bedienen, had ik ook een exemplaar voor me zelf gekocht, die ik na lezing afsta aan de Boekenkast. Ik wilde die Zussengekte begrijpen en daarom heb ik kortgeleden van deel 1 de eerste vijf hoofdstukken gelezen. Het begint met de dood van de man die spoedig de spil van de serie zal blijken te zijn. Hij krijgt een soort zeemansgraf in een loden kist. De zussen treuren om zijn dood. Ik vertrouwde dit verhaal voor geen cent. Iemand stiekem in een loden kist ergens in de Middellandse Zee dumpen, wilde er bij mij niet in. De koffie heette ook steeds latte en vooral die overdreven rijkdom stond mij tegen. Kortom; ik legde het boek na deze proloog terzijde. Ik zou als het laatste deel uitkwam wel zien of ze die kist gingen lichten om er dan achter te komen dat dat ding leeg was en het lijk vervlogen. Of met andere woorden, nog gewoon in leven. En dat bleek aardig te kloppen. Dat wil zeggen, die kist ligt er nog. Die mogen de vissen verknabbelen om daarna te verdrinken aan loodvergiftiging. Dat laatste deel heb ik wel helemaal gelezen. Het boek is 700 pagina’s dik en bevat 500 pagina’s uit de dagboeken van de hoofdpersoon, pa Salt. Dat begint wanneer hij een jaar of 10 is en zich Bo laat noemen en eindigt kort voor hij sterft. Dan ben je als lezer te weten gekomen dat hij Atlas Tanit heet en via Rusland, Engeland, Amerika, Australië uiteindelijk zijn paradijs vindt op het privé-eiland Atlantis en daar die zes geadopteerde meisjes opvoedt. Nou ja, hij heeft er personeel voor. Aan het eind van de rit, oud en der dagen zat, koopt hij een eilandje elders en blaast aldaar zijn laatste adem uit. Nog net op tijd komen de zeven zussen op het eilandje aan om hem naar de Pleiaden op te zien stijgen. Want die sterren doen er nogal toe in het verhaal. Op zijn zachtst gezegd nogal curieus om je kinderen de namen van een sterrengroep te geven, maar er zijn ook duizenden ouders die hun kinderen de namen van pop’sterren’ geven, dus ja …. helemaal vreemd is het ook weer niet. De zevende zus is het enige kind dat Atlas verwekt heeft en nog net voor hij wegzweeft omhelst. Iedereen in tranen, eind goed al goed. Er volgt nog een lange nazit, waarbij er rijkelijk wordt getafeld met een wijntje en nog net geen kaviaar.
Ik klapte het boek dicht. Heb ik ervan genoten. Jawel! Zeker wel. Het is met vaart geschreven. De helaas veel te vroeg overleden schrijfster Lucinda Riley heeft een kolossaal werk van ruim 5000 pagina’s nagelaten. Niets dan hulde! Er zijn over de hele wereld tientallen miljoenen exemplaren van verkocht en het heeft heel veel mensen aan het lezen gezet. Dat is een ongekende prestatie. ….. ‘Hoor ik een maartje’, sneert dat ene zinnetje uit het boek mij door het hoofd. Ja. ….. Gaandeweg ….. ik moet dit voorzichtig brengen, ik wil niemand tegen de schenen, vrouwenschenen voornamelijk, schoppen, maar gaandeweg kwam meer en meer dat beroemde verhaal van Hector Malot in mijn gedachten. Ook dit verhaal begint met een vondeling. Remi heet-ie. Door de goede zorgen van een arme vrouw groeit hij op. Maar door de man des huizes wordt hij na verloop van tijd op straat gezet en na een lange en uiterst treurige omzwerving vol ontberingen en honger en kou komt hij uiteindelijk bij zijn bestemming aan. Hij blijkt kind uit een rijke familie. Het fortuin lacht hem ineens toe. Ik heb het natuurlijk over Alleen op de wereld uit 1880. In beide verhalen spelen armoede en ontheemding een belangrijke rol. Ook de zoektocht naar hun afkomst. En uiteraard duikt er een bloeddorstige vijand op die de hoofdpersoon naar het leven staat. In de Zeven zussen heet dat monster Kreeg Eszu, in Alleen op de wereld James Miligan. Het motief om zich op de vijand te storten is geld. Altijd hetzelfde liedje. Bij de eerste in de vorm van een zeer kostbare diamant, bij de tweede om een grote erfenis. Zowel Eszu Kreeg als James Miligan slagen uiteraard niet in hun opzet. Alleen op de wereld heb ik als jonge jongen met betraande ogen uitgelezen, het laatste deel van de Zeven zussen geheel droog. Mogelijk ben ik wat betreft literaire emoties hard geworden. Ik ben zestig jaar verder. Sommige familiaire beschrijvingen werkten op de lachspieren. De Pickwick Papers van Charles Dickens was er zo eentje, of de eerste 100 pagina’s van Woutertje Pieterse van Multatuli. Van andere meesterwerken had ik slapeloze nachten. De druiven der gramschap van John Steinbeck bijvoorbeeld of Martin Eden van Jack London. Toen ik Atlas uit had sloeg ik het dicht en ging kort erna naar bed. Op de een of andere manier sloeg het literaire leed van Lucinda Riley bij mij niet echt aan. Misschien is het de entourage, dat buitensporig grote schip of dat eiland met dat kasteel in de Louis XV-de stijl. ’t Is mij allemaal wat teveel. De ouwe Bommel kwam als de enorme eettafel weer beladen was, niet zelden eventjes voorbij met zijn welbekende uitroep: ‘Geld speelt geen rol!’ Maar Bommel is een stripverhaal en De Zeven Zussen wil ons doen geloven dat het weliswaar een buitengewoon, maar toch heel aards gezin betreft zoals er vele in de boulevardprogramma’s voorbij komen. Vlak voor ik wegzonk, dacht ik: Morgen gewoon weer verder met De voorstad groeit.
18.5.23 Vereeuwigd in barnsteen Terwijl de eerste handelaren hun waar allang hadden uitgestald en intussen rondstruinden in andere stalletjes op zoek naar spulletjes die ze voor een habbekrats kopen om ze later voor het dubbele in hun kraam weer te kunnen verkopen, arriveerden de langslapers en togen naar de hen toegewezen plek. Ik liep even vlug rond om te zien bij welke stallen ik later op de dag misschien iets zou kunnen scoren. De meeste kramen en kleedjes bevatten spullen die me totaal niet interesseerden. Daarna begaf ik mij naar de grote kerk waar ieder jaar op Hemelvaartsdag tweedehandsboeken worden verkocht. De grote kerk …. Verkijkt u zich er niet op, het is een eenvoudige waterstaatskerk uit 1841. Ik kocht er voor de somma van twee euro een bekertje koffie. Voor dezelfde prijs kocht ik even later twee lijvige boeken van Louis Paul Boon, te weten De voorstad groeit en Mijn kleine oorlog. Uitgebreide en prachtig gebonden uitgaven van Em. Querido. Mijn Salamandertjes van deze titels kunnen hierdoor in de doos ‘wegtedoenboeken’. De grote kerk doet vermoeden dat er ook sprake is van een kleine kerk en dat is ook zo. Dat kleine kerkje doet als gebedshuis al jaren geen dienst meer. Het is voor een luttel bedrag overgenomen door de stichting Oude Drentse Kerken en wordt na te zijn gerestaureerd regelmatig gebruikt voor concerten en tentoonstellingen. In die hoedanigheid trekt ze meer bezoekers dan in haar vorige leven. Beladen met mijn twee Boontjes zette ik mijn vroege tocht voort. Bij een kleedje op een uitrit struinde ik terloops in een doos cd’s, mijn andere passie: muziek. ’50 eurocent p/s’ vermeldde een kartonnetje. Ik zocht tien exemplaren van mijn gading en overhandigde de verkoper een vijfje. Hij zal er 30 jaar geleden, toen muziek nog niet kon worden gestreamd, misschien wel 20 gulden per stuk voor hebben neergeteld. Nu verdwijnen die wonderschijfjes nog net niet in de kliko. Voor muziekliefhebbers die zelf voor disjockey willen spelen een uitgelezen kans om hun collectie uit te breiden.
Halverwege de middag ging ik andermaal naar de markt. In tegenstelling tot mijn ochtendbezoek was het nu stervensdruk. Bizar hoe mensen zich met een rollator of zelfs een scootmobiel door de massa proberen te wringen. Wat hebben ze er te zoeken? Ze kunnen amper in de buurt van een kraam komen. Ik liep langs een van de parkeerweides en wilde de nieuwkomers wel toeschreeuwen: Ga toch terug! Het is hier barstensvol! En Herenweg-Noord stond tot de Hilte (zo’n 2 kilometer) bumpertje aan bumper. Die moesten allemaal nog ergens parkeren. Al die Fiatjes 500 tot en met suvvie’s. En dan de mensen. Als een traag voortbewegende rups bevolkte ze de Broek. Het terras van eetcafé A Moi puilde uit. Wat een volte! En dan nog de miljoenen spulletjes. Van minieme oorhangertjes tot keukenstoelen en laptops. Wie koopt er in ’s hemelsnaam een laptop op een vlooienmarkt? In gedachten zag ik plotsklaps een reusachtige ufo boven het dorp neerdalen die alle spullen opzoog en daarna opsteeg en wegvloog. Alles ineens weg! Wat zou het een commotie geven. Een Belcampo-achtig scenario. En dat al die spullen zouden worden ingekapseld door een substantie die over enige duizenden jaren door de dan levende mens (of robot?) ergens in de Hunzevallei zouden worden ontdekt en dat zij totaal geen weet zou hebben wat die dingen voorstellen en waarvoor ze ooit door de homo-consumptaris van 3 of 4 millennia geleden werden gebruikt. De hedendaagse vuilnisbelten worden de schatkamers voor de toekomstige archeoloog. Maar misschien kijkt díe mens of robot wel helemaal niet om en bestaat het gegeven ‘geschiedenis’ helemaal niet meer. Kijkt men alleen vóóruit. Alleen maar toekomst, alleen voor hen die dit toekomt. Misschien is de mens tegen die tijd wel helemaal in zichzelf verdwaald. En terwijl ik dat allemaal dacht, voorzag ik tot mijn schrik dat ook mensen zouden kunnen worden opgezogen en ingekapseld. Zoals een spin of een torretje in een barnsteen. Mensen op een scootmobiel bijvoorbeeld of zij die zich ijzerenheinig vastklemmen aan hun rollator. Mensen die niet even snel onder een kraamtafel kunnen duiken en die zullen worden meegezogen in die maalstroom van duizenden DVD’s, vaasjes, boerenbontbordjes, tuingereedschap, boeken en die duizenden niet te benoemen prullen. Dat wilde ik niet op mijn geweten hebben! Vastgelopen tussen beide kerken, vond ik een openingetje en baande mij een weg terug. Weg, weg, weg! Vanavond om acht uur zal alles wel weer rustig zijn, dacht ik verlost uit de heksenketel bij de ijsbaan. De er grazende schapen trokken zich niets aan van de drukte. De zon scheen krachtig. Alleen een groepje jongeren lawaaide over hamburgers en bier. Verder: doodse stilte!
8.5.23 Bloed, zweet & tranen Een paar jaar geleden trof ik in de tijdschriftenhoek van de Primera een oude vriendin. Ze had enige boulevardbladen in haar hand waarop ik de naam André Hazes zag staan. Jaren geleden hadden we eens een korte discussie over de muziek van Hazes-senior. Ik vond het niets, zij mocht het wel. Zo lagen de verhoudingen. Niet dat zij het hield bij het Nederlandse smart- en huillied, want tijdens Pinkpop 1980 had ook zij enorm genoten van de J. Geilsband en The Jam. Drijfnat geswingd hadden we in de voorlinie. Maar van André Hazes hield ze dus ook. Tuurlijk kon dat. Iedereen bepaalt immers zelf van welke muziek hij of zij houdt. Ik laat mij mijn muzieksmaak ook niet afpakken. We zeiden iets triviaals tegen elkaar, keken daarbij in elkaars ogen en zeiden ietwat schuchter dat we oud aan het worden zijn. We zouden kunnen uitvaren over de krakkemikkigheden van onze lijven. Dat deden we niet. Daarna liep ze met haar leesvoer naar de kassa, vroeg er een pakje Marlboro bij en rekende af. Bij het verlaten van de winkel stak ze als groet nog even haar hand op. Later op straat liep ze in gedachten met me mee. In het verleden hadden we een meer dan vertrouwelijke omgang. Verliefd was ik niet op haar. Nog net niet moet ik misschien zeggen, want ik zou het denk ik wel geworden zijn als een andere vriend van onze kring niet met haar aanpapte. Ik gunde het hem. Ze trouwden al spoedig, maar het huwelijk hield geen stand. Daarna verdween ze een beetje uit zicht. Heel soms zag ik haar nog. Dan praatten we even bij. Haar stem klonk iedere keer ietsje doorrookter. Dat ze stevig dronk hoorde ik weer van andere mensen. Ik maakte mij er zorgen over. In mijn jonge jaren bezondigde ik mij ook aan drank en rokerij, maar mijn lijf begon te protesteren. Een simpele manier om te zeggen dat ik vrij makkelijk met deze slechte gewoonten kon stoppen. Ook een beetje schenenschopperij, want in de regel gaat dat niet zo makkelijk. Vorige week hoorde ik dat het niet zo goed met haar gaat. Dat doet zeer. De reden hiervan is niet zo moeilijk aan te wijzen. Zou zij als wij voor elkaar hadden gekozen nicotine en alcohol hebben kunnen laten staan? Een abjecte gedachte natuurlijk! Ik ben mij daar heel goed van bewust. Misschien zouden wij het na tien jaar evengoed voor gezien hebben gehouden en was zij net zo geëindigd als nu het geval is. Het is een moeilijk te bevatten, bizarre gedachte.
Het V-katern van de Volkskrant bevatte een reportage over de Hazes-dynastie, met name over de perikelen onderling en het gebazel daarover in de roddelmedia. Daardoor moest ik nog meer aan haar denken. André Hazes-senior zou ooit optreden in het Hof van Rolde, een bekend uitgaanscentrum in die dagen. Een kennis van mij werkte daar ’s weekends achter de bar en sprak meer dan eens over opwindende toestanden. Vooral in de ruimte achter de bar waar de medewerkers om bij te komen vertoefden en de artiesten zich zonder enige schaamte verkleden, ging het er zeer uitdagend en verhit aan toe. ‘En bleef het daar maar bij’, zei hij dan met een vette knipoog. Dieptepunt in de disco waren de moddergevechten die een korte tijd mode waren. Maar André Hazes liet verstek gaan. De Roldenaren konden hem wel schieten. Hij had mogelijk weer eens teveel gezopen, schreef de krant. Wat dat betreft is er wel het een en ander veranderd. Artiesten die nu door drank of drugs niet opdagen of zich tegenover meisjes/jongens en/of vrouwen misdragen, kunnen het verder wel schudden. Neemt niet weg dat veel mensen van die moddersmijterij van de Hazesjes smullen, want het aantal Instagramvolgers is enorm en dat zal nog wel een tijdje zo blijven. Ze leven er immers goed van. Die vriendin hield geloof ik alleen van de muziek van André Hazes-senior. Het zingend nageslacht was nog niet in beeld. Daar houd ik mij maar aan vast.
4.5.23 Herrie rond de vlag Bij het bevestigen van de vlag aan de stok, moest ik mij eventjes vergewissen dat ik het wel goed deed. Dat ik het niet op de boerenprotestwijze zou ophangen. Daar is nu een hoop gedonder over. De boerenprotesters willen het zelfs voor de slachtoffers van de dodenherdenking niet veranderen. Teveel werk, zei een woordvoerder en een aanhanger van de beweging zei zelfs dat de mensen die toen voor onze vrijheid zijn gevallen, zich in hun graf zouden omdraaien als ze zouden zien hoe de regering nu met de boeren omgaat. Dat vond ik wel erg ver gaan. Enige huizen van ons vandaan hangt sinds de boerenburgeractie ook een omgekeerde vlag aan de voorgevel. Het doek heeft zich door wind en regen als een dweil om de stok geslingerd en daardoor is de kleurenvolgorde niet goed meer te onderscheiden. Als actievlag heeft het daardoor ook geen betekenis meer. Toen ik vanavond door het dorp reed om naar de herdenkingsbijeenkomst in Gasselternijveen te gaan, lette ik onwillekeurig op de kleurenvolgorde van de half gestreken vlaggen. Ik zag gelukkig geen enkele blauw-wit-rode. Als ik als kind een huis tekende (een muur met een deur en een raam, een dak erop en een rokende schoorsteen), dan wapperde er altijd een vlag aan een mast in het tuintje ervoor. Een beetje zoals bij ons thuis. Zo’n patriotje was ik wel.
Door mijn trage rit kwam ik iets te laat bij de kerk aan. Ik opende voorzichtig de deur en trof een doodstille menigte in de ruimte aan. Kennelijk waren ze juist gevangen in een minuut stilte, voorafgaand aan de herdenkingsdienst. Ik liep beschroomd door het pad naar achteren en vergat daarbij mijn pet af te nemen. Pas daar schoot het mij in de zin en griste het alsnog van mijn hoofd. Ik nam plaats op een van de stoelen. Enige mensen keken me fronsend aan. Een man met een elektrische gitaar zong daarna een gospelachtig liedje over de op handen zijnde changing of the world. Een gemeenteraadslid las een stuk voor en een paar kinderen lazen zelf geschreven gedichten. Na de dienst kregen de kerkgangers bij de uitgang een bloem aangereikt. Een roos of een gerbera. Ik was de laatste van het emmertje en moest genoegen nemen met een gerbera. Dat is zo’n beetje de meest instabiele vaasbloem uit de veredelaarsmolen. Aan de bloem zelf ligt het niet, maar aan de steel. De bloemist had er een metalen draadje omheen gewonden om het overeind te houden, met het gevolg dat nadat de bloem is uitgebloeid, men de bloem van het draadje moet ontdoen of het bij het restafval moet gooien. Ik liep met mijn handen op mijn rug bijna helemaal achteraan in de stoet. Ik frunnikte wat verveeld aan het draadje van de bloem. Onderwijl overdacht ik of het zinnig zou zijn er een paar bloemen bij te charteren om het tot een ruikertje te maken. Er groeiden genoeg paardenbloemen van ongeveer dezelfde lengte. Die zijn behept met hetzelfde euvel als de gerbera, maar zullen nooit verpakt worden in zo’n metalen korsetje. Een geplukte paardenbloem buigt bijna meteen om. Enkele pinksterbloemen zou ook kunnen. Die zijn wat stugger. Zo kon het een mini-boeketje worden. Maar ik deed het niet. Ik liep met mijn ingekapselde gerbera mee met de rest en legde het zoals iedereen dat deed op de keien van het monument. Daarna volgden enige toespraken en gedichten door kinderen van ’t Kompas en de Jan Emmensschool. Niet genoemd naar de dichter Jan Emmens, vermoed ik. De dichter die zo prachtig schreef over ons zwalkend bestaan en die mede door de druk van zijn autoritaire vader vroegtijdig voor de dood koos. Ik keek voorzichtig om me heen en vroeg me af welk standpunt deze mensen zouden innemen wanneer het er echt op aan kwam. En welke ikzelf?! Het harmonieorkest speelde een stuk waar zo nu en dan een onzuiver toontje doorheen klonk, hetgeen door enkele andere mensen ook werd opgemerkt, omdat ik ze zag verschrikken. Toen de twee minuten stilte en twee coupletten van het Wilhelmus. Mijn schild ende betrouwen zijt Gij, o God Mijn Heer …. Ik heb hier nooit iets mee gekund. Zou het niet wat zijn iemand als Stef Bos, Ivo de Wijs of Huub van der Lubbe op dat wijsje los te laten? Ik neuriede het stilletjes mee. Hierna werd iedereen hartelijk bedankt. Ik liep terug naar waar mijn auto stond en reed naar huis. Het was weer gedaan.
2.5.23 De Paarden We bevonden ons min of meer per ongeluk in Beilen. We zouden naar Zweeloo, maar ik sloeg steeds verkeerd af. Éen keer verkeerd rijden is een weg te wuiven foutje, na een tweede keer wijst men naar een ezel die er niets aan kan doen, maar na drie keer …. ja dan is het alsof een hogere macht het stuur bediende. Nu we hier toch zijn, zei mijn vrouw, kunnen ook meteen wel even iets gaan drinken. Ze was eraan toe. Ik zei dat we net een cafeetje of iets wat daarop leek waren gepasseerd en dus gingen we daar op af. Het was inderdaad een café maar het bleek gesloten. Onderwijl liepen we langs een kerk die behoorde tot het Vrijzinnige Genootschap. Als kind behoorde ik ook tot deze geloofsrichting, tot ik de lagere school en de zondagsschool verliet. Daarna hoefde het van mijn ouders niet meer. En van mij ook niet. Eén keer echter zijn we in ons trouwen naar een dienst in het oude kerkje geweest. Het was de zondag voor kerst, net voor de eeuwwissel. Het leek me voor één keer geen kwaad te kunnen. Onze vrijzinnige gemeente was namelijk op sterven na dood en ik wilde hier toch eens een grotemensendienst meemaken. Het was een heel licht gebeuren. Een predikantenduo las om en om gedichten voor van onder andere Hans Andreus en zongen liedjes met gitaarbegeleiding. Een beetje Elly & Rikkert, maar zonder God of iemand anders uit de biblistische namenbak. Kwam het door de aardse benadering van het duo, ik weet het niet, maar het bleef steenkoud in het kerkje. De aanwezigen -een kleine 20 koppen- luisterden met hun jassen tot de kelen gesloten en de armen stijf voor de borst. En toen werd plotseling mijn vrouw niet goed. Ze gleed wat onhandig tegen mij aan. Ik dacht dat ze warmte bij míj zocht, maar ze rochelzuchtte, mompelde iets en gleed daarna onderuit tussen de banken. Ik onderbrak bruusk het gezingzang door te roepen dat mijn vrouw niet goed werd. Lichte paniek volgde. De aanwezige -bij vrijzinnig hervormden is nooit iets toevallig, dus dat sluit ik uit- arts tilde voorzichtig het ziekbleke hoofd van mijn vrouw op en opende voorzichtig haar oogleden. Gelukkig kwam ze spoedig weer bij en stamelde enige keren ‘sorry’. Toen ze weer bij haar positieven was, hief ze zich door de arts en mij geholpen op en schuifelden wij de kerk uit. De buitenlucht deed haar goed. We reden gezwind naar huis. Later zou ze zeggen dat haar uitval waarschijnlijk te wijten was geweest aan suikertekort en de kou en dat ze tot haar grote schaamte haar water had laten lopen en dat dit mogelijk op de vloer van het kerkje te zien was. Ach, zei ik, zongen we vroeger niet over de Jordaan en over God’s water dat de Aardse velden bevloeit teneinde mens en dier voedsel te verschaffen. Ze bezag me eventjes als een spontaan bekeerde heiden, edoch beaamde het. Daarenboven heeft Hij de mens niet voor niets het heet water, de schrobber en het soda laten uitvinden. Daar hielden we het lachend op. Het was wel duidelijk dat we nimmernooit meer een kerkdienst zouden bijwonen.
Bij nader inzien vermoedde ik een veel diepere betekenis van deze ongewenste lozing. Wij verzorgden toen dit speelde namelijk al enige tijd twee paarden. Die paarden, twee Belgen en naar het mij toescheen moeder en kind, verkommerden in een kale uithoek van ons dorp, op een stuk land dat de naam weide beslist niet verdiende. De winter was half november al ingevallen met sneeuw en gure wind en vorst. Ik kwam er langs en bleef erbij staan en mijn ontzetting was groot. Het viel mij op dat de dieren amper water te drinken hadden. Een plastic specieton bevatte een laagje bevroren modderwater. Verder nauwelijks voer. De twee paarden stonden als gebeeldhouwd tegen elkaar, hun hoofden neerwaarts tegen het prikkeldraad in het voorste hoekje van het stuk land. Verderop was het een modder- en ijspoel. Ik kwam in grote verwarring thuis en overlegde wat we moesten doen. We zouden de auto buiten kunnen laten staan en de paarden die nacht weghalen en in de garage kunnen stallen. Dat zou net passen. Een baal stro was gauw versierd. Dat is diefstal, zei mijn vrouw. Als de eigenaar erachter komt, zijn we nog niet jarig. Nee, dit was geen optie. Sindsdien ging ik elke morgen met twee grote jerrycans warm water naar de paarden en goot die uit in de kuip. Terwijl de paarden dronken, liep ik met een zak brokken een eindweegs de weide in naar een redelijk droge plek en verdeelde het in twee hoopjes. Zo konden ze het rustig verorberen. Dat voer kocht ik bij een foeragebedrijf na voorzichtig geïnformeerd te hebben wat zulke dieren eten. In de weken dat wij de dieren verzorgden, gingen er zo’n tien zakken van 20 kilo elk doorheen. Het kon ons niet schelen; het was pure noodzaak. Aan hooi viel echter niet te komen, maar zo nu en dan zag ik verdwaalde sprieten hooi aan het draad hangen of vertrapt in de bemodderde weide. Mogelijk deed die boer dat nog wel. De manen en beenharen, hetgeen men behang noemt, van de dieren zaten vol klodders ijs en hun ogen traanden. Daar kon ik niets tegen doen. Het deed me leed. Op een dag schreef ik om mijn boosheid te temperen groot op de kuip: U moet uw dieren beter verzorgen! Dierenbeul! Het was een kreet tegen beter weten in. Want inmiddels wist ik wie de eigenaar van die paarden was. Mijn woorden zouden hem totaal niet raken, dat wist ik. Met deze kennis was stalling in onze garage niet aan te raden. Ik hield echter een slag om de arm. Als mocht blijken dat tegen oudjaar, met alle gevaren van dien, de paarden nog steeds op die afschuwelijke plek liepen, dan zouden we de dierenbescherming bellen en dreigen dat indien zíj niets zouden ondernemen, wíj dat zelf zouden doen en maar zien wat er van zou komen. Op een ochtend vond ik zelfs sporen van rotjes en ander vuurwerk in de buurt van het stuk land. Ik was ontdaan. Wat kon ik doen? Nu kan het zijn dat de eigenaar inzag dat het vuurwerk weleens voor problemen voor de paarden zou kunnen zorgen en daags voor kerst moet hij ze hebben weggehaald. Want op eerste kerstdag toog ik in alle vroegte naar het stuk land en vond het leeg. De prikkeldraden lagen op de grond. Later die dag reed ik langs zijn boerderij en zag de paarden in het stuk land naast zijn huis. Niet dat het daar veel beter was, maar hier stonden ze een beetje in de schuil van een oude schuur.
Was wat wij hadden gedaan misschien onrechtmatig? Speelden wij al te zeer voor eigen baas? Was het Grote Onnoembare Dilemma het er niet mee eens? Was Hij daardoor vertoornd en had Hij mijn vrouw dat schaamteloos laten voelen …. ? Wie zou het zeggen. Onlangs is die boer gaan hemelen. En de paarden ….? Ik heb ze vorig jaar nog in een weide zien lopen. Ik weet alleen niet of het dezelfde waren. O ja, met de thee kwam het ook goed. We namen een terrasje in het centrum en deden een bakkie. De heilige Stefanus hield ons in het oog. Wij hem ook.
24.4.23 Van Royen en Scholten We moesten naar stad Groningen. Geen pretje om naartoe te rijden. Niet vanwege de afstand, iets van 35 kilometer, maar vanwege de verkeersdrukte. En de bolidepatsers, waar je op het platteland iets minder last van hebt. Maar deze keer viel het mee. Zonder problemen reed ik naar de Van Royenlaan en vond er ook nog makkelijk een parkeerplaatsje. Nu heb ik zekere huiver aan het op bezoek gaan. Vooral in een kamer met veel mensen, waarmee ik bovendien weinig gesprek heb, komen de muren al zeer spoedig op me af. Mijn vrouw wijdt het aan mijn lichte vorm van autisme, hetwelk ik op zulke momenten zou moeten verafschuwen, maar dan zou ik mijn afwijking als het ware veroordelen en dat kan ik niet over mijn hart verkrijgen. Om over dat hart maar te zwijgen, want dat gaat in zulke omstandigheden nogal heftig tekeer. Mijn vrouw weet hier inmiddels genoeg van en raadt me ingeval aan een ommetje te maken. Even een frisse neus halen, quasi geïnteresseerd de omgeving verkennen. Toen de hele bups gearriveerd was, kneep ik er daarom eventjes tussenuit voor een stadse wandeling. Terloops noemde ik het Sterrenbos, niet ver van de Van Royenlaan. Een stad is voor een dorpeling al gauw een metropool. Ik liep de Verlengde Hereweg richting de binnenstad op. Dat deden er meer. Elkaar groeten doen mensen in een stad niet, tenzij het bekenden van elkaar zijn. Toen ik het onbewust wel deed, keek de begroette mij geschrokken aan; alsof ik iets van hem wilde. Ik kruiste het Helperdiep, waarvan ik het bestaan niet wist. Dat is het voordeel van lopen: je zíet veel meer. In de zomer van 1970 moest ik mij voor de militaire keuring ook vervoegen aan de Verlengde Hereweg. Dat was naar mijn weten gelegen tegenover het Huis van Bewaring en het Sterrenbos. Dat gebied zou nadien weleens ingenomen kunnen zijn door OAC-Noord en het Van Hall-Instituut. Het borstbeeld van generaal Thomson op het gazon ervoor zou er weleens mee te maken kunnen hebben. Iets verderop nodigde het openstaande hek van de Zuiderbegraafplaats mij uit er een kijkje te nemen. Ik was de enige bezoeker. Een enorme graftombe trok mijn aandacht. Het bleek te behoren bij de familie Scholten. Dat had ook wel wat minder gekund. Naar het schijnt wilde de grondlegger van het Scholten-concern, Willem Albert, een grafruimte reserveren voor 45 leden van zijn clan, edoch de gemeente vond 27 plekken meer dan genoeg. Scholten strekte zich destijds uit tot in Rusland en dat zou je als argeloze passant weten ook! Ondanks zijn voortvarendheid, dus ook een grote snakkert. Ik heb niets met zelfverheerlijking en dat was dit zeer zeker, want W.A. liet het ver voor zijn verscheiden op tekening zetten en uitvoeren. Postume verering kan ik daarentegen goed hebben. Dat is heel iets anders. Ik kruiste de bouwput van de Rondweg en liep door naar de Herestraat. Voorbij Blote Bet. In mijn Groningse schooltijd, kwam ik er elke dag met de bus langs. Misschien wel het eerste, weliswaar in steen, uitgevoerde vrouwelijke naakt dat ik ooit zag. Op een nacht had een studentikoze onverlaat de onderste oksel van Bet met een flinke dot verf opgeleukt. De passagiers aanschouwden het besmuikt, maar evenzo klonk er na een half woord commentaar hol gelach op. Het was nog voor het bestaan van spuitbussen, dus de dader moet er achteraf gezien werk voor hebben gedaan, want Bet staat op een aardig voetstuk. Een dergelijk puberaal geintje zou vandaag de dag onder vandalisme en mogelijk onder grensoverschrijdend gedrag vallen. Zeventig is Bet nu. Je zou het haar niet geven. Ik stak het Zuiderdiep, dat autoloos is geworden, over en zag de enorme mensenzee voor me. Ik zigzagde naar de Grote Markt en keerde aldaar meteen weer om. Ik liep langs de andere kant van de Verlengde Herestraat terug. Langs de pompeuze theekoepel annex stationnetje van W.A.Scholte (dezelfde). Het schijnt dat hij de trein die hier toen langsreed, bij zijn koepeltje kon laten stoppen. Dan hoefde hij niet naar het hoofdstation te lopen. Sommige mensen hebben die macht en vooral zelfverheffing. Ik liep verder en keek een wijle in de twee Willemstraten en in de Anna Paulownastraat. Kleine huisjes bevatten ze. Knus zou je ze misschien kunnen noemen. Megalomaan Scholten had zijn geld mijns inziens beter kunnen besteden aan goede huisvesting voor zijn minder gefortuneerde stadsgenoten, dan aan dat affreuze kolos op de Zuiderbegraafplaats.
Terug in de Van Royenlaan. Bij de inmiddels ietwat uitgedunde visite, vroeg ik of iemand toevallig wist wie die Van Royen was. O, dat was algemeen bekend. Het bleek iemand te zijn die hier eind 19de eeuw burgemeester was geweest. Een populaire man, naar het schijnt. Hij streed onder meer voor het behoud van de universiteit. Hiervoor zou hij een eeuw geleden op zijn minst een gedenkzuil hebben moeten krijgen. Eentje die ver uitstak boven het Paleis van Scholten aan hetzelfde marktplein. Want Groningen was toen al een studentenstad die ertoe deed. Zonder burgemeester van Royen zou het mogelijk zijn verworden tot een slaperige provinciestad. Daar had zelfs W.A. Scholten -met al zijn poen- weinig tegen kunnen doen.
21.4.23 Op zoek naar boeken van Anne de Vries Als er al een stad is waar ik zo nu en dan graag een paar uurtjes vertoef, dan is dat Assen. Appingedam is ook mooi, maar afgezien van de ene winkelallee, de pitoreske Solwerderstraat, de jachthaven en eetcafé De koning van Groningen blijft het magertjes. Meppel en Coevorden zijn ook zeer aanbevelenswaard, maar een eindje uit de buurt. Assen dus. Ik moest er even naartoe voor een boodschap. Onderweg vroeg ik me af hoe het met good old Bartje zou zijn. Want ik heb afgelopen woensdag een verlezing gehouden over de geestelijke vader van Bartje, Anne de Vries, en door de zoektocht hieraan vooraf, zag ik dat er op de diverse marktplaatsen nog volop boeken van De Vries worden aangeboden. Maar hoe zal het zijn in de inbrengwinkels? En niet alleen boeken, maar ook prullaria met daarop het bekende logo van Bartje, zoals in 1954 geboetseerd door beeldhouwster Suze Berkhout. Er was niets te vinden. Geen asbak, glaasje, zelfs geen afgietsel van het beeldje waar toch duizenden van zijn vervaardigd. Dan de boeken. Ook dat viel niet mee. Ik heb twee inbrengwinkels bezocht. De score was uiteindelijk zeven schoolboekjes, want daar grossierde Anne de Vries in. Iedereen -lezer of geen lezer- kent Anne de Vries van Bartje. Niet van zijn tientallen licht christelijke schoolboekjes. Ik viste drie befrommelde deeltjes uit de serie over Jan Willem van een plank. Uitgegeven bij Dijkstra te Zeist. Anne de Vries zou hier met zijn gezin een groot deel van zijn leven wonen. Jaar van uitgave: 1950. Verder drie deeltjes van een andere serie: Jaap en Gerdientje. Die serie bestaat uit tien deeltjes, die met de klassen oplopen. De eerste deeltjes waren geschikt voor kinderen van de tweede klas. Deel tien was voor de hoogste klassers. Anne de Vries schreef ze tussen 1937 en 1939. Het negende deeltje loopt al vooruit op zijn latere emigratie van een jaar naar Suriname. Dat wist hij toen nog niet, want het Ministerie van Onderwijs aldaar vroeg hem begin jaren vijftig de Surinaamse kinderen middels de door hem ontwikkeld leessysteem makkelijker te leren lezen. Hij voldeed hier graag aan. Meteen na het beëindigen van De Tweede Wereldoorlog, schreef Anne een brief naar een vriend van hem die in Zuid-Afrika woonde, of emigratie naar dit land een optie was. De Russen stonden immers aan de grens van Holland. Anne wilde weg. Die vriend ontraadde hem dat, want Zuid-Afrika is zeer racistisch en fascistisch, schreef hij. Bij Suriname lag dat iets anders, maar toch schrok Anne bij het zien van het onderscheid dat werd gemaakt tussen de verschillende bevolkingsgroepen. Dit gegeven gebruikte hij voor zijn boeken over Panokko, een inheems jongetje dat onderwijs zou moeten genieten, maar er niet tussen kwam. Als laatste vond ik nog een boekje getiteld Bloeimaand. Ook uit een schoolboekjesserie. Het aardige hiervan is dat naast Anne de Vries ook Daan Deken aan dit boekje heeft meegewerkt. Daan Deken was een pseudoniem van Anne de Vries. Aan dit boekje werkten meerdere bekende kinderboekenschrijvers mee, zoals: Rie Cramer en W.G. van der Hulst. Anne gebruikte enkele pseudoniemen om voor meerdere gezindten te kunnen schrijven. Daan Deken was één van die schuilnamen. Dat in dit boekje zowel Anne de Vries als Daan Deken zijn opgenomen vind ik wel grappig. Ik denk dat hij daar zelf ook wel plezier om heeft gehad. Een score van zeven boekjes dus. Geen Bartje of Hilde gezien. Terwijl daar honderdduizenden van zijn verkocht. En zeker hier veel werd gelezen! Bij van der Kuijl, Assens oudste nog bestaande boekhandel, gevraagd hoe dat zit. Bartje is al jaren niet meer te krijgen, zei derde generatie Van der Kuijl. Zijn vader, waar ik al sinds de eind zestiger jaren liep, is vijf jaar terug overleden, vertelde hij op mijn vraag. Hij struinde het Nederlandse boekenbestand na. Alleen Reis door de nacht is nog leverbaar; 34ste druk. En het grote vertelboek van de bijbelgeschiedenis. ‘Ik zou ze graag in voorraad willen hebben, maar ze zijn er gewoon niet meer’, mommelde hij. Ik zei dat ik het niet begreep. Bartje is toch het icoon van Assen en daar willen mensen toch wel over lezen. Ik bedankte hem en verliet de zaak. En verder. Bij het vijfjarig bestaan van de Appie Heijn-filiaal te Peelo in 2020, verscheen er een plaatjesboek over de geschiedenis van Assen. Maar behalve de titel Bartjes Plakboek en het logo van Bartje op de omslag, komt het mannetje zelf in het boek niet voor. Of het zouden de paar kinderen moeten zijn die als moderne stand-ins voor Bartje figureren. In het door de VVV verstrekte gevouwen stadskaartje staat het Bartje-logo ook op de voorkant en wordt binnenin heel summier verwezen naar de koppigheid van Bartje. Verder niets. Er is wel een straat in Assen naar Anne de Vries genoemd. Het ligt nabij het dichtershof met namen als Joost van den Vondel, Willem Bilderdijk en Jacob Cats. Dat zou hem denk ik uiteindelijk wel goed hebben gedaan. Aardiger zou het zijn als Kloosterveen, waar de wortels van de De Vries-en liggen, enige straten met woorden of figuren uit Bartje zou sieren. De Gloepertienlaan, de BruneBonenstraat of de Klabatsesteeg …… Iets om over na te denken.
14.4.23 Verontrustend beeld Het meisje achter de toonbank zei voor ik iets had gezegd, dat de verkoop van kranten bijna stil ligt. Kennelijk had ze mij zien weifelen bij de rek en deelde ze mijn zorg. ‘Tja, mensen lezen steeds minder’, zei ik. ‘Over een tijdje verkopen jullie helemaal geen kranten meer’. Met jullie bedoelde ik de betreffende supermarkt. Ik wenste haar alvast een prettig weekend en liep naar buiten. Het was prachtig weer. De eerste zonovergoten voorjaarsdag. Ik liep naar onze auto die achter de Hema stond. Mijn vrouw bevond zich nog elders in de winkelstraat. Er stond een blauwe Volvo V70 naast onze auto. Ik stapte in, sloeg de krant open en keek onbewust even opzij. Op de bijzitterstoel van de Volvo ontwaarde ik net boven de rand van het portier een toefje stroblond haar. Het moest van het hoofd zijn van een kind. Het bewoog niet en het hing naar voren. Misschien sliep ze. Doordat het met dit weer behoorlijk warm in een autocabine kan worden, was ik meteen op mijn hoede. Ik begon de column van Frits Abrahams te lezen. Dit stukje alleen al is een goede reden om het geld niet aan een vingerhoed koffie + een kaakje te besteden. Zijn stukje ging over J.J.Voskuil, schrijver van Het Bureau. Over hoe hij in onmin leefde met zijn vader. ‘Steeds weerkerende kortsluiting tussen mij en mijn vader’, schrijft J.J. Ik dacht: als er over kortsluiting gesproken kan worden, dan is er op een of andere manier nog sprake van een lijn. Bij mij thuis was zelfs daar weinig sprake van. Ik keek weer even opzij. Het hoofdje zat er nog net zo. Het bewoog volstrekt niet. Toen kwam er een mevrouw met iets in haar linkerhand op de Volvo toegelopen. Ze opende het achterportier en gooide het iets op de achterbank. Daarna sloot ze het portier en liep weer weg. De mevrouw had niets gezegd en het hoofdje voorin had niet bewogen, wat bij mij het idee postvatte dat het weleens een pop zou kunnen zijn. Mensen doen soms de mafste dingen om inbrekers te misleiden. Ik las eens dat er mensen zijn die als ze op vakantie gaan aangeklede paspoppen in hun kamer zetten of op hun stoelen laten zitten, zodat het lijkt alsof er mensen thuis zijn. Ze kleden ze aan met kleren uit hun eigen kast. …? Wie weet wendde die mevrouw voor dat er een kind in de auto zat. Afblijven dus. Het maakte me onrustig. Ik wilde er het fijne van weten en stapte uit. Ik keek voorzichtig in de cabine en zag dat het een meisje was dat strak op haar mobieltje keek. Dit kon een pop niet doen. Niets aan de hand dus. Of toch wel? Uit onderzoek blijkt dat kinderen en jongeren steeds moeilijker lange teksten kunnen opnemen. Dat komt onder meer doordat ze hun studietijd verdoen met het kijken naar filmpjes en spelletjes. Handmatig schrijven wordt als lastig ervaren en zal over één of twee generaties tot het verleden behoren. Een krant zal tegen die tijd geen reden van bestaan meer hebben. Nou ja, een paar snobberige ouderen misschien. Voor een los nummer zal men naar een stad moeten om er eentje te scoren. Zover is het nog net niet. Maar over niet al te lange tijd zal plotseling de krantenrek verdwenen zijn. Misschien wilde dat meisje mij alvast behoeden voor al te grote schrik.
De vrouw van de Volvo kwam terug en stapte achter het stuur. Het meisje bleef bewegingsloos. Toen opende de vrouw haar mobieltje. Samen zwijgschermden ze. Na enige minuten klapte ze haar mobieltje weer dicht en reed weg. Ik las de column van Frits Abrahams verder uit en vouwde de krant op.
8.4.23 Een zeperd We gingen er speciaal voor naartoe, waren een beetje aan de vroege kant en deden daarom Appingedam nog even aan. Een quick visit. We aten er een hapje en dronken een drankje en zagen opeens verschrikt dat we moesten opschieten anders zouden we nog te laat komen ook. Dat zou een blunder zijn! Dus de sokken erin. Op naar de Eemshaven, want daar moest-ie liggen: de ‘Romantika’. De ferry die sinds vorig jaar april drie keer per week vanaf hier naar Kristiansant in Noorwegen vaart. Er is al veel over geschreven. Een reusachtig groot schip moest het zijn. Maar er rezen moeilijkheden met de aanlegplek en daardoor liep het in- en ontschepen nogal eens vertraging op en nu heeft de rederij gekozen voor de haven van het Duitse Emden. Na amper een jaartje is het alweer schluss. We wilden voor het te laat was het schip nog wel even zien. Een soort déjà vu-gevoel opwekken. Want we zijn allebei een beetje watergek en weten van overvaren. Kort voorbij Oudeschip zag ik de schoorsteen of hoe dat ook heet, al tussen de enorme opslagtanks en de fabriekshallen oprijzen. ‘Hij is nog niet weg hoor’, zei ik ‘hij ligt er nog’. ‘Oh, gelukkig’. Mijn vrouw haalde opgelucht adem. Ik liet het gaspedaal ietsjes opkomen en hield 90 aan. De druk was van de ketel. We zouden het nog beleven. Om bij de aanlegsteiger te geraken moesten we kilometers omrijden. Toen wij daar volgens de bordjes redelijk in de buurt waren en de enorme parkeerplaats zagen, vroeg ik een verkeersregelaar met een oranje hesje waar we het dichtstbij de Romantica konden komen; gewoon om te kijken. Nou niet hier, liet hij weten. We zouden er het dichtste bij kunnen komen als we onze auto een eind verderop parkeerden en dan de dijk op zouden lopen, want daar voer de Romantika normaliter de haven uit. Dat deden we. Wij waren niet de enigen. De parkeerplaats van de Borkum-ferry ernaast was al helemaal vol, maar daar konden wij van onze kant niet op. Ik parkeerde de auto op een ongeplaveid overstukje, dat mogelijk bedoeld was voor poolende treinpassagiers. Tussen twee Mercedessen met Duitse nummerborden. Daarna spoedden wij ons naar de dijk. De Romantika zou zó wegvaren. De klok op het perron gaf 15.02 uur aan. Er stonden al tientallen mensen te wachten. Het was winderig en koud op de dijk. Mijn vrouw liep weer terug en vroeg of ze nog wel een kop thee kon maken. ‘Ik denk het wel’, zei ik, want het schip bewoog nog steeds niet. We dronken ons theetje bij de auto. Daarna liep ik met Rossi een eindje langs de dijk en zette me neer op het bankje op het perron van station Eemshaven. Mijn vrouw kwam er bij zitten en dronk het laatste beetje thee uit. In de verte lag het schip als een dooie zeepier. Tegen kwart over vier rolde de trein van 16.18 uur geruisloos het station binnen. Hij stopte met een harde sis een meter of tien voor het stootblok. Het was de ‘Sjoukje Dijkstra’, één van de machtigste vrouwen uit mijn jonge jaren. Er kwamen elf mensen uit de trein. Zelden zo’n stil station gezien. De machinist stapte uit de cabine en kuierde naar de andere kant van de trein. De voorkant werd nu de achterkant. Er stapte niemand in. Een fluitje was niet nodig. Hij vertrok even geluidloos. Via onder andere Winsum en Sauwerd zou hij eindigen in Groningen-Noord. Toen het halfvijf was liepen we terug naar de auto. ’t Was mooi geweest. De onze was nog de enige. Ook de dijk was leeg. We reden langzaam terug en werden door een verkeersbegeleider gesommeerd een andere weg in te slaan als toen we gekomen waren. En tot onze verbazing en ook plezier, naderden wij nu het schip. Ik sloeg een brede industrieweg in en parkeerde de auto in de berm. Slechts een strook water scheidde ons van de Romantika. We konden het schip prachtig zien. We zagen passagiers tegen de reling hangen en over het bovendek heen en weer lopen. We zouden ze bij wijze van spreken toe kunnen schreeuwen. Hadden we goddorie voor Jan met de korte achternaam anderhalf uur aan het verkeerde eind van de haven staan wachten! Maar er gebeurde nog steeds niets in het binnenste van de Romantika. Aan een zich duidelijk vervelende verkeersregelaar vroeg ik wanneer het schip had moeten vertrekken. ‘Om drie uur toch?’ ‘Op papier staat om vier uur, maar dat is het allang geweest. Ik weet het dus ook niet’. Nadat we een minuutje of tien onze blikken over het schip hadden laten gaan, startte ik en reed weg. Ik had geen moment het gevoel van heimwee, van verlatenheid, dat ik ken als ik vroeger een ferry het zeegat uit zag varen. Omdat ik weet dat er tientallen, mogelijk honderden geliefden van elkaar wegdrijven en zwaaien en tranen wegwissen tot ze elkaar niet meer kunnen zien. Ik weet hier wel iets van. Ik had verwacht weer eventjes aan de kade van Rotterdam of van Kingston upon Hull te staan. Een split second. Nee, het was alleen maar koud en winderig en goed beschouwd was het niet meer dan een geweldige zeperd.
5.4.23 Verwarring Toen ik enige jaren in dit huis woonde, het huis waarin ik nog steeds woon, maar nu met vrouw, twee poezen, hond en een duif, leek het me niet onverstandig om een testament op te stellen. Ik had dat van horen zeggen en handelde dienovereenkomstig. Het notariaat waar ik mij toe wendde, werd bestierd door meneer Vos. Ik kon het uitstekend met hem vinden. Het was een boeiende verteller en boomde -zoals hij het noemde- graag over sport en spel. Ik was totaal niet thuis in het notariswezen en ik legateerde mijn huis en inboedel aan een tiental goede doelen. Hij vond het uitstekend. Toen mijn vrouw bij mij introk moest de zaak worden herschreven en dat verdient nu wederom herziening. Want stel een van ons is over enige jaren niet meer wilsbekwaam of we lijden allebei plotsklaps aan grote slijtage aan het benul, wat dan? En dus togen wij naar het notariaat. Dat kent na de vroegtijdige dood van meneer Vos, al een tweede opvolger. Want tussen ons laatste bezoek en dat van nu zit ruim 18 jaar. We bespraken de boel. Het duizelde mij net als de vorige keren voor ogen. We zouden de bescheiden thuis goed doornemen en er spoedig op terugkomen.
Om onszelf een uitje te gunnen, reden we door naar Groningen. De provincie welteverstaan. Het was prachtig weer. We kozen richting Winsum. De naweeën van het mooiste dorp van Nederland, volgens de leden van de ANWB en de lezers van hun blad De Kampioen, laten zich nog duidelijk zien. De eerste vakantiegangers dienden zich al weer aan. Winsum ís ook een mooi dorp, ik zeg het nog maar eens. Daarna reden we door naar Tinallinge. Dat is in tegenstelling tot Winsum een vlekje van niks. Er woonden volgens Wikipedia in 2014 92 mensen, het jaar erop nog slechts 55. Waar die enorme terugloop aan te wijten is, weet ik niet. Nu zijn het er zo’n 65. Het dorp is gebouwd op een terp en bestaat al sinds de 10de eeuw. In Tinallinge ligt een kruidentuintje, omgeven door een hoge heg en ernaast een boomgaard. We ontdekten het puur toevallig. Het is een idyllisch plekje. In de kruidentuin bevindt zich bovendien een boekenkastje, zo eentje die je tegenwoordig in bijna elke plaats wel ziet. Ik struin daar graag even in. Nu ook. Ik had een paar boeken meegenomen nam ook weer een paar mee terug. Gelijk oversteken, zeg maar. Mijn vrouw maakte thee en we genoten in stilte. Daarna liep ik met Rossi nog even om het dorp heen. In de grote heemtuin gakten ganzen en scharrelde ander gevogelte. Een weelde. Aan het pad staan bordjes met nog nauwelijks leesbare gedichten van onder andere Peter Visser en Jan Boer. Grote namen op het Hogeland. De verf van de letters van hun poëzie dwarrelde door de jaren neer op de weidevelden rond het dorpje. Na een klein uurtje braken we op en liepen naar de auto die ik op het dammetje van de boomgaard had geparkeerd. In de berm had ook gekund, maar daar wemelde het van speenkruid en dat wilde ik liever sparen. Op dat moment kwam er een man op ons toegelopen. Ferme tred, schuins over straat, recht op ons af. Hij vroeg op strenge toon: ‘Wat bent u hier aan het doen?’ Ik zei dat we de kruidentuin hadden bezocht en er een uurtje hadden gezeten en thee hadden gedronken. ‘Dus u heeft geen afval in de boomgaard gedumpt?’, zei hij bars. ‘Neenee, zeker niet’, zei ik verbaasd. Mijn vrouw sprong me bij en prees het dorp, vooral de kruidentuin en zei dat wij hier vaker komen. De man toomde merkbaar in. ‘Bent u één van de mensen die de tuin bijhoudt?’, vroeg ze, van zins royaal met complimentjes te strooien. Dat was hij niet. Hij zat bij de bomengroep. Lichtelijk sceptisch bleef hij wel. ‘Wordt er hier vaak rommel neergegooid dan?’, vroeg ik, want daar was ik wel benieuwd naar. Nee, maar je moest er blijvend verdacht op zijn. Kennelijk hadden wij er het uiterlijk voor. Ik zei nu dat wij bijna dagelijks bermrommel in onze eigen omgeving opruimen. Welke omgeving mocht dat wezen, was zijn vraag. Wij noemden ons dorp. Oh, dat kende hij wel. Zijn houding ontspande nu en hij lachte voorzichtig. ‘Maar u komt geloof niet uit Grunn’n’, zei mijn vrouw. Daar dacht hij even over na. ‘Is dat een scheldwoord?’, zei hij. Neeneenee, zeiden we. Ondanks dat het woord hem kennelijk nieuw voorkwam, woonde hij hier al heel lang. Zei hij. Wonderlijk. Toen stak hij mij ineens zijn hand toe en zei dat hij Vos heette. Ik liet bijna ontvallen ‘Vos & partners?’ We rondden onze conversatie goedmoedig af en stapten in de auto. Hij wenste ons een goede terugreis en liep de Tjarda van Starkenburghweg- de hoofdstraat van het dorp- in. Toen wij hem passeerden, zwaaide hij ons na.
Dat woord ‘bomengroep’ zoemde nog lang na in mijn hoofd. Bomen over wat? Want er gebeurt misschien niet veel in Tinallinge, maar verwarring over een en ander heb je overal. Wis en zeker ook hier. Je zou er beslist een boom over kunnen opzetten. Iets voor een volgend bezoek misschien …..
31.3.23 Een regelrecht sprookje In een boekenkastje te A. vond ik onlangs tot mijn verrassing een sprookjesboek uit het jaar 1893. Ik ben niet echt een sprookjeslezer, maar vanwege de oudheid van het geschrift en de gedachte dat het na mij naar alle waarschijnlijk in de papierbak zou verdwijnen, deed mij ogenblikkelijk tot dit besluit komen. Bij thuiskomst bladerde ik het boek door. Het bevatte een aantal bekende vertellingen van de gebroeders Grimm. Deze oudbakken materie nam ik snel tot mij, mede vanwege de bedwelmende geur van spinnenrag, heksengom en dennenhars. Ik had ze tot op één na allemaal doorgenomen. Dat laatste sprookje was getiteld Het Onverdroten Huwelijk. Omdat ik dit sprookje na lezing, en zeker voor die tijd, toch wel erg merkwaardig vond, geef ik het hier in het kort even weer. Hier komt-ie.
Het was een koude avond in het grote bos dat is gelegen in Oermandië. Ver van de bewoonde wereld bevond zich het huisje waarin zeven kleine mensen woonden. In sprookjes worden dit altijd kabouters genoemd, maar dat vinden wij (Wilhelm & Jacob Grimm, WH) niet meer kunnen sinds de LiliputanerAktion-Verein zich hier terecht krachtdadig tegen heeft verzet. Het sprookje vertelt over Waakje, Weekje, Wuikje, Wookje, Wijkje, Wikje en Wuukje. Ze zaten met hun zevenen rond de beukenhouten tafel en waren in een hevige woordenstrijd verwikkeld geraakt. Op zich niet vreemd, daar kleine mensen zich veelal misdeeld voelen en hier luidruchtig kond van doen. Ze staan hun persoontje. Laten we stiekem hun gekissebis aanhoren.
(Wuukje) ‘Neeneenee, Jíj Hebt Haar Weggestuurd, Wookje! Niet de schuld op mij afschuiven. Zij had het goed met mij voor, maar jij was gewoon een jaloerse bitch. Mag ik dat zeggen? Ja, dat mag ik zeggen’. (Wookje) ‘Maar ik kon er toch niets aan doen. Ik volgde mijn hart en die zei dat zij hier niet langer kon blijven. Ze paste hier niet. We moesten twee ledikanten achter elkaar plaatsen omdat ze veel te lang was voor eentje. En wie was hierdoor de klos? Ikke dus. En sindsdien moesten Wijkje en Wikje in één bed slapen en dat is tegen de huisregels. Mensen van hetzelfde geslacht en na zekere leeftijd dienen niet in één bed te slapen. Dat staat allemaal in het grote Boek der Zeden, Ongewenste en Onhuwelijkse Wettelijkheden. En mijn hart houdt daaraan vast. Dat heeft te maken met moraliteit en met een kompas enzo en daardoor sprong ik helemaal uit mijn wookje’. (Wikje) ‘Hou toch op met dat gewookje. Wijkje en ik hebben er nooit een punt van gemaakt lepeltje-lepeltje te moeten slapen. Het is krap, ik geef het toe, maar we knorren na een daggie houthakken meestal meteen weg, hè Wijkje’. (Wijkje) ‘Ja hoor’. (Wikje) ‘En bovendien zijn we allebei non-binair en dan maakt het dus helemaal niet uit’. (Wookje) ‘Ha, maar als je non-binair bent dan moet je naar het klooster, sullies. Dan moet je opduvelen!’ (Wikje) ‘Als je dat maar uit je schedel laat, Wook!’ ….. (Waakje) ‘Wat wil je zeggen Wuukje’. (Wuukje) ‘Nou papa, het is eigenlijk zo dat ik best wel een beetje verliefd ben op Sneeuwwitje hoewel ze knalrood haar heeft en dat bedoel ik ook toen ik zei dat Wookje gewoon jaloers op mij is, want zij valt óók wel een beetje op haar.’ (Wikje, Wijkje, Wookje – door elkaar) ‘OhohohNietnietnietOhohohNiiieeet!!!’ ….. (Waakje) ‘Hoor ik het goed Wuukje, dat jij, jij, mijn bloedeigenste dochter, valt op eenzelfde geslachtelijkheid? Hoor ik dat goed?! Hoort jouw oude vader dat jij niet gelijk elk mensje op het andere geslacht valt en dat we in dier voege te zijner tijd een bruiloft wel kunnen schudden? Hoor ik dat allemaal goed, Wuukje?!’ (Wuukje) ‘Ja papa, het is zo waar als u papa heet en zoals u zich als een kloeke haan over ons ontfermt en ons bewaakt, maar desalniettemin wil ik toch wel graag mijn eigen levensweg kiezen’. (Weekje) ‘Wel Heb Jij Ooit …!!’. (Waakje) ‘Zei je wat vrouw? Jij bent pas over drie dagen aan de beurt hoor – dan zit jouw zwijgplicht er weer voor een weekje op en dan mag je weer een dagje los’. (Weekje) ‘Neeneenee, niks ‘d ervan! Ik ga nú nú en nú wat zeggen! Als Wuukje, ons aller Wuukje, van dat meisje houdt, dan houdt zij van dat meisje en dan valt dat niet te veranderen! Nog in geen triljoen jaren, Waakje! En mijn zegen heeft ze. Jij hebt er als hoofd van het gezin anders ook niet zo erg veel van gebakken. (Waakje) ‘Hear! hear! En dat zeg jij? Alsof ík alleen heb gezorgd voor dat stelletje addergebroed ….’
De ons nu bekend zijnde kleinemensengezin roept en revelt thans zeer opgewonden door elkaar. Er valt een beukenhouten stoeltje omver en er gaat een bloempot door een van de ramen. Vader Waakje slaat meermaals met zijn vuist op het beukenhouten tafeltje en maant allen tot stilte wat hem ten leste met moeite gelukt. ‘Dat had je niet moeten zeggen, Weekje. Het gaat de kinderen niet aan. Ik ben op de leeftijd der sterken en ik heb helaas de fout gemaakt te kiezen voor wat men in Oermandië een Lustige Weibchen noemt. Ik had beter moeten weten. Ik had jouw antecedenten na moeten trekken’. ‘Nou ik lust jou rauw op m’n nuchtere maag, Waakje!’ (Wuikje) ‘Achachachach en nog eens ach, wat een gemiezemuis om niks. Houdt dat dan nooit eens op met jullie?! Als ik alles had geweten, dan had ik jou achter de heg gemieterd, Waakje. Dan had iemand jou als vondeling in een heel andere sprookje kunnen gebruiken. Misschien wel als kobolt. Dan had je daarin je beklag mogen doen en dan had ik nu in Huize Dwergzicht lekker mijn tijd mogen uitzingen. Ga asjeblieft allemaal houthakken en laat mij in vredesnaam met rust!’. ‘Ja moeder’. Mogelijk door de reactie van de oudste van het zevental (mater familias), bleef het een poosje stil. Ondertussen blikken wij even door het karig gemeubileerde kamertje. De beukenhouten koekoeksklok heeft zich door het geraas niet van slag laten brengen en tikt er venijnig op los. Dan verschijnt er plotseling heel voorzichtig een hand door het gebroken vensterglas. Het is een grote, sneeuwwitte hand. Wijkje ziet de hand als eerste en zegt ‘Dat lijkt goddorie de hand van Sneeuwwitje wel’ en hij trekt zich aan zijn baard om zeker te weten dat hij niet droomt. Allen kijken nu derwaarts en Wuukje springt van pure vreugde op van haar stoeltje en vliegt naar het raam alwaar nu het grote knalrood omhaarde gezicht van – inderdaad- Sneeuwwitje lachend verschijnt. ‘Ik heb een mandje appels voor jullie meegebracht’, zegt ze vrolijk. ‘O heerlijk!’, roepen ze als in koor. ‘Maar je weet toch dat ik helemaal geen appels lust, sullie’, zegt Wuukje. Maar Sneeuwwitje maakt een hele vette knipoog naar haar. ‘O ja, is waar ook, het is een sprookje’, fluistert Wuukje en ze neemt het mandje door het venster aan en deelt de appels rond. ‘Neem gerust twee hoor’, zegt ze. De appels blijken een hoge dosis GHB te bevatten en daar kunnen kleine mensen heel slecht tegen en kort daarop knorren ze allemaal de slaap der onschuldigen en die toestand kan he-eel lang duren. Wuukje vult nu als de wiedeweerga haar rugzak en gaat er met Sneeuwwitje vandoor. Onderweg komen ze nog een would-be prins op een spierwit paard tegen, maar die sturen ze met de woorden ‘Dort wachte eine Prinzessin’ expres de verkeerde kant op en weg spurt-ie. In de stad aangekomen, gaan ze meteen naar het stadhuis om te trouwen. Dat geeft een beetje gesteggel, maar nadat ze elkaar een zoen -Sneeuwwitje moet er wel voor door de knieën- hebben gegeven, zijn ze een echt paar.
Hoe het de kleine mensen in het grote bos verder vergaat, vertelt het sprookje niet. Wellicht ontwaken ze mettertijd en hakken zij zich de vergetelheid in. Niks ‘en ze leefden nog lang en gelukkig’. Gewoon: Einde.
27.3.23 I.M. Wim de Bie Wim de Bie is dood. Ik hoorde het zojuist (13.00 uur) op de radio. Wim de Bie; vriend en speelmaat van Kees van Kooten. Vooral bekend van de televisie, van het satirische programma ‘Keek op de Week’ op zondagavond. De televisie zal er vanavond geheid uitgebreid bij stil staan. En morgen de kranten. Tientallen types beeldde Wim de Bie uit. Altijd in samenwerking met van Kooten. Een tweede dreun voor Kees die vorig jaar zijn andere levensvriend Remco Campert verloor. Sommige types uit ‘Keek op de Week’ werden te groot en zelfs gevaarlijk. Mensen gingen ze idealiseren, in het echt nadoen. Zoals het duo Jacobse en van Es, van De Tegenpartij. Kees was meestal het sterke type, Wim de wat zwakkere die over zich heen liet lopen. Soms gaf hij verweer, zoals in de creatie van Dirk (zwerver), Walter De Rochebrune (ex-mijnkundig ingenieur) of O. den Beste (ex leraar Duits). Dan kwam er schuim van woede om zijn mond. Zijn beste creaties vind ik waren meneer Foppe (solitaire angsthaas), Arie Temmes (broer van Gé, oorlogsgetuigen), Aad van der Naad (oud-vakbondsbestuurder), Frank van Putten (onderdanige zoon van moeder Carla), H. van der Vaart (burgemeester van Juinen) en Louc Hobbema (politiek verslaggever). Kees van Kooten was meer een ‘verkleder’ dan Wim de Bie. Alsof hij het een beetje tegen zijn zin deed. Beiden speelden -zeer overtuigd- vrouwenrollen en daarin hadden ze volgens mij een veel grotere invloed op de emancipatie dan al die Snip & Snap-figuren voor hen. Goed, het bleef satire, maar met types als Dien Meibos, Mémien Holboog, Thea Ternauw, Berendien uut Wisp en Jet Veenendaal (zus van Koosje) heeft Wim de Bie naast de vrouwentypes van Kees van Kooten laten zien, dat je middels verkledingen prachtige karakters neer kunt zetten zonder dat het kolderiek wordt. Het boek Ons kent ons uit 1993, met de bekendste types van Van Kooten en De Bie, heb ik opnieuw doorgebladerd en bij elke foto speelde zich in mijn hoofd ogenblikkelijk een analoge scene af. Meesterwerken, waarin ik soms trekjes van oude slapsticks herkende. Van W.C Fields, Laurel & Hardy, Charley Chaplin, Buster Keaton, Jacques Tati … Zeker is dat als het om humor gaat, het bij mij is begonnen met voorgenoemden en Zwiebertje, daarna Toon Hermans, Tommy Cooper en weer wat later Bram & Freek. Toen Kees van Kooten er in 1998 vrij plotseling de brui aan gaf, wilde Wim alleen verder. Op de televisie, op de radio en op internet met ‘Bieslog’. Ik heb het zelden gevolgd. Vond er weinig aan. Zonder Laurel zou Hardy óók niets zijn geworden. Kees & Wim was in die zin een eeneiige tweeling. Ik zag de dood van Wim de Bie natuurlijk niet aankomen, maar noem het toeval dat ik vorige week hun eerste langspeelplaat weer eens beluisterde. De plaat van heer bie en heer kooten van het simplistisch verbond uit 1975. Sinds tientallen jaren niet meer gedraaid. In de vinyl-revival kan die nog weleens aardig wat waard zijn. Ook de paar Juinensche Couranten die ik nog bezit heb ik weer doorgenomen. Voorop het nummer van zaterdag 19 maart 1983 staat in chocoladeletters (7,5 centimeter) HET WORDT LENTE! en daaronder (klein), 21 maart: lente! ook in Juinen! Waar kennen we die opzet van? Aan de Bescheurkalender heb ik mij nooit gewaagd. De literaire nalatenschap van Wim de Bie bestaat voor een deel uit voortzettingen van televisietypes als Mémien Holboog, Meneer Foppe en Walter de Rochebrune. Zijn leukste boek vind ik nog steeds De boekcorner van … Goos Verhoef! De verzamelde lectuurkritieken van een tabakswinkelier, gepubliceerd in Vrij Nederland. Onlangs weer gelezen toen ik het tegenkwam in het boek Pleidooi voor pulp van Kees ’t Hart. In tegenstelling tot Kees van Kooten heeft Wim de Bie zich minder bezondigd aan slapstickachtige taal- en woordgrapjes. Niettemin, hoe dan ook, er is weer een formidabele boom gesneuveld in dat grote iconenbos en ik ween in de eerste zonnestralen aan de voet ervan en weet zeker dat in Juinen de vlag (al dan niet met wimpel) vanaf heden halfstok zal hangen. Nog eenmaal zal Wim de Bie stralen op de voorkant van de kranten en vanavond op de televisie. Daarna dooft voorgoed zijn licht. Want zo gaat dat – ook met de groten.
25.3.23 Diplomademocraten Soms heb je een flinke plens regenwater op je huid nodig om tot bepaalde inzichten te komen. Ik had mij een groot deel van de ochtend en de voormiddag bezig gehouden een stapel kranten weg te werken. Als een mol vrat ik mij door het nieuws heen en bemerkte dat ik steeds meer terecht kwam in de bubbel van de theoretisch geschoolden. En daar hou ik niet van, van bubbels. Maar ik kan er weinig aan doen, want er is een culturele scheuring in ons land aan het ontstaan tussen wat men noemt de intelligentia van drie dicht bevolkte provincies in voornamelijk het Westen en de deplorabelen in de rest van ons land. Daar is een heuse socioloog op gepromoveerd. In de huidige diplomademocratie is deze perceptie (waarneming) de motor van politieke onvrede en wantrouwen. Ik las daar te snel overheen en ik herlas die zin heel behoedzaam en per lettergreep, want ik struikelde over dat woord diplomademocratie. Ik las het steeds als diplomaten-democratie. Ik word toch niet dyslectisch, dacht ik verschrikt. Diplomademocratie houdt feitelijk in dat het (ons) parlement te zeer wordt bezet door mensen met veel en vooral belangrijke diploma’s. Bijna het voltallig parlement is hoog tot zeer hoog opgeleid. Op zich is dat niet erg, want men moet natuurlijk capabel zijn, maar niet verwaand en aanmatigend. Het kiezersvolk bestaat voor ongeveer 80% uit laag tot middel geschoolden en geeft zich te makkelijk over aan de vermeende kundigheid van deze diplomabezitters. Deze onderhuidse onvrede is geëxplodeerd bij de laatste verkiezing. Dat deed zich een aantal jaren geleden al voor in Amerika. Democratische kandidaat Hillary Clinton gebruikte tijdens een verkiezingsspeech het woord deplorables. Een beetje krom vertaald als ‘ de sneuen’. Misschien had zij het niet eens denigrerend bedoeld, maar het volk pikte het niet. Ze wilden toch niet worden weggezet als een leger sukkels. Hillary kon de gooi naar ’s lands hoogste ambt subiet op haar buik schrijven. De socioloog heeft het verder over de ‘ervaren culturele afstand’ tussen praktisch geschoolden en theoretisch geschoolde politici. Ook dat heb ik een paar keer moeten overlezen en dacht toen: daar zit wel iets in zit. Als ik bijvoorbeeld minister van volkshuisvesting Hugo de Jonge tegen een enorm om woonruimte verlegen zittende vrouw hoor zeggen ‘Een rijke vriend, heb je daar al aan gedacht?’, dan zakt mij de broek af. Zo’n man dient ogenblikkelijk uit zijn funktie te worden gezet. In verkiezingstijd komen de diplomademocraten voor eventjes uit hun ivoren paleis en gaan het land in om te flyeren. Aan alles is te zien dat ze dit met grote tegenzin doen. Ineens bevinden zij zich tussen het sneue volk dat hoogstens met hen op een selfie wil. Verder niets. Aan hun zogeheten verkiezingsprogramma besteden ze geen seconde aandacht. Maar weet jij dan wel wat die politici beweren?, hoor ik u boemerangen. Nee, ik weet het evenmin, maar ik doe enige moeite en dat is in deze tijd van ontlezing al heel wat. Televisieprogramma’s die ons inzicht proberen te geven wat het diplomademocratencorps bekokstooft, worden steeds minder bekeken. Omdat die programma’s saai zijn. Mensen willen vuurwerk en emotie-tv. De Amerikaanse schrijver Neil Postman heeft ons er in 1985 met zijn boek Wij amuseren ons kapot (Amusing ourselves to death) al op gewezen. Dat werd toen weggehoond als sciencefiction, maar nu is het bittere realiteit.
Mijn hoofd liep een beetje om door die bulk aan informatie. Ook door de onvrede, maar wel míjn onvrede, dat wij het allemaal maar laten gebeuren. Dat we de wereld laten verstikstoffen en vergiftigen en dat wetenschappers over een paar generaties met de grootste moeite uitgestorven bloemen en insecten en vogels in kweekschuren en in laboratoria proberen terug te fabriceren, zoals er heden ten dage lieden zijn die in gedachten de mammoet weer over de Siberische toendra’s zien draven. ’t Is echter onbegonnen werk. Met dat aan elkaar knopen van DNA-strengetjes alleen kom je er niet.
Met deze draaikolk van gedachten in mijn hoofd ging ik met Rossi uit wandelen. De hemel was kraakhelder, maar eenmaal op de Achterweg gaf de zon er plotseling de brui aan en begon het te regenen. En er staan daar geen bomen om onder te schuilen. Ik haastte mij voort en Rossi -aangelijnd- was hiertoe wel genoodzaakt. Gaandeweg deze beproeving, dacht ik: eigenlijk zou de hele wereld een stevige wasbeurt moeten hebben. Geen nepperige zondvloed, maar nee zo eentje als dewelke mijn moeder en alle moeders in onze buurt en naar het schijnt in heel ons land vroeger in het voorjaar ondernamen en die de Grote Schoonmaak werd genoemd. Zo zou Moeder Aarde het ook moeten doen. Een reiniging tot in de verste uithoeken. Die gedachte hield me bezig tot we weer thuis waren. Twee doorweekte labradoedels. Maar later vreesde ik dat een groot deel van de acht miljard kinderkes de middelvinger tegen M A zouden opsteken. Ondankbare krengen! En dus verviel ik weer in dezelfde somberte als vanmorgen. Kom, dacht ik, laat ik eens weer zo’n ouwe Asterix gaan lezen. Heb ik een tijd niet gedaan. Over dat Gallische dorpje zo’n halve eeuw voor het jaar nul. Toen men aangaande de toekomst van toeten noch blazen wist. Amusement met een vette knipoog naar verleden en heden. Je zou haast naar die tijd verlangen. Enig minpuntje: het woord diploma bestond toen ook al. Nou ja, dat is ze te vergeven.
24.3.23 Een milde vorm van blokkade Het begrip writer’s block, waarmee ik de afgelopen dagen engszins verontrust meende behept te zijn, kan ik niet vinden in de grote woordenboeken en dat verbaast me. Dat een woord als corona/covid de laatste editie van de van Dale nog niet heeft gehaald, lijkt me logisch, maar het begrip ‘schrijfblokkade’, zoals het boekje Funshoppen in het Nederlands- Woordenlijst onnodig Engels (uitg. Bert Bakker – 2009) het heeft vertaald, is toch al heel oud. Zou je zeggen. Maar ook in The Collins English Dictionary (editie 1986) komt het niet voor. Ik kocht deze turf van 1771 gedundrukte pagina’s in de Albion Bookshop te Canterbury op 22 juli 1989. Lichtelijk daas door het plotselinge bezit van deze taalschatkamer, zette ik mij in de schaduw van de grote kathedraal neer. Om me heen zag ik vele pelgrimerende toeristen zich koelte toe wapperen met een exemplaar van de The Canterbury Tales. Het zou de heetste dag van de heetste week van het jaar worden. Ik had kort daarvoor de kathedraal bezocht. Een magistraal bouwwerk. Nog groter en luxer dan de kathedraal in York. Ik bekijk dit soort bouwwerken graag, maar met gemengde gevoelens. Ik ben bovendien absoluut onbekend met de regels en de rituelen van welk geloof dan ook en heb nooit enige behoefte gevoeld mij hierin te verdiepen. Toen ik dan ook een manspersoon in een lange tuniek, die nederig door met name de vrouwen met een hoofd- en knieknikje father werd genoemd, mijn kant op zag komen, groette ik hem luid en duidelijk met morning sir. Hij keek me met een milde blik aan en schuifelde onverdroten verder. Ik ben een aardse ziel van 1meter78 (volgens mijn oude paspoort, inmiddels ben ik ietwat gekrompen) en weiger op hoge hakken te staan om meer te lijken. Voorts kunnen hiërarchieën mij gestolen worden.
Terug naar het woord schrijversblokkade. Het verbaast me dat dit begrip kennelijk alleen voorkomt bij schrijvers en dichters en bijvoorbeeld niet bij kunstschilders (painter’s block), beeldhouwers (sculptor’s block) of componisten (composer’s block). Ongetwijfeld zullen die ook te maken hebben met creatieve dips. En wat te denken van elk ander beroep dat een zekere creativiteit vraagt? Of dat nu een taartjesbakker is, een timmerman, een wegenbouwer et cetera, maakt mijns inziens niet uit. Waarom het achtervoegsel block alleen benut wordt voor mensen die met het bedenken van verhalen, essays of gedichten en/of wetenschappelijke stukken hun kostje verdienen, bevalt me helemaal niet. Waarom zou een architect -toch ook een kunstzinnig vak- niet kunnen zeggen dat hij of zij zich in een creatieve blokkade bevindt, dat de geest het even laat afweten en dat hij wacht op betere tijden? Of een verkeersregelaar op Schiphol. ‘Gooi de tent maar even dicht, ik moet eerst over die blokkade heen, dan zien we wel weer verder’. Er zijn schrijvers en dichters die mooi weer spelen met die schrijversblokkade en het te verschijnen boek vooruit schuiven. Dat lees ik weleens. Misschien zou je elke werkzaamheid die te lang op zich laat wachten een ‘verzwegen blokkade’ kunnen noemen. Het zou zo bezien niet meer dan billijk zijn hier ruiterlijk aan toe te geven en vooral er voor uit te komen. Mijn oproep is dan ook om de creatieve blokkade uit het verdomhoekje te halen en het niet te verdoezelen in die o zo broodnodige tussendoor vakantietjes. Gewoon zeggen waar het op staat. Punt!
Zo, en nu ga ik een ommetje maken. Wie weet welke invallen mij onderweg komen toegewaaid. Mijn schrijven is weliswaar van elke plicht ontbloot en gelukkig hijgt mij ook geen geldbeluste uitgever in de nek, toch voel ik het als een zwakte om niet aan deze zelfopgelegde taak te kunnen voldoen. Dus tot later lezens!
11.3.23 Politici zijn mislukte sprookjesschrijvers Zo nu en dan vraagt iemand mij of de stukjes die ik schrijf op waarheid gebaseerd zijn en dan zeg ik steevast dat dit inderdaad het geval is. Ik sier ze hier en daar wel een beetje op en verzin er heel soms weleens een aardigheidje bij, maar in essentie zijn ze allemaal echt gebeurd. Maar ook al zou dat niet het geval zijn, zou ik de hele boel bij elkaar fantaseren, wat dan nog?! Het zou niet best zijn als de schrijvers van de boeken bij u thuis of die op de schappen van de plaatselijke bieb staan, enkel en alleen uit eigen ervaring putten. Zou er ook maar een fractie waar zijn van die bloedstollende verhalen, dan zouden zij hun hartslag opdrijvende thrillers en smokkelavonturen voor de rest van hun leven vanuit een zwaar bewaakte penitentiaire inrichting onze kant op moeten sturen. Nee, als je ongelogen waarheden aan het papier wilt toevertrouwen, dan moet je de politiek in gaan. Dáár moet je je op de letter nauwkeurig aan de waarheid (en niets dan de waarheid) houden. Wij zien deze dagen hoe integer de lijstaanvoerders van de landelijke partijen en hun provinciale afgezanten middels gekruide leuzen ons hun sprookjesachtige wereld voorspiegelen. Wij kiezers willen ze graag geloven en wij lopen er fluitend achteraan. Maar we weten ook dat we als de ratten van Harmelen voor de gek worden gehouden. Want het gros van de politici wil niets liever dan boeken schrijven. Ze hebben een totaal verkeerd vak gekozen en dat weten ze drommels goed. Mensen als Godfried Bomans, Simon Carmiggelt, Helle Haasse, Gerard Reve, Jan Wolkers en vele anderen, zouden in de landspolitiek beslist geen gek figuur hebben geslagen. Zij wisten wel beter en hielden zich als schoenmakers aan hun leest. Ik geloof ook niet dat ik op één van hen had gestemd. Daarvoor moet je gespeeld boos kunnen worden en niet oprecht zoals veel schrijvers dat van nature in zich hebben. In het politieke spel zouden zij volledig ondersneeuwen. Ik sprak eens met een echte politicus. Niet dat ik dat zo graag wilde, maar het kwam per ongeluk op mijn pad. Wij stonden namelijk op dezelfde bus te wachten. Toen die eindelijk arriveerde, kende ik zijn hele partijprogramma en wist hij van mij -want voor wat hoort wat!- dat ik in een ver verleden de LOI-cursus copywriter had gedaan en had ik voorzichtig toegezegd enige welluidende slogans voor zijn partij te bedenken. Ik heb er een uurtje zwaar over gedubd, want ik moest eerst over mijn schaduw heen springen. Dat viel nog niet mee. Toen heb ik enige kreten op het papier geslingerd. Ik liet me leiden door de leuzen die andere partijen ook gebruiken. Daarna heb ik ze in een blanco enveloppe zonder naam en adres naar de man toegestuurd. Ik hoopte er nooit iets van te vernemen, maar tot mijn stomme verbazing ontwaarde ik korte tijd later meerdere levensgrote hardkartonnen sandwichborden met in koeienletters mijn hersenspinsels erop. Overal zag ik ze hangen. Ik schrok mij de pleuris, ik was verbijsterd of zoals men dat tegenwoordig wel noemt ‘flabbergasted’. Eentje luidde: ‘Wij zeggen ’t is geen Belgenmop: hef alle binnengrenzen op!!‘ Een andere roeptoeterde: ‘Ons prinsiep: geen vliegveld bij Nieuwediep!’. Nu was daar helemaal geen sprake van, maar ik reageerde in de geest van boer Koekoek, die zei altijd dat politiek bedrijven vooruitzien is. Aan mij zou het dus niet liggen als een speculant zijn oog op dit gebied zou laten vallen om er een Schipholletje te beginnen.
Dit alles is vele jaren geleden en Nederland telt nog steeds hetzelfde aantal strikt omgrensde provincies en ieder jaar nam het aantal proefballonnetjes toe en de meesten bleken peperdure flaters. Geldverkwisting, zoals de kleine beursbezitter zegt. Sinds de ontmoeting bij die bushalte, reis ik nog zelden met het openbaar vervoer en ga politici stelselmatig uit de weg. Bevreesd dat ze iets van me willen. Ik stem uiteraard wél, ofschoon ik heel goed weet dat er in bijna elke politicus een mislukte sprookjesschrijver huist. Soms in de vorm van een kabouter, soms in die van een boze heks of van een trol en soms in die van een staatsgevaarlijke reptiel. En allemaal willen ze hetzelfde, namelijk op het boekenbal voor de Grote Vriendelijk Reus doorgaan. Maar ze weten diep in hun hart dat elk moment die ouwe Troelstra na dik honderd jaar slaap kan ontwaken en dan wordt het revolutie! Daar kun je donder op zeggen. En tegen middernacht zal iemand bij het verlaten van de Boekenzaal haar of zijn schoen verliezen. Dat hoort nu eenmaal zo bij een goed sprookje. Het zal later worden uitgelegd als ‘het struikelblok van de restzetels’. Na ieder bal is het hetzelfde liedje. Ik noem het de wet van de aangepaste mouwen. Daar had ik trouwens ook een slogan voor bedacht: ‘Niet te enthousiast, neem de maat die bij je past’. Als we over een jaartje weer mogen stemmen, zijn de boeken van de huidige kanshebbers allang afgeschreven en liggen op stapels in de uitverkoop.
Ik hoop dat ik met dit inkijkje heb laten zien dat al hetgeen ik schrijf, met inachtneming van hier en daar een lichte overdrijving (absoluut veroorloofd!) louter op waarheid berust. Zo waar als 2 + 2 5 is.
8.3.23 Getallen Mijn vrouw moest even naar de dokter en ik ging mee omdat ik in dit soort zaken haar chauffeur ben. Ze kan ook een taxi nemen, maar dat kost wachttijd en is omslachtig. Bij de artsenpraktijk aangekomen overwoog ik in de auto te blijven zitten en een boek te lezen, een rondje te lopen of mee te gaan naar binnen. Ik besloot tot het laatste. Stel er gebeurde iets met haar, dan zou ik tenminste dicht in de buurt zijn. Wij namen plaats in de wachtkamer. Tegenover ons zat een jongen van een jaar of vijftien druk doende op zijn smartphone. Een beeld dat ik dagelijks en overal zie. Vlak naast hem zat denkelijk zijn moeder ietwat verveeld voor zich uit te kijken. Kort na ons kwam er een mevrouw binnen die twee stoelen verderop ging zitten. Ze zuchtte aamborstig en wendde haar hoofd enige keren naar de jongen en zei toen plotseling: ‘Die smerige rottelefoontjes ook’. Het was een straffe oprisping en hoewel niet tegen ons gericht, kwam het wel onze kant op. Zij zag in ons mogelijk bentgenoten omdat wij smartphonevrij waren. Ik vroeg de jongen nu waar hij mee bezig was. Met een spelletje ofzo? Hij keek lichtelijk gestoord op en zei dat hij naar een U-tube-filmpje zat te kijken. ‘Niet naar Tiktok?’, zei mijn vrouw. Want Tiktok is hot, net als Instagram, en zij is in die dingen redelijk wereldwijs. Mij zeggen die dingen weinig. De jongen schudde zijn hoofd en zijn moeder mompelde dat die jongeren tegenwoordig niet anders doen dan naar filmpjes kijken. ‘Ach, als het maar geen tien uur of meer per dag is’, zei ik, omdat ik dat onlangs op het Journaal voorbij had zien komen. ‘O, dat haal ik ook weleens, zelfs wel meer’, zei de jongen met enige branie. Hij zei dat hij zelf ook filmpjes maakte en dat hij die op Instagram zette. ‘Zoohh ‘, zei ik, ofschoon dat niet zo moeilijk kan zijn, want iedereen doet het. Hij maakte filmpjes van kermissen en andere attracties en had al zo’n tweeduizend viewers. De andere mevrouw schudde meewarig haar hoofd en hield amper een herhaling van zo-even binnen. Ik zei, om mijzelf niet helemaal onder te schoffelen, dat ik weliswaar een telefoontje heb, maar dat ik die geheel naar waarheid bijna nooit gebruik. Ik frommelde het kleinoodje uit mijn bovenzak en toonde het hem. Ik wist wel dat dit bij die jongen een zeer geringschattende blik zou opleveren, nou dat deed het ook. ‘Dat stelt tegenwoordig helemaal niks meer voor, zo’n ding’, zei hij. Daar had-ie misschien wel gelijk in, hoewel ik nog nooit iets op dat ding heb uitgevogeld. Wie weet kan ik er net zoveel mee als met dat apparaat van hem. Intussen werd mijn vrouw opgeroepen. De jongen friemelde onverstoorbaar voort op zijn mobieltje. Ik zei nu dat ik een eigen blog heb. Verrast keek hij even op. Ik weet niet hoe hoog de blog staat op de hitparade van de vloggers, de chatters, de tiktokkers en de gamers of hoe dat ook allemaal heet. ‘En wat doet u daar dan mee?’, vroeg de jongen. ‘Daar zet ik verhalen op’, zei ik. ‘Een paar keer per week een verhaaltje en elke maand een column voor mijn dorp’. Ik plukte een paar visitekaartjes uit mijn zak en stak hem en de andere mevrouw eentje toe. De jongen gaf het ongelezen door aan zijn moeder, die het nauwgezet las. ‘Leuk’, zei ze en stopte het in haar zak. De andere mevrouw zei nu dat ze wel graag naar muziek uit de seventies luisterde. ‘Vooral flowerpower en protestmuziek’. Toen de oorlog in Vietnam nog een issue was. ‘En Woodstock’, zei ik, ofschoon dat alles al in de zestiger jaren speelde. De jongen vroeg nu, zonder zijn blik van het schermpje af te wenden, hoeveel views ik heb. ‘Dat weet ik niet’, zei ik. Voor vloggers is dat getal juist heel belangrijk en dus wilde ik -om hem te laten schrikken- zeggen: ‘Iets van 3 miljoen’. De Vietnam-mevrouw zei nu dat het bij die tiktokkers enzo alleen maar om de aantallen gaat. Het bleef even stil. Toen zei de jongen dat als hij over de honderdduizend views had, dat hij dan pas zou gaan verdienen. ‘En als het lukt, dan rij ik over een paar jaar in een Maserati of in een Porsche’, zei hij en hierbij blikte hij even naar zijn moeder. ‘Jaja’, zei-die. Alsof ze dacht: Krijg eerst maar eens een snor’. Toen riep de dokter de jongen op. Hij klapte duidelijk tegen zijn zin zijn smartphone dicht en liep achter zijn moeder aan naar de spreekkamer. Mijn vrouw was ook klaar. Ik liep naar de uitgang. De Vietnam-mevrouw knikte als groet. ‘Nou peace dan maar’ zei ik, ‘het ga u goed’. Ze wenste mij glimlachend hetzelfde.
‘Die jongen wil een Porsche als het geld met bakken binnen stroomt’, zei ik toen we buiten waren. We liepen naar ons autootje. Onderwijl vertelde ze over het doktersbezoek. Onze gezondheid is me meer waard dan alle Porsches en Maserati’s in de hele wereld bij elkaar. Maar toen ik 15, 16 jaar was wilde ik een gitaar, omdat de Ahoy en het Concertgebouw om mij zaten te springen. Het is allemaal iets anders gelopen. Over enige jaren is het vloggen weer uit de mode en zit die jongen te zwoegen op zijn rijbewijs. Ik heb sowieso te doen met hen die een dokter bezoeken. Want de toekomst wordt hier niet zelden in puin geslagen. Dromen liggen soms maar een drempel af van de ergste nachtmerrie. Die ontnuchterende kaakslag wilde ik die jongen natuurlijk niet geven.
6.3.23 Over Multatuli en mijn tijdsgenoten Min of meer als een door mijzelf geëntameerde opdracht, heb ik gisteravond Duizend en enige hoofdstukken over specialiteiten van Multatuli weer eens ter hand genomen. Ik heb het boekje gekocht in september 1983 en het toen ook gelezen. Mogelijk kocht ik het bij boekhandel Van der Kuyl aan de Kruisstraat in Assen, want die had een hele rek met salamandertjes. Ik werd er een beetje een verzamelaar van en bezit nog verschillende hele oude titels van die toendertijds gebonden, blauwe boekjes. Totaal vergeten schrijvers uit de eerste helft van de vorige eeuw als A. den Doolaard, Frans Coenen, Marcellus Emants en Aart van der Leeuw. Het was in diezelfde tijd dat ik Multatuli ontdekte. Ik las Max Havelaar, de eerste bundel Ideeën, Minnebrieven, Woutertje Pieterse en dus ook Duizend en enige hoofdstukken ….. Maar de salamanderverzamelwoede bedaarde en na 2000 keek ik ze bijna niet meer in. Ik noem mij dan ook geen multatuliaan. Ik dwong mijzelf dus weer eens eentje door te nemen. Dat viel me niet mee. Wat een uitgeslagen geneuzel over metafoor FRITSJE die volgens zijn papa ‘op zijn minst toch iets wezen moet’. ‘Om het geld is het niet te doen’, zegt hij meerdere keren. Hij is dijkgraaf en corpulent en totaal niet geschikt voor dit baantje. Dat hij niettemin deze hoog gewaardeerde functie bekleedt, komt omdat hij op het juiste moment the right man on the right place was. Dat geluk kun je hebben. En hij zou het zo aardig vinden als FRITSJE die functie zonder al teveel gemor over zou nemen. Want om het geld hoeft hij het niet doen, maar een mens moet toch iets wezen. Verder gaat Duizend en enige …. over politiek en dan vooral over hoe incapabel de meeste fluweelzitters wel niet zijn. Kortom, Multatuli ten voeten uit. Een staartje Havelaar, royaal overgoten met ironisch bedoelde boosheid over zijn miskenning als klokkenluider van de uitgebuite en uitgezogen Javaanse bevolking. Maar de grootste bezoeking was toch wel de taal van die dagen. Dat die door de jaren heen verandert zal niemand ontkennen, maar ik las het toen (in 1983) als onderdeel van mijn latere studie letterkunde en daarin las ik meerdere oude werken. Te beginnen bij Reinaarde de vos, Karel ende Elegast, Beatrijs, enzovoort. Ik was er dus wel een beetje bekend mee. Ik ben echter doorgegroeid en lees sinds jaar en dag schrijvers van na de oorlog tot en met de hedendaagse schrijvers. In het werk van Multatuli en zijn tijdgenoten loop je regelmatig tegen Franse of Latijnse woorden of staande uitdrukkingen aan die niemand meer kent. In hun tijd was dat niet ongewoon, omdat schrijvers, kerkstoelbekleders en andere borstkloppers elkaar nogal eens bevochten in onder andere die talen. Aanstellerige schriftgeleerdheid, zouden we nu zeggen. Het gewone volk ontging dit soort literaire pennenvechterij volledig. Zíj zorgden voor het brood en de wijn, want zonder dát zou het droog lullen worden.
Met dit laatste woord ben ik in één klap aangekomen in de taal van deze tijd. De laatste maanden heb ik vooral werk van schrijvers als Martin Bril, Bart Chabot, Eric Corton, Kees van Kooten, Ivan Wolffers, Remco Campert, Jan Mulder en Nico Dijkshoorn gelezen. Allemaal schrijvers die met hun onderwerpen dicht bij huis blijven. Ik lees ze in tegenstelling tot die oude schrijvers veeleer ter verstrooiing, deels uit nieuwsgierigheid. Als ik weer een Brilletje uit heb, leg ik het op de stapel uitgelezen. Evenzo die van van Kooten, van Campert ….. Niets ten nadele van de kwaliteit, maar er blijft heel weinig hangen. Bij de verhalen van Simon Carmiggelt wél of Belcampo en zeker bij die van Godfried Bomans. De genoemde schrijvers schrijven vooral in de taal die ze rondom zich horen over huiselijke en uithuiselijke zaken en dat leest makkelijk weg. Allemaal blaken ze van onhandigheid. Ik voorspel dat ze niet lang gelezen blijven worden. En net als in de verhandelingen van Multatuli wordt er in de verhalen van de genoemde schrijvers óók enorm geleden. Dat kunnen mannen heel goed. Vooral wanneer dingen kapot gaan en er zijn nu eenmaal veel meer dingen die kapot kunnen gaan dan in de tijd van Multatuli. Auto’s bijvoorbeeld of elektrische apparatuur, relaties of onderdelen die zomaar ergens vanaf vallen, waardoor zij in de problemen komen. Gespeelde of echte boosheid wanneer afspraken niet worden nagekomen of wanneer de deerniswekkende schrijver ergens onder een afdakje staat weg te kleumen. Modern leed, elitair gezeik en ge-struggle for life. Alleen zij slingeren dat open en bloot en niet onder een valse naam de wereld in. Iedereen zal het weten. Ze gaan voor de gulle lach. Multatuli, hetgeen ‘Ik heb veel geleden’ betekent, wond er ook geen doekjes om, maar dat kwam mede door zijn onbekwaamheid zorgeloos te kunnen leven. Dat zal voor een humanist -áls hij dat al was- niet mee zijn gevallen. Hij was een vat vol tegenstrijdigheden en ik ken zijn gelijke niet in de huidige tijd. Bij Chabot, Bril, Van Kooten, Mulder et cetera valt dat minder op. Wellicht omdat we in een roerige tijdsgewricht leven en er ontzettend veel geschreven wordt. In hun schrijfsels herken ik logischerwijs veel meer dan in Duizend en enige ….. De talrijke Lucky Lukes en Tarzans die ik in mijn leven heb gekend, waren beslist niet perfect. Ze dronken te veel, maakten schulden, waren egoïstisch, scholden en vloekten op alles wat los en vast zat en konden met hun fikken niet van de vrouwtjes afblijven. Dat soort lieden tref ik ook in de hedendaagse literatuur. Misschien niet zo ruw, maar toch ….. Ik heb ook weleens ergens in de wildernis staan blauwbekken en de ANWB vervloekt omdat ze mij in plaats van een kwartier een uur lieten wachten. Niet alles loopt nu eenmaal op rolletjes. Maar gemeen hebben al die schrijvers dat ze de right man on the right place willen zijn. Dat zit kennelijk in iedereen die zijn kop boven het maaiveld uit steekt. Enfin, ik zal de laatste hoofdstukken uitlezen, omdat ik het moeilijk kan hebben halverwege te zijn gestrand. Maar het is wel een hele klim, een tour de force.
4.3.23 Ode aan de krantenmakers Je mag een column eigenlijk nooit beginnen met Ik. Dat is een ongeschreven wet in de tijdschriften- en krantenwereld. Maar ik heb mijn eigen eenmansbedrijfje en dus kan ik mij daar rustig aan onttrekken. Er wordt enorm veel afgecolumnt in ons land. Een groot deel van die schrijvers zal voor dit werk worden betaald en een groot deel zal het voor de denkbeeldige doos sigaren doen. Daar dacht ik vanmorgen aan, terwijl ik de krant doorbladerde. Ik verheugde me weliswaar op het leesplezier, maar dacht ook aan de kosten om al dit nieuws te vergaren en het bij de lezer onder ogen te brengen. Om te weten hoeveel mensen zich daarmee bezighouden, liep ik eventjes de krantgegevens na. 221 medewerkers om precies te zijn. Van de Hoofdredacteur tot en met de Ombudsman. Columnisten worden niet eens in de lijst genoemd. En dan heb je nog de fotografen, de puzzelmakers, de cartoonisten, de mensen van het weer, de opmakers en wat al niet meer ….. Reken er maar gerust vijftig bij. Sommigen elke dag, sommigen elke week, sommigen om de dag of week of eens per maand. Dan kom je uit op 275 fulltimers en freelancers. De verdiensten van al die medewerkers moeten worden verdisconteerd in de prijs van de krant. Ook het schoonmaak- + kantinepersoneel staat niet in de colofon vermeld. Dat werk moet wél worden gedaan. En dan heb je nog de mensen die de kranten naar de verschillende uitgiftepunten brengen en de mensen die de kranten bij de abonnees bezorgen. Dat moeten er vele honderden zijn. Geen wonder dus dat de prijs van de krant mede door het stijgen van de materiaalkosten en de lonen regelmatig wordt verhoogd. Ik las onlangs dat de oplagen van de kranten dalen. Dat verbaast me niets. Ik ben een grage krantenlezer en ik koop naast mijn twee weekendabonnementen doordeweeks ook nog weleens een los nummer. Niet te veel, want ik moet het wel kunnen behappen. Soms kom ik er pas tegen het eind van de middag toe en zie dat de krantenrek van alle zes beschikbare titels meestal nog wel eentje, soms meerdere exemplaren bevat. ‘We gooien regelmatig de helft van de kranten weg’, zei me laatst een baliemedewerkster. ‘Wat zonde!’, liet ik mij geschrokken ontvallen. Wordt dit verlies meegeteld in de oplagen van de verschillende titels? Geen flauw idee.
Dat ik mijn hersenen met deze zaken al zo vroeg op de ochtend pijnigde, kwam ook doordat ik van de week bij mijn broer in het verzorgingshuis in Emmen op bezoek was en daar op de grote tafel in de gemeenschappelijke ruimte zes bekende krantentitels keurig op een rijtje zag liggen. Ik bezag dat met genoegen, maar vroeg me tegelijkertijd af of ze hier wel gelezen werden. De meeste bewoners van het Hof lijden immers aan één van die vervelende ‘verdwijnziekten’, waardoor vooral communiceren en ook lezen bijna niet meer mogelijk is. Ik groette de mensen aan de tafel en plukte de Volkskrant uit het rijtje. Meteen stond een keurige mevrouw op en zei met geaffecteerde stem dat het de kranten van gisteren betrof. ‘Wij krijgen ze van de Bruna van hiernaast, want die houden elke dag een stapeltje over en dan brengen zij ze de volgende ochtend hier’. ‘Wat aardig’, zei ik . ‘Ik heb er vroeger zelf gewerkt, ziet u, dus ik weet dat heel goed. Vroeger moesten wij de streepjescode van de niet verkochte kranten afknippen en opsturen en dan kregen wij het geld terug’, zei ze. ‘En worden ze hier wel gelezen dan?’ zei ik. ‘Neuhh’, schuthoofde ze, ‘dat geloof ik niet. Maar ik leg ze elke morgen keurig op een rijtje. Aan mij zal het niet liggen’. ‘Ja, u doet prima werk hoor, mevrouw Kloosterboer’, lachte een jonge medewerkster die volgens haar naamplaatje Bianca heette. Mevrouw Kloosterboer beaamde dit luid en duidelijk. Nadat ik de krant vluchtig had doorgebladerd, schoof ze het uiterst precies, als betrof het een museumstuk, terug op de opengevallen plaats. ‘Zo, weer klaar’, zei ze. Ze had er een dagtaakje aan. De tafelgenoten bezagen het stilzwijgend, twee anderen stootten een balletje, een scootmobiel slakkengangde om de hoek en Bianca schonk me een bekertje koffie in. De radio speelde zacht en de kanariepiet rumoerde wat in zijn volliére. Naar omstandigheden was het hier goed uit te houden.
Ik had de medewerkster van de winkel kunnen zeggen de niet verkochte kranten niet te versnipperen, maar ze daags erop in de bak met THT-producten voor een eurootje aan te bieden. Er zijn genoeg mensen die zich niets aan trekken van dat TenminsteHoudbaarTot-labeltje. Ik loop met mijn kranten soms weken achter en lees ze dan nog met evenveel plezier. Maar ik vrees dat ik een uitzondering ben. Morgen is het nieuws van vandaag alweer verouderd en niet meer geldig. Ik voorzie over 20-30 jaar een wederopstanding van de krant. For sentimental reasons. Tenminste als ik afga op de revival van de grammofoonplaat en het cassettebandje. Helaas maak ik dat denk ik niet meer mee. Dat heb ik weer!
25.2.23 Rondborstig Er is deze week enorm veel geschreven over het werk van Roald Dahl en dan met name over zijn kinderboeken. De reden van deze ophef is dat de Engelse uitgaven van Dahl gekuist zijn van een ‘groot aantal “aanstootgevende” formuleringen’ (NRC van 21.2.23). Dit zou gedaan zijn omdat gevoeligheidslezers zich storen aan bepaalde woorden. Zo is er bijvoorbeeld veel te doen over de aanduiding dik. De vertaler zou hiervoor het woord enorm moeten gebruiken. Trek je deze lijn door dan zou Dik Trom helemaal niet meer kunnen, want Enorm Trom slaat als een tang op een varken. (Deze uitdrukking kan trouwens beslist niet meer, want slaan is uit den boze, een tang uit de tijd en een varken bijkans heilig omdat zij zeer binnenkort mensen van een nieuwe hart kan voorzien). Over poes Dikkie Dik zal ik maar helemaal zwijgen. Ik heb nog nooit een voor kinderen bedoeld boek van Roald Dahl gelezen. Wel zijn boeken voor volwassenen. Daarin wordt ook regelmatig iemand die stevig van lijf en leden is dik genoemd. Ik heb daar nooit enige moeite mee gehad. Het is natuurlijk niet leuk wanneer iemand die lijdt onder eigen gewicht, vet of vadsig wordt genoemd. Nog erger, in pejoratieve zin, wordt het wanneer een persoon tonnetjesrond of moddervet wordt genoemd. Ik begrijp dat heel goed. Als kind al was ik altijd erg voorzichtig iemand te beschimpen en zeker niet vanwege zijn of haar uiterlijk. Ik had bijvoorbeeld een tante die gebukt ging onder het gewicht van een fabuleuze buste. Om het van een passende houder te voorzien ging ze naar een speciale korsetterie. Deze maakte dan een exemplaar voor haar. Ze was niet preuts en vertelde het zonder omhaal. Daar ze er prijs op stelde dat ik toch minstens eens per jaar mijn schoolrapport liet zien, liep ik mij kwijtend van mijn taak op een dag zoals gebruikelijk onaangekondigd bij haar binnen. Op dat moment was zij zich juist aan het omkleden. Ik zag dus toen wat men spottend weleens haar voorgevel noemde in het echt. Heel wat hitsige mannen zouden er destijds op de kermis graag voor in de rij staan. Ik wist na deze overrompelende confrontatie genoeg en ben mijn levenlang altijd fluks voorbij gegaan aan vunzige uitwassen op kermissen of red districts. We mochten die tante beslist niet dik noemen, want de kans bestond dat we ons in haar aanwezigheid een keertje verspraken en dat kon gedonder geven. We zeiden stiekem wel dingen als: ‘Tante komt eraan, ik zíe haar voorgevel al’ of ‘Je kunt haar het beste van opzij zoenen, want voor kun je er zo moeilijk bij’ of ‘Zij neemt altijd haar eigen voorzettafeltje mee’. Ik geef toe, het is afschuwelijk, maar kinderen zeggen soms de meest vreselijke dingen. Mijn moeder noemde haar rondborstig en dat vind ik nog steeds een prachtige aanduiding. Zou deze tante in een boek van Roald Dahl voorkomen, dan zou ze dus enorm moeten worden genoemd, want de gevoeligheidslezers willen alles tot op de millimeter in de hand houden.
Hoe het verder zal aflopen met het kuisen, het opschonen, het verzachten van de inhoud van boeken, weet ik niet. Hopelijk ligt een herhaling van de boekenverbranding van dik, sorry, van enorm een eeuw geleden niet in het verschiet. Ik zie de horden al mijn boekenplanken leeg trekken! Want als die gevoeligheidslezersclub Max Havelaar, Woutertje Pieterse, de Camera obscura, het volledige werk van Charles Dickens en Pa Pinkelman in vereniging gaat close-readen, hou dan je hart maar vast. Zelfs de ouwe Emma en Victoria zouden zich bleek van schrik in hun graf omdraaien.
22.2.23 De bechdel-test Zo-even las ik in de krant een artikeltje van een jongen van nota bene 15 jaar over het niet doorgaan van de opvoering van het absurdistische theaterstuk Wachten op Godot van Samuel Beckett. Dat stuk bestaat uit vijf personages, allemaal mannen. Het zou gespeeld worden in het Cultureel Studentencentrum te Groningen, maar een medewerker van dit centrum hield dit tegen. De reden: hij vond dat het stuk naar de eisen van deze tijd niet genoeg inclusief is. Al zou er maar 1 vrouwenrol in geweest zijn, dan was het goed. Nu niet. In het artikel van die jongen stuitte ik op het woord ‘bechdel-test’. Ik kende dit woord niet en zocht het op. Het betekent dat er in een theaterstuk of in een film a: minimaal twee vrouwen voor moeten komen, b: dat deze twee vrouwen met elkaar praten, c: dat dit over iets anders moet gaan dan over een man, d: het gesprek moet minstens 60 seconden duren en e: de namen van de vrouwen moeten worden genoemd. Het heeft alles te maken met de onderbedeeldheid van vrouwenrollen in films en theatervoorstellingen. De term bechdel-test is bedacht door Alison Bechdel, een Amerikaanse cartooniste. Dat laatste doet de ernst van het onderzoek een beetje ondermijnen, vind ik. Dat neemt niet weg dat ik na deze uitleg een lichte schaamte over mij voelde komen. Want in hoeverre ben ik zelf niet in gebreke gebleven als het over gender-inclusiviteit gaat? Ik heb er zelden over geschreven. Soms, heel soms komt mijn vrouw in een stukje van mijn hand voor, maar het blijft marginaal. Jaren geleden vroeg ik haar eens hoe zij daar tegenover stond. Ze zou niet anders willen, zei ze. Ze moest er niet aan denken als een soort Nicolien Koning (uit Het Bureau van J.J.Voskuil) neer te worden gezet. Daarom hield ik haar wijselijk uit de wind. Erg inclusief is dat natuurlijk niet, daar ben ik mij nu heel goed van bewust. Want ik veronderstel dat Alison Bechdel naast film en theater óók het aandeel vrouwenpersonages in boeken is gaan turven. Uit respect heb ik vrijages en escapades met vroegere vriendinnen tot op heden weggelaten uit mijn verhalen en stukjes en nu elke misstap, zelfs uit de kindertijd, onder het vergrootglas van de woke-beweging komt te liggen, ben ik daar maar wat blij om. Wat betreft mijn leeslijst heb ik geen zorgen. Ik loop alleen een beetje achter. De laatste tijd las ik onder andere werk van Cissy van Marxveldt, Annie M.G. Schmitt, Mary Dorna, Anna Blaman, Vasalis en Annie Salomons. Meer eigentijds: Conny Palmen, Esther Gerritsen, Nelleke Noordervliet en Annejetje van Zijl. Maar het grootste deel van mijn leesplanken bestaat toch uit mannen. Da’s al van jongs af zo. Ik kan er ook niets aan doen dat Arendsoog en Witte Veder zich zo afzijdig van vrouwen hielden. Dat de broertjes Klinkhamer van De Kameleon te preuts waren voor een scharrel met een meiske. Het zat er gewoon niet in. Bovendien dacht ik toen nog helemaal niet in mannetjes en vrouwtjes. In de populaire televisieseries waren het ook vooral mannen waar het om draaide. Charley Chaplin, Buster Keaton, Laurel & Hardy, de Bonanza boys, Okkie Trooi, Zwiebertje, Ivanhoe ….. Dat waren mijn vroegste schermhelden. In latere tijd kwam daar nog wel een dozijn bij, zoals: Peter Sellers, Jacques Tati, Marcello Mastroianni, de Monty Python-club, John Hurt, Anthony Hopkins …. Het tegenwicht heette Maryl Streep, Monique van de Ven en Willeke van Ammelrooy. Tja. De cabaretwereld was al even masculien. Bram & Freek, de Hermannen van Veen en Finkers, Jaap Fisher, Maarten van Roozendaal, Robert Long en Jeroen van Merwijk …. Hiernaast weet ik niets beters te verzinnen dan Claudia de Brey en Brigitte Kaandorp. Die kunnen dit tekort niet opvullen. Over mijn muzieksmaak kan ik het beter helemaal niet hebben. Vooral veel ouwe spierballen en treurige verlatingsblues. Daarom heb ik vandaag uit een soort schuldgevoel alleen maar vrouwenpop gedraaid. Crissie Hynde, Joan Armatrading, Blondie, Natalie Merchant, Bessie Smith, Melanie en Amy Macdonald (Billy Holiday valt buiten beschouwing, die draai ik zeer regelmatig). Ach, wat heb ik die meiden gemist, merk ik nu!
Maar moet ik, nu ik mij zo door het stof heb gewenteld, óók nog meegaan met hen die zeggen dat Wachten op Godot niet meer gespeeld mag worden met een cast zoals de schrijver van het stuk in gedachten had? Nee, daar ga ik niet in mee! De censuur en de kaalslag die met name in boeken tegenwoordig meer regel dan uitzondering dreigt te worden gaat mij te ver. Vorige week was het Pim Lammers, vandaag is het Roald Dahl, morgen is het Jan Wolkers, volgende week Remco Campert en de week daarop Tommy Wieringa, daarna Godfried Bomans …. Kortom, het houdt niet op. Over de inhoud van iedere film, toneelstuk of boek valt wel iets te zeggen. Men moet die werken in de geest van de tijd zien. Men gaat de schilderijen van Jan Steen of Rubens ook niet uit de museums verwijderen omdat ze vandaag de dag nogal frivool aan doen. Men zet Hamlet ook geen walkman op. Samuel Beckett had een duidelijke bedoeling met die vijf mannen op dat kale toneel. Het zijn bovenal geen doorsnee mannen, het zijn verschoppelingen, losers, ze zijn aan het eind van hun latijn. Zo’n rol zou je eigenlijk helemaal niet willen spelen. Laat die Einzelgängers dus maar verrekken! (Wie overigens het hele oeuvre van Bekkett kent, weet dat hij ook solostukken voor 1 vrouw heeft geschreven.) Ik begrijp die commotie dan ook niet. En mijn schuldbekentenis ….. ? Ik heb er kond van gedaan. Ik ben wars van sommige veranderingen. In het ergste geval zou ik mijn zienswijze geweld aan doen, mijzelf ongeloofwaardig maken, mijn identiteit te grabbel gooien en dat wil ik in geen geval.
20.2.23 Kunstgeld Een bezoekster heeft op de kunstmarkt te Miami een beeld van Jeff Koons omver gestoten, las ik in de krant en zag ik op het Journaal. Het beeld verbrijzelde zeer alledaags in tientallen stukjes. Het zag er niet uit dat het ding nog te repareren valt. Toch was er iemand als de kippen bij die een fors bedrag bood voor de scherven. Want ja, ’t zijn wel Koonsscherven, dat is wel wat anders dan die van een boerenbontse theepot. Jeff Koons is een zeer actieve kunstenaar die net als zijn stadsgenoot Andy Warhol art fabrication produceert. Hij laat zijn ontwerpen in grote series in zijn eigen fabriek maken. Van de nu katjewijlen ballonhond bestaan er nog 798. Men houdt de stand goed bij. Jeff Koons behoort tot de rijkste kunstenaars van Amerika. Met de Italiaanse porno-actrice Ilona Staller -alias Cicciolina- vereeuwigde hij zich 1 op 1 als copulerend echtpaar, waar de serieuze kunstrecensenten onwennig omheen draaiden. ‘Beelden van twee neukende sociëty-figuren’, schreef Michaël Zeeman in de Volkskrant. Hoe shockerend ook, maar meer was het niet. Wit uitgeslagen zouden ze op de tentoonstelling over Pompeii in het Drents Museum een hoogtepunt vormen. Want in die tijd (79 na Chr.) waren de regels wat betreft obsceniteit en banaliteit heel wat minder streng dan vandaag de dag. Toen de schrik eraf was, ging Koons zich specialiseren in het maken van onder andere deze Goofy-achtige ballonhonden. Origineel zijn die honden bepaald niet, want een ballonkunstenaar frummelt ze in een minuutje in elkaar. Het is letterlijk opgeblazen kitchkunst. De glazen Goofy die nu van zijn sokkel is gekieperd, vertegenwoordigde een waarde van 40.000 euro. Omdat er nog zoveel puntgave exemplaren in omloop zijn, denk ik dat er een zeer gewiekste criminele organisatie achter schuilgaat die de mysterieuze inkrimping van de voorraad ballonbeelden van mister Koons goed in de gaten houdt. Men zal nog verder moeten afschalen om die laatste dozijn miljoenen te laten opleveren. Het gaat uiteindelijk om de uniciteit. Vincent van Gogh penseelde ook honderden Zonnebloemen, maar zijn schildersmakkers zeiden: ‘Vince, zo wordt het nooit wat met jou. Pleur die handel maar weg en hou er een stuk of drie-vier over’. En zo geschiedde. En telkens als er een Van Gogh geröngenstraald wordt, duiken er op de achtergrond weer van die knalgele zonnebloemen op. De eigenaren van de kunst van Koons krijgen dat ook door en daarom keilen ze zo af en toe eentje kapot of laten het ogenschijnlijk per ongeluk door een betaalde kracht doen. Zoals gisteren dus in Miami. Het zal me niet verbazen dat Jeff er zelf achter zit. Want je moet er wat voor over hebben om je kunst onbetaalbaar te maken. Banksy zag al eerder in dat kunstverzamelaars tot de klasse der ongeneselijke idioten behoren. Wat hij kan, kan ik ook denkt sindsdien menige kunstenaar en de handel springt er gretig op in. Kijk op marktplaats, de aanbiedingen vliegen je om de oren. Een ruikertje: Een versnipperd Straatje van Vermeer – slechts 3 miljoen; In puin geslagen beeld van Henry Moore – elk aannemelijk bod; Licht beschadigde ballonhond van J. Koons, inclusief 12 tuben velpon – 20.000 USdollars; Splinter van de originele lijst van de Mona Lisa …. enzo-enzovoort. Is dit het begin van een Nieuwe Beeldenstorm of grenzeloze verkwisting van het Oude Geld? Wie het weet mag het zeggen.
18.2.23 Lezen is werken Ik trok de gordijnen open. Het regende en het waaide. Geen weer om me druk te maken. Ik liet Rossi uit. Hij deed bij de eerste de beste boom zijn behoefte en rende meteen weer naar binnen. Mooi. Dat bespaarde me een waterig loopje. Ik nam de kranten uit de bus en klapte de deur achter me dicht. Echt weer om binnen te blijven. Ik zette de radio aan, wat niet mijn gewoonte is. De meeste programma’s tik ik na een paar minuten weer weg. Zwatel-, leuter- en lawaaiprogramma’s, ze kunnen me gestolen worden. Ik luister alleen nog naar ‘Wilt u mij aub uit laten praten!’ Daarin kunnen mensen op hun vertrouwde spreektempo vertellen wat hun dwars zit en worden niet na twee-drie woorden onderbroken door een lallende presentator die betaald wordt naar het aantal keren dat hij of zij de gasten schoffeert. Luisterradio voor mensen met een mild gemoed die de tijd voor elkaar nemen. Maar het programma wordt geschrapt. ‘Zendtijd is kostbaar’, zei de baas van de BV-Omroep en dus zijn al die weifelsprekers en stotteraars terug bij af.
Ik haalde de kranten uit elkaar en legde de katernen op een stapeltje. Dat leest plezieriger. Ik maakte thee en wachtte het opstaan van mijn vrouw af. Het was pas halfnegen. Ik begaf me even naar boven om te kijken of er mails waren binnengekomen. Nee. Geen nieuws is goed nieuws. Ik overwoog welke boeken ik er eerdaags eens uit moet gooien. Dat blijft een eeuwig twistpunt. Ik heb teveel categorieën, teveel genres. Elke keer als ik een knoop wil doorhakken, ga ik min of meer dwangmatig bladeren in het boek dat op de nominatie staat weg te doen en dan zet ik het na een paar minuten bijna altijd weer terug. Zo schuift mijn bibliotheekje gelijkelijk met mij mee naar het onherroepelijke eind. Het is een kast vol vooral dode schrijvers. Ik hoef mijn ogen er niet langs te voeren, ik weet precies waar alles staat. Ik weet zelfs van de meeste boeken waar en wanneer ik ze gekocht of gekregen heb. Ze vormen een aanvulling van mijn dagaantekeningen, het zijn merktekens voor mijn geheugen. De schroom om iets weg te doen komt bovendien voort uit het feit dat ik niet zelden een boek zoek dat ik juist heb weggedaan. Dat is een bekend fenomeen in de boekenwereld. Of die dode schrijvers nog gelezen worden of niet is voor mij geen issue. Adriaan Morriën, H.J.A.Hofland, Belcampo, Johnny van Doorn ….. wie kent ze nog? Ouwe meuk. B. Traven, Kurt Vonnegut, John Berger, Raymond Carver, John Fante ….. idem dito. Het rijtje Privé domein-en. Zal daar ooit nog iemand naar vragen? Van de komende generaties verwacht ik geen herstel. Ze schijnen niet eens goed meer te kunnen lezen. Van het te lezen theorie-examen brommer- of autorijden begrijpt meer dan de helft geen snars, las ik van de week. Eén mega-delete kan al die schrijvers en hun boeken in een halve seconde voor eeuwig doen verdwijnen. Het ruimt op en maakt de cloud wat leger. De keren dat ik om de zoveel jaren toch een strofe of een verhaaltje uit een van die twijfelboeken pluk, is waard ze te laten staan.
Mijn blik bleef hangen op het plankje Science fiction & Ufo’s. Meer dan eens een wegdoen-genre geweest. Maar nu, na die ballonnenkwestie tussen China en Amerika , ineens weer interessant. Ik plukte H.G.Wells’ Planetenoorlog (War of the Worlds) uit het rijtje. Een boek waar ik na lezing jaren geleden slecht door in slaap kon komen. Ik hoorde mijn vrouw beneden. Straks even de was opvouwen en stofzuigen, dacht ik, maar dat zie ik niet echt als werk. Lezen wel. Hard werken zelfs. Kom, aan de slag!
14.2.23 Valentijnsdag Vandaag is het Valentijnsdag. Niet dat dat de wereld op z’n kant zal zetten, maar ik heb een aantal jaren op een bloemenveiling gewerkt en daar was het ieder jaar op de 14de februari aanpoten geblazen. Het betekent dus toch wel iets. Waar komt die malligheid eigenlijk vandaan, dacht ik vanmorgen bij het opstaan. Ik googlede. Er bestaan meerdere verklaringen, las ik. * De eerste zegt dat het komt door een priester met de naam Valentinus, die in de derde eeuw na Christus in Rome leefde en bekend stond om zijn goede daden. Zo genas hij onder andere de blinde pleegdochter van de stadhouder van Rome, die hierdoor zo opgetogen raakte dat hij zich subiet tot het christendom bekeerde en alle christelijke gevangenen vrij liet. Je zou denken dat Valentinus daar een gouden plak voor kreeg, maar dat zag keizer Claudius II toch anders. Hij liet Valentinus juist vanwege dit feit op 14 februari 270 onthoofden. Later werd Valentinus weliswaar door de kerk heilig verklaard en werd zijn sterfdag een feestdag. Zulks heb ik gevoelsmatig altijd erg tegenstrijdig gevonden.
* Een tweede verklaring is dat omstreeks 14 februari de vogels elkaar het hof beginnen te maken en rap daarna te paren en dat zou een teken zijn dat ook bij mensen deze drang moest worden nagekomen. Deze uitleg vind ik tamelijk ongeloofwaardig. Zou dit zo zijn, dan zou het betekenen dat dit ieder jaar zo tussen Sint Maarten en de Kerstdagen tot een babyboom moest leiden en daar is geen sprake van. De mens onderscheidt zich van de andere gewervelden juist doordat de aanwas zo mooi over het hele jaar verdeeld is.
* Dan is er nog een versie die van het jaarlijkse Lupercaliafeest is afgeleid. Dat feest werd gewoonlijk half februari gevierd. Hierbij werden de namen van de ongetrouwde vrouwen in een kom gedaan en de ongetrouwde mannen trokken hieruit een naam. De duo’s waren voorts verplicht tijdens de duur van het feest bij elkaar te blijven. Zo’n feest mondde nogal eens uit in een onbeteugelde schrans- en zuippartij en handgemeen. Niks love & peace dus. Het christendom verbood deze vroege vorm van dating als heidens. Altijd die deugdzame christenen die de boel kwamen verzieken. Had je eindelijk eens een knettergek feest met polonaise en paren na afloop, gooiden zij weer roet in het eten. Tja … !
Roetsjen we door de geschiedenis – we laten de bronzen, de zilveren, de middel en de gouden eeuwen voor wat ze waren- dan staat de 14 februari 1945 in de boeken vanwege de verwoesting van Dresden met duizenden slachtoffers ten gevolge. Niet zelden gezien als de Britse vergelding op Coventry en Londen. Zij beweerden dat hiermee een sneller eind aan de Tweede Wereldoorlog is gekomen. In kringen van the old war-horses zal dit feit nog jaren hun Valentijnsdag hebben gesierd.
Ook op een 14de februari, maar nu in 1989, vaardigde de Iraanse ayatollah K. de fatwa uit tegen de schrijver Salmon Rushdie vanwege zijn boek De Duivelsverzen. Dat vonnis moest op stel en sprong uitgevoerd worden. Zóu dit inderdaad gebeurd zijn, dan had Salmon Rushdie de nieuwe Valentinus kunnen worden. Maar helaas, voor zowel de gedoodverfde schrijver als voor de geestelijke leider, ging dat feest niet door. Ik heb ooit geprobeerd dat duivelse boek te lezen en ben tot op een derde gekomen, wat nog altijd drie-derde meer is dan de miljoenen vijanden van dat verketterde boek, die niet verder kwamen dan de titel. Het laat maar weer eens zien dat zelfs een geestelijke leider niet altijd zijn zin krijgt.
Hoe het ook zij, welke lezing men ook kiest, eentje zonder bloedvergieten zit er niet tussen. Maar we kunnen Valentijnsdag natuurlijk het beste beleven zonder één van die vervelende historische feiten erbij te betrekken en gewoon genieten van de zon, het aanschouwen van de vogels , van elkaar en het verder onbesproken laten. Morgen zien we wel weer verder.
11.2 23 Koningszaken Er zijn zaken in de wereld waar ik mij liever niet aan brand. Sla de krant(en) maar op en de ellende walmt je tegemoet. Naast het nieuws op papier, ontvang ik regelmatig het nodige via mails. Van Amnestie International bijvoorbeeld. Die tipt me bijna wekelijks over humane misstanden die zelfs de achterste pagina van de betere kranten niet haalt. Vanmiddag betrof het updateje een bericht over vier activisten uit Thailand. Zij zitten sinds januari 2023 gevangen omdat zij de koning van hun land zouden hebben beledigd. Eén van die vier zou een speech tijdens een protestmars hebben gehouden en de andere drie zouden mensen op straat hebben gevraagd hoe zij tegenover de monarchie staan. Dat mag niet in Thailand. Nou ja, dat vindt hun despotische koning niet fijn. Sinds de protesten begonnen, hebben de Thaise autoriteiten al honderden mensen opgepakt. Twee van die vier zijn nu in hongerstaking gegaan. Een brisante kwestie. Ik ken het land niet, zou er niet willen wonen en zelfs een gratis tripje zou ik absoluut weigeren. Maar dit ligt aan mijzelf, omdat ik niet graag reis. Het koningshuis van Thailand is in vergelijking met de Nederlandse een zeer starre bedoening. Kleurrijk zijn ze wel, maar het is dood verf. Elk woord, gesproken of geschreven over het huis of de militaire regering dient op een goudschaaltje afgewogen te worden. De bewierookte oude koning Bhumibol IX regeerde langer dan 70 jaar. Filmopnamen tonen dat hij en zijn gevolg het wis en waarachtig niet slecht zouden hebben gedaan op een living-statuesfestival. Na de dood van pa in 2016, nam na enige weifeling de zoon het stokje over. Daar waren miljoenen Thailanders helemaal niet blij mee. Vanwege zijn spilzucht en losbandig leven in Europa, werd hij spottend De Zonnekoning genoemd en de hieraan verbonden reputatie snelde hem al vooruit. Tot in de verste rijstvelden voorzagen ze gedoe met die getatoeëerde druiloor. Eenmaal aan het bewind verdeelde hij de taken zoveel mogelijk onder zijn vertrouwelingen. Dat het volk morde, liet hem Siberisch koud. Het liefst stuurden zijn tegenstanders hem terug naar zijn poenerige kasteel in Duitsland, waar hij toen pa nog aan de macht was, zijn tijd ledigde met slemppartijen en vrijages. Bhumibol IX gold voor de meeste Thailanders als onsterfelijk en vergaten de uithuizige troonopvolger liever. Helaas. Koningen en koninginnen (zie: Engeland) gaan ook het hoekje om. In Thailand wonen zo’n 70miljoen mensen. Een groot deel moet rond zien te komen met een armzalig inkomentje. Het is niet verwonderlijk dat een deel hiervan in opstand komt als ze zien hoe hun nieuwe koning het geld met bakken -eigen bentgenoten eerst!- over de balk smijt. Ik begrijp hun afschuw jegens hem wel.
Zou dat in ons land ook kunnen gebeuren, fluister ik in mijn kraag. Ik denk het niet! Het zou heel aardig zijn en ook een sneer naar al die andere koningshuizen, als de kritiek van het koningshuis zélf zou komen. Dat zíj gewapend met spandoeken de straat op zouden gaan en vrij-uit sprekend hun ongenoegen zouden ventileren. Dat het systeem waarin zij sinds de val van Napoleon aan armen en voeten zijn gebonden, niet van déze en van geen énkele tijd is en dat we wel een grote mond hebben over ons slavernijverleden, maar dat zíj nog steeds leven onder de knoet van monarchistische regels uit het jaar nul. En dat onze toekomstige koningin van al deze restricties verschoont wil blijven en zo niet, dat zij dan ook in langdurige hongerstaking zal gaan en eisen dat ze vrij over straat moet kunnen en dat geen enkele boulevardjournalist of rioolrat haar een strobreed in de weg mag leggen. En verder dat ze moeten kunnen trouwen met een man (vrouw!) naar eigen keuze. Is dat toevallig een werknemer van de stadsreinigingsdienst met een keurig voorkomen en een prachtige cv … soit! Sinds het Emilie Bremer-fiasco weten we dat er zelden zo luidruchtig door het paleis is gestampvoet, maar willen we de door ons zo gekoesterde vrijheid hoog houden, dan zullen we toch die kant op moeten. Verder moet het ambt van staatshoofd een baan zijn met een duidelijke taakomschrijving, betaalde overuren, in de cao aangegeven vrij op te nemen snipperdagen, max. 4 weken aaneengesloten vakantie en ruimte voor een sabatical year. Ook is er door libertijnse grapjassen weleens voorgesteld dat het nieuwe staatshoofd middels meerdere verkiezingsronden geworven zou kunnen worden. Daar ben ik zwaar op tegen. Het zal tot ongekende knokpartijen leiden onder Wassenaarse haantjes en hennetjes. Men zal elkaar tot bloedens toe willen aftroeven. Over de kosten van een dergelijk spektakel wil ik het niet eens hebben. Ik vrees echter dat in de statuten van onze monarchie niet eens het recht op protesteren en staken is opgenomen. Dat is al een hiaat van jewelste!
Tot zover een ruikertje ideeën voor onze toekomstige koningin – uiteraard ook ten voordele te gebruiken door onze huidige staatshoofden. Denk niet dat deze overdenking is ontstaan uit lust tot spotternij. Verre van! Onze Koning en Koningin zijn innemende lieden die wel tegen een stootje kunnen. Als ambassadeurs van ons land vertegenwoordigen zij een belangrijke functie en het zou onbillijk zijn ze daarvoor niet royaal te honoreren. Loonschaal A zou ik zeggen, met groeimogelijkheden tot AA+. Daar zie ik die losbol in Thailand niet mee rond komen. Ik steun die actievoerders dan ook van harte, hoewel een republiek mij op dit moment al even corrumperend voorkomt.
10.2.23 Bizar schouwtoneel De trein was nog van het oude type, de met groene skai overtrokken banken en klepperende asbakken. Op één na waren alle banken bezet. Ik nam er plaats. Tegenover me zaten twee tamelijk oude mannen. De een was aan zijn ruige baard, zijn zwarte kleding en zijn platte hoed te zien een joodse man. De ander niet. Die had een kaal, eivormig hoofd. Dat ze naast en niet tegenover elkaar zaten had denk ik te maken dat geen van beiden achteruit wilde rijden. Mij maakte het niet uit. Op mijn bank lag een boek dat een vorige reiziger had vergeten of bewust had laten liggen. Het dierlijke in de mens heette het. Van Emile Zola. Ik nam het op en begon erin te bladeren. De kale man zei iets tegen zijn buurman, over dat het zo koud was en dat het sneeuwde, maar die keek strak voor zich uit n zei niets terug. Voorbij Beilen begon de trein steeds langzamer te rijden en op zeker moment stond het helemaal stil. Ik keek op mijn horloge: tien voor elf. Ik zou naar Zwolle, naar de herdenking van de bevrijding van Auschwitz. Ik had ook naar Groningen gekund of naar Amsterdam. Zwolle was een goed alternatief en ach dan kwam ik daar ook nog eens. Toen de trein uit Assen vertrok sneeuwde het licht. Nu zette het door en nu we stil stonden stapelden de vlokken zich razendsnel op langs de ramen en korte tijd later zaten we geheel ingesloten. Knus, zou je zeggen, als je niet beter wist. De joodse man haalde nu een boekje uit zijn binnenzak en sloeg het op en begon hardop te lezen. Monotoon, zoals ik dat kende van het zeggen van hun gebed. Zijn buurman hoorde het even aan en zei toen dat hij zich eraan stoorde en vroeg of hij ermee op wilde houden. De joodse man deed het niet, hij prevelde onverstoorbaar door. Hij las namen, begreep ik. Ze begonnen met een a. ‘Abrahamse Aäron, Abrahamse Aida, Abrahamse Albert … enzovoort’. ‘Waarom doe je dat? Je stoort me . Als je niet ophoudt, roep ik de conducteur!, zei de buurman nu bars. De joodse man keek hem strak aan en zei: ‘Zolang wij onze doden noemen, blijven zij in ons voortleven. Zij hebben recht om genoemd te worden’ en hij ging onverdroten verder. De buurman vloekte hard en legde zich tegen de zijwand en deed alsof hij ging slapen.
Even ontstond er paniek toen plotseling het licht uitviel. Een medewerker van de spoorwegen kwam ons mededelen dat de trein in de sneeuw was vastgelopen en dat het wachten was op de sneeuwruimer. De sneeuwval was zeer plaatselijk. ‘Blijft u om onrust te voorkomen vooral op uw plaatsen. Het klusje zal zo spoedig mogelijk zijn geklaard. In Meppel schijnt de zon’, besloot hij luchtig. Hij kreeg de handen er niet voor op elkaar. Er verstreken enkele uren en heel die tijd prevelde de joodse man namen uit het boekje. Opeens schrok de buurman verschrikt wakker. ‘Ik dacht dat wij er waren’, raspte zijn snurkstem. De joodse man hield even op. De buurman ging staan en rekte zich uit en keek de coupe door en ging weer zitten. Hij vloekte en keek op zijn horloge. Hij zou ergens veel te laat komen, dat was duidelijk. Toen begon hij te praten. Naar míj toe, maar stellig bedoeld voor zijn buurman. ‘Voordat de oorlog begon was ik net als jij praktiserend christen, artikel zus en zo, maakt niet uit. Maar ik kon er niet meer tegen. Dat gezever. Wat moest ik met die onzin. Mijn vader trok mij mee naar een nieuwe leider, Mussert, die het allemaal anders zag. Nuchterder. Die veegde heel die god van jullie in een vloek en een zucht van tafel. Ratsjikidee, weg ermee! We hebben natuurlijk wel een aantal dingen niet goed gedaan, dat wil ik wel toegeven, alleen ik zou niet weten wat. Waar gewerkt wordt vallen spaanders, toch…’ De joodse man keerde zijn hoofd naar zijn kant en zie ongemeen fel: ‘U heeft niets goed gedaan, meneer Van der Woude, niets, helemaal niets! Wíj waren die spaanders, zult u bedoelen. En zo lang ik leef zal ik de namen van mijn naasten, mijn broeders en mijn zusters, noemen en gedenken… ‘ en prompt zette hij en het lezen voort. ‘Kon ik er gvd wat aan doen’ zei zijn buurman grammietig. ‘Mijn vader heeft mij erin geluisd en ik heb mijn straf uitgezeten, daarmee is het voor mij afgedaan, versta je!’ Hij legde zich weer tegen de wand en poogde opnieuw te slapen. ‘Die straf was een schijntje’, wierp de joodse man tussen twee namen door. Buiten hoorden we nu een zwaar ronken en kort erna begon de trein weer langzaam te bewegen. Tegen halfdrie kwamen we in Zwolle aan.
Omdat ik vermoedde dat de joodse man eveneens naar de Auswitsch-herdenking ging en ik niet wist waar dit plaatsvond, vroeg ik het hem nadat wij de trein hadden verlaten. Hij bezag me enigszins verbaasd en wees me de richting. ‘Maar ik ga daar zelf ook naartoe’, zei hij. En dus liepen we samen op. Ik vroeg er niet naar, maar hij begon er zelf over. ‘U zult misschien denken wat voor een heksenspel zich er zo-even in de trein afspeelde, maar maakt u zich niet bezorgd, ik ken dat heerschap heel goed. Hij heeft een duister verleden, sjacherde en was niet te beroerd onderduikers aan te geven. Goed, hij heeft er voor gezeten, maar is dat te vergeven? Ik dacht het niet. Hij vergoelijkt zich steeds door de hogere instanties overal de schuld van te geven. En dat was zeer zeker vaak het geval, maar een mens moet zelf ook kiezen, begrijpt u. En nu is er een geloofsrichting die zich de Ultieme Wrake noemt. Het klinkt een beetje Germaans en dat is het misschien ook wel. Ik heb hier niets mee te maken hoor, maar zij houden precies bij hoe het met de gezondheid van die oud-bruinhemden staat en als er weer eentje omvalt, laten ze het pand waarin de gewezen nationaal-socialist zijn laatste dagen heeft gesleten in zijn geheel van de aardbodem verdwijnen. Hoe ze het doen ..? Joost mag het weten. Hun motief is dat zelfs aan het huis bloed kleeft en dat niemand nog het recht heeft erin te wonen. Erfgenamen niet, niemand. Tot op het fundament is het verdoemd en meneer Van der Woude weet dit drommels goed en tilt daar zwaar aan’. Wij waren aangekomen bij het monument van de slachtoffers van de nazi-terreur. Ik verloor de joodse man spoedig uit het oog.
Op de terugweg dacht ik er intensief over na. Het duizelde in mijn hoofd. Zou het een grap zijn? Zwarte humor? Ik kon me dat niet voorstellen. Een macabere rollenspel voor twee Heren met mij als toeschouwer. Unverfroren! Het greep me niettemin alsnog aan. Pas voorbij Hooghalen kwam ik weer bij zinnen.
8.2.23 Nieuwe maten We hebben allemaal kunnen lezen over de Chinese ballon die over Amerika dreef en door de Yanks lek werd geschoten. Dit gebeurde weliswaar pas na een dag of vier. Ik begrijp dat wel. We hebben allemaal wel iets met ballonnen, zelfs de president van Amerika, hoewel hij geen feestnummer is. Maar dit was geen gewone ballon. Zo eentje die je opblaast, er een kaartje aan bevestigt en loslaat. Je keek het nog even na en dat was het dan. Op het kaartje stond of de vinder aub de plaats van landing wilde doorgeven aan de oplater. Na enige tijd werd bekeken wiens ballon het verst was gekomen en die kreeg de eerste prijs. Een voetbal, een pop of een kleurpotlodendoos. Zo ging dat vroeger. Maar doordat die fussels de natuur bevuilen en vogels het voor voedsel aanzien en er door kunnen sterven, verwierf dat vrolijke ballonnetje een bedenkelijke reputatie. Jammer. Ik zie het nog gebeuren dat Winnie de Pooh, waarin een gecrashte ballon een niet onbelangrijke rol speelt, hierdoor gekuist zal gaan worden. Nu ik het daar toch over heb: werd de president van China al niet eens vergeleken met deze namaak-panda?! Terug naar die Chinese ballon. Dat is absoluut andere koek; volwassenmensenkoek. De Amerikanen zeggen dat het wel degelijk een spionagetruc van de Chinezen was, maar de Chinezen wassen hun handen in onschuld en zeggen dat het een weerballon betrof en was afgedreven. Niks aan de knikker dus. Kaartje even terugsturen please en dat is het dan. Wat me nog het meest intrigeerde was de grootte van het gevaarte: Drie stadsbussen. Hoe meet men zulks? Er zijn jaren dat ik niet in een stadsbus kom en daarnaast weet ik niet welk type bus Amerika hierbij in gedachten had. Een Greyhound of een 9-persoons transietje of zo eentje met een harmonica en een scharnier in het midden. En plaatst men die bussen dan óp elkaar of náást elkaar of kruislingsoverlangs …? Hoe moet je dat als plattelander zien? Ik vind dat heel moeilijk meten. Het Journaal heeft daar ook een handje van. Als er weer eens een groot stuk bos in de fik staat in bijvoorbeeld Australië of Brazilië, dan maakt ze ons kijkers dat aanschouwelijk door het te vergelijken met een aantal voetbalvelden. ‘Ter grootte van 300 voetbalvelden …’, hoor ik dan. Nooit hockeyvelden of tennisbanen, nee altijd voetbalvelden. Dat is een heel moeilijk voor te stellen grootte. 300 voetbalvelden is ongeveer 1800 bij 1000 meter. Het ligt er aan hoe je al die velden rangschikt én welke maat je hanteert, want dat schijnt te verschillen. Dus jaaah, hebben we daar als kijker wat aan? Bovendien is een stuk bos nooit precies rechthoekig of vierkantig. Waarschijnlijk wil men ermee zeggen dat het een heel groot stuk is. Is de ramp nog groter, dan komen onze provincies aan de beurt. Eerst Utrecht, dan Gelderland en soms Drenthe. We zijn dan ineens een ‘maat’ geworden. Zeeland ontspringt de dans. Met al die tussenwateren is daar geen beginnen aan. Een maat van niks. Het zou aardig zijn als we onze dagelijkse behoeften ook op een dergelijke inzichtelijke manier zouden weergeven. Dat er in de advertentie van bijvoorbeeld de nieuwe Volvo naast de prijs in euro’s ook iets zou moeten staan als: Dit komt overeen met 26. 354 tarwebroden van uw warme bakker. Of bij de aanschaf van zo’n zeer gewilde Rolex-horloge of Gucci tasje: Dit vertegenwoordigt de waarde van 542 kratten Hertog Jan, respectievelijk 1049 flessen Côtes du Rhône. Dat rijdt of tijdkijkt ineens een heel stuk anders. Ik zou daar geloof ik wel voor voelen. En reizen natuurlijk: De prijs van deze vliegticket is evenveel waard als 25 retourtjes Groningen-Amsterdam, inclusief koffie en een croissantje. Het zou kunnen helpen onze overconsumptie iets te temperen.
Wat betreft die ballon denk ik dat het nog wel een Hollands staartje krijgt. Het zal me niet verbazen dat een oudejaarsvereniging hier te lande angstvallig de kiezen op elkaar houdt. Ze hadden het zo aardig bedacht. Vul een joekel van een ballon met confetti, stuur ‘m richting Moskou en laat ‘m boven het Kremlin uit elkaar spatten. Zullen die Moskovieten leuk vinden. Het is immers carnaval en met een ingebouwde drone is dat een fluitje van een cent. Maar de wind draaide en toen kreeg je ineens vuurwerk. Het zal de relatie tussen China en Amerika geen goed doen en die is al ver onder het vriespunt. Fahrenheit of Celsius? Beiden. En gedeeld door de wortel van Kelvin. Kortom, een zaak die nog weleens een vervelende staart zou kunnen krijgen.
5.2.23 Boonspolder Min of meer toevallig liep ik aan tegen een bericht over het Annermoeras. Dat is een uitgestrekt gebied in de driehoek Spijkerboor-Annen-Zuidlaren. In het artikeltje werd Boonspolder ook genoemd en mijn belangstelling was gewekt. Dat ik dit gebied en deze naam ken heeft te maken met het feit dat mijn vader hier vroeger in de zomertijd weleens pinken liet lopen en er hooide. Mijn oom, zo wil het verhaal, had hier een stuk weidegrond liggen en dat verhuurde hij. Die oom was muziekleraar/kerkorganist en woonde in Veendam. Een nogal vreemde combinatie: musicus en grondspeculant. Ik heb daar het fijne nooit van geweten. Wat moest die man met een paar bunder drassige weidegrond in deze uithoek? Door dit artikeltje weet ik iets meer. Zo halverwege het weggetje dat door het gebied loopt staat een grote grijsachtige schuur omgeven door bosschages. Als ik er als kind naar vroeg, dan hoorde ik dat Boon daar woonde en ten gevolge hiervan noemde men dit gebied Boonspolder. Met Boon las ik werd Pieter Boon bedoeld. Pieter Boon en zijn neef K.P.Boon woonden in Hoogezand en bezaten hier en in Veendam enige fabrieken. Zij hielden kantoor in de schuur van dat bedrijf in Boonspolder. Deze schuur dateert uit 1905. De weidegrond van onze oom grensde aan het land van Boon. Nog een bijzonderheid was de enorme windmolen een eindweegs in het land. Dat was een Amerikaanse pompmolen van het merk Hercules die voor de afvoer zorgde van het slootwater naar de Hunze. Het was niet zo’n koppensneller als die windmolens van tegenwoordig. Een vogel die tegen zo’n watermolen aan vloog, moest wel zo blind zijn als een mol en ongeschikt om zich in het luchtruim te begeven. Op het dak van die schuur stond een mini-uitvoering voor eigen stroomgebruik.
Ik herinner me nog goed dat de stroomdraad om het weiland eens moest worden vernieuwd. Dat moest je regelmatig nalopen. Het moet ergens in het voorjaar zijn geweest, want in de moerassige slootwallen groeiden heel veel boter- en dotterbloemen en daar was ik gek op. We reden er met de tractor + wagen naartoe. Ik zat op de wagen ingeklemd tussen een stapel richelpalen, een klophamer, ballasters en rollen schrikdraad. We zijn een groot deel van de dag bezig geweest oude palen weg te halen, nieuwe erin te slaan, witstenen potjes eraan te tikken en draad er omheen te wikkelen of er doorheen te steken en aan te trekken. Zwaar werk, waar ik geen brood in zag. Maar ik genoot enorm van de natuur. En van de weidsheid en de stilte van dit gebied. Over die Boon kwam ik toen echter niets te weten. Ik had mijn vader het hemd van het lijf moeten vragen en ook hoe dat zat met die malle oom uit Veendam. Misschien was hij bevriend met de Boontjes, was er omgang tussen hen door de kerk en zaten ze bij eenzelfde herenclub …? Ik wist het niet. De weinige keren dat ik later door het Annermoeras reed, dacht ik nog weleens hoe dat zit. Nou ja, ik zou er wel nooit achter komen en vergat het.
Tot vanmorgen dus. Het artikel gaat over de natuur en de inclusieve landbouwbeheer die men hier bedrijft. Ik las het en toen drong zich plotseling een bijzonder gebeurtenis bij me op. Ik moet iets van 16-17 zijn geweest. Mijn vader vroeg mij op avond of ik even naar Boonspolder wilde rijden om te kijken of alles in orde was bij de pinken. Kennelijk was op dat moment geen van mijn broers genegen dit te doen en mijn ouders kregen visite. Ik bromde er naar toe. Om het goed te doen moest ik eigenlijk om heel het stuk heen lopen, maar er hing onweer in de lucht. Na het waterpompje en het hek gecheckt te hebben en het aantal pinken geteld, haastte ik mij naar mijn brommer en reed terug. Amper aan de rit begon het te hozen en prompt knetterden felle donderslagen recht boven mijn kop. Duivelsweer! Levensgevaarlijk om je buiten te bevinden. Drijfnat vluchtte ik naar Luut Kregel. Hij woonde in een van de twee keuterijtjes aan het Annermoeras. Ik kende de stokoude Kregel, had er ooit eens een glas ranja gedronken en sindsdien noemde ik hem altijd Luut ranja. Een aardige man. Hij deed meteen de baanderdeur open en liet mij binnen. Er waren nog een paar mensen; een man en een vrouw. Ze zaten op een bankje op de kleine deel, vlak bij de baanderdeur. Zo konden ze snel naar buiten vliegen als het insloeg. Het was flits op flits, klap op klap. Naast het huis van Luut Kregel stonden een paar hoge eikenbomen en de kans was groot dat de bliksem hier op in zou slaan en dat ze op het huis zouden vallen. Kortom; grote angst. Uit pure wanhoop begon plotseling de vrouw hardop te bidden. ‘Heere God …’ enzovoort. Haar man deed even hard mee. Dit was volkomen nieuw voor mij. Wij waren thuis van de lichtst denkbare lichting van de vrijzinnigen en een ogenblik zwijgen voor het eten kwam bij ons zelden voor. Alleen wanneer mijn oom uit Veendam bij ons op bezoek was, deed mijn moeder een voorzichtige poging. Na het eten zei hij altijd als een soort bedankje: ‘Dat heeft mij lekker gesmaakt’. Hieruit maakten wij weleens op dat hij het bij onze tante niet zo goed had. Het enige teken dat we niet helemaal van de straat waren was dat onze inwonende grootmoeder bij zwaar weer met haar zwartleren tasje met daarin een gezangenboekje en een flesje kolonje op schoot zat. Maar of het echt hielp het noodweer te verjagen, was zeer de vraag. In ieder geval moesten wij het daarmee doen. Toen de bui langzaam overdreef zei Luut, dat hij in heel zijn lange leven nog nooit zo’n zware donderbui had meegemaakt. Of het bidden had geholpen, was moeilijk na te gaan, maar het huis en de bomen stonden nog overeind en wij waren gespaard. Ik bedankte hem hartelijk en startte mijn brommer. Nog geen honderd meter van het huis van Luut Kregel hing een elektriciteitspaal schuin over straat, de draden bereikten nog net niet de grond. En verderop lagen een paar bomen omver. Het wonderlijke is dat ik sinds dit gebeuren bijna geen angst meer heb voor onweer. Als kind werd ons dat grondig ingeblazen. Erger zou het niet kunnen worden. Dit stukje geschiedenis van de Boonspolder zult u in geen enkel boek vinden. Eigenlijk best wel jammer. Nou ja, bij deze dan.
1.2.23 Watersnoodramp Op het Journaal zag ik een verslag van de herdenking van de watersnoodramp dat Nederland precies 70 jaar geleden overkwam. Op de dijk bij het Goeree-Overflakkees dorp Oud-Tonge werd een monument onthuld en onze oude vorstin -gisteren 85 jaar geworden- schreed met de burgemeester langs de graven van de 305 verdronken ingezetenen. Ik was in 1953 nog te jong om er iets van binnen te hebben gekregen. Alleen het boek over het drama, dat bijna iedere Nederlander kocht, bladerde ik later weleens door en dan werd er iets over gezegd. Vooral hoe erg het was voor de mensen in Zeeland. Heel veel mensen en dieren dood en huizen kapot. Vreselijk!
Toen ik op mijn zestiende in dienst kwam van pompenfabriek Stork te Assen, raakte ik al spoedig bevriend met Roelof K., wiens vader op het kantoor van hetzelfde bedrijf werkte. Roelof hield van bluesmuziek en dan met name die van Cuby and the Blizzards. Chauvinisme ten top, want Cuby woonde ongeveer bij hen om de hoek. Al spoedig kwam ik bij Roelof thuis en maakte kennis met zijn jongere zus. Ik was op slag verliefd op haar. Van vaste verkering zou het echter nooit komen. Uiteindelijk gingen we ieder een kant op. Sommige mensen blijven hangen aan hun eerste liefde, gaan trouwen met iemand anders, worden door scheiding of sterfgeval alleenstaand en komen elkaar toevallig weer tegen. Het klikt en ze besluiten samen verder te gaan. Ik ben daar nooit echt verbaast over. Ik zou het geloof ik niet willen, maar ik begrijp het wel.
Meerdere keren hoorde ik haar vader vertellen over de vliegende storm van die laatste januaridag in ’53 en dat hij er door moest naar de verloskundige omdat moeder moest bevallen. Dat hij bijna van de weg werd geblazen door de aanzwellende storm en dat ze pas de volgende dag hoorden van de vreselijke ramp in Zeeland en Zuid-Holland. ‘Nou, en in die nacht werd jij dus geboren’, knikte hij dan naar zijn dochter. Een bizarre contradictie tussen het nieuwe leven hier en de massale dood daar. Hiermee sloot hij af. Even was het dan stil tot iemand van ons iets luchtigs zei en dan schoten wij allemaal in de bevrijdende schaterlach, omdat zij er nu eenmaal ook niets aan kon doen. Buitengewoon plezierige dagen waren het ten huize van de K’s aan de Mesdagstraat.
55 Jaar geleden kwam ik voor het eerst bij hen thuis. Ik heb het genoteerd in mijn eerste aantekeningenschrift. Nu is zij 70. Hoe ze zich staande houdt, weet ik niet. Dat zal mij ook niet hoeven interesseren. Maar we hebben een gezamenlijke geschiedenis en dat kun je niet uitwissen. Het is geen boek dat je af kunt staan of bij het oud papier kunt gooien om een periode af te sluiten. Zo werkt dat niet. Dat we uit elkaar groeiden had te maken met de tijdgeest, met verschillende inzichten en manieren van leven. Wat is er overgebleven van die dagen? Weinig. Wat foto’s en die prachtige plaat van Leonard Cohen: Songs of Love and Hate. Donkere muziek. Grijs gedraaid in tijden van verstikkende weemoed en liefdesverdriet. Eén van de vele lagen van de ondergrond waarop het leven voortborduurt en waaruit zo nu en dan plotseling een herinnering loswoelt en je aan het denken zet ……
31.1.23 Wij letten op de kleintjes Soms doen we omdat het zo uitkomt een paar boodschapjes bij Appie Heijn. Vanmiddag was dat het geval. We moesten even naar beddenspecialist Snurk & co, want ik slaap de laatste tijd minder goed vanwege slijtage in mijn linkerschouder. Dat ligt niet lekker. Beddenspeciaalzaken spelen steeds handiger in op de waaier van kwetsuren waarmee de ouder wordende mens te maken krijgt. De verkoper lichtte ons voor dat we in mijn geval het beste konden kiezen voor een kussen van traagschuim. Hij plukte eentje uit een rek en adviseerde mij op een van de bedden te gaan liggen en het uit te proberen. Een beetje een genante vertoning. ‘En?’, zei mijn vrouw toen ik mij ietwat onwennig had neergelegd. ‘Dat ligt wel goed’, zei ik. ‘Het kussen gaat zich nog wel aanpassen aan uw houding’, zei de verkoper. Daar hadden we natuurlijk geen tijd voor. Ik kon moeilijk zeggen ‘Laat me hier maar een uurtje liggen’. Ik zou mogelijk in slaap vallen en met zeurende pijn in de botten wakker worden. Vroeger op vakantie was het: tent opzetten, slaapzak erin, maffen! Matrasjesgedoe was voor softies. Ik sliep net zo makkelijk op een harde ondergrond als op grassige vegetatie. Dat is vergane glorie. Nu voel ik elke hobbel ter grootte van een erwt. We moesten het maar doen, zei ik en opgewekt verlieten we met twee wonderkussens de zaak.
Daarna even naar het tegenover gelegen filiaal van AH. De reden was dat ik onlangs een AH-flessenbonnetje van vier euro’s tijdens het rommelrapen had gevonden. Het leek mij de moeite waard die te verrekenen door de aankoop van een paar boodschappen. Nu is Appie Heijn niet echt mijn grutter. De reden: ik kom er altijd mensen tegen die mij met een zekere verwaandheid aankijken. Ik pas kennelijk niet helemaal in het AH-profiel en dat steekt, temeer Appie zich opwerpt als de grootgrutter die juist op de kleintjes let. Aan niets blijkt dat ik daar niet toe behoor. Dat kan schijn zijn en dat hebben die hautainers in de gaten. Ik niet. Terwijl ik door de paden kuierde en omkeek naar een paar nuttige etenswaren, voelde ik dat ik werd gade geslagen door een modern geklede middeljarige vrouw. Waar ík was, was zíj ook. Nu is het bekend dat welgestelden soms heel eenvoudig leven. Bijna op schrieperige af. Dat staat wekelijks te lezen in al die boulevardbladen en daar had ik een rijtje van zien liggen. Ik keek even in Vrij Nederland en meteen dook diezelfde vrouw weer op. Ze nam een Privé van de stapel en deponeerde het achteloos in haar mandje. In een flits zag ik dat er op de cover een foto stond van iemand die een beetje op mij leek, geschandpaald met de schreeuwwoorden Failliet!! , Losse handjes!! en Scheiding!!. Ojee, dacht ik, het zal toch niet waar zijn dat dat mens mij voor een afgegleden televisiepresentator of een aan lager wal geraakte zanger aanziet?! Ik maakte mij haastig uit de voeten en liep meteen door naar de kassa. Daar stond mijn vrouw al op mij te wachten. Ik legde mijn spullen op de band en reikte de kassière het bonnetje aan. Mijn belaagster schoof haar spullen ook op de band. Bijna tegen die van mij aan. Ik mikte er nog snel een balkje tussen. Toen de kassière mijn handeltje had gescand, bekeek ze het bonnetje en zei: ‘Dit is nog eentje van vorig jaar’. ‘Ja, dat klopt’, zei ik pinnig. ‘Maar deze is niet meer geldig, deze is al eens afgewerkt’. Ik hoorde mijn belaagster een snerpende appieheijn-kuch uitstoten. Al afgewerkt? Hoe kon dat nou? Ik wilde nog vragen hoe dat zat, want afgewerkte bonnetjes worden toch ingenomen door de kassières en vernietigd? Niet doen, gebaarde mijn vrouw. Ik betaalde en lichtelijk vergreld liep ik de winkel uit. ‘Waarom loop ik toch altijd met m’n kop tegen die Appie Heyn-muur aan?’, zei ik terug bij de auto. ‘Misschien zijn wij wel niet klein genoeg’, zei mijn vrouw. Zij heeft een sterk analytisch vermogen, ik word gewoon ouderwets boos. Ik legde de boodschappen op de achterbank. Gelukkig hadden we allebei een nieuw kussen. Wie weet hoe helend dit zou werken tegen aanvallen van die omhooggevallen buitenwereld.
29.1.23 Gladde kin Ik had me al een paar dagen niet geschoren en had inmiddels een ruwe stoppelbaard. Mijn vrouw heeft daar een hekel aan en wijst mij op mijn scheerplicht als ik speels (lees: liefdevol) langs haar gezicht wrijf. Ik beloof al jaren beterschap. Heel vroeger gebeurde het weleens dat een guit binnen de familie mij optilde en me langs zijn ruwe kinnenbak trok. Mogelijk geinig bedoeld als een aanloopje naar het stadium waar hij zich reeds lang in bevond, maar ik vond het niet plezierig. Na een paar dagen neemt mijn stoppelbaard lubberiaanse vormen aan. Deze vroegere minister-president schoor zich naar het schijnt meerdere keren per dag en toch bleef die boeventronie er doorheen schemeren. Vooral leuk voor cartoonisten, dat dan weer wel. Tegen de mode van de gezichtsbeharing in heb ik nooit de behoefte gevoeld een snor of een baard te kweken. Met gevaar voor eigen leven durf ik wel te stellen dat het bezit van een snor of baard of beiden veelal een subtiele vorm is van ijdeltuiterij. Het is niet alléén een vorm van onverschilligheid, scheerhekel of stoer jongensgedrag. Of ze compenseren hun vroege kaalheid door hun haargrens te verleggen. Dat zegt wel iets. Goed, voor de lieve vrede moest ik mij dus weer eventjes scheren.
Het was tegen tien uur, mijn vrouw was al naar bed, opschieten dus wilde ik er de volgende morgen gladjes uit zien. Maar ja hoor, mijn philishave liet me in de steek. Batterij leeg. Sheisse! Had ik weer. Meteen aan de oplader. Alzo vervolgde ik mijn gepeins over nut en noodzaak van snor en baard. Afgezien van mijn eigen afkeer, kan ik het bij een ander heel goed verdragen. Het is onderdeel van hun identiteit, soit, en onderdeel van het man-zijn. Nu vindt er de laatste jaren nogal een verschuiving plaats in het genderspectrum. Ik juich dit van harte toe, omdat ik van menig ben dat ieder zijn of haar eigen gevoel moet volgen. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat je alles maar klakkeloos aan je voorbij moet laten gaan. Een dragqueen met een baard in een hupse ballroomjurk kan ik bijzonder moeilijk verdragen, hoewel het in de pruikentijd meer dan eens voorkwam dat een vrouw zich met baard en snor camoufleerde om binnen te dringen in een mannenbolwerk. Echter, heden ten dage neemt deze stijlvorm beide geslachten te zeer op de stilettohak. Het komt mij te carnavalesk over en dat is ook niet aan mij besteed.
Onlangs waren we in Winschoten. We wilden er even uit. De zomerse winter had lang genoeg geduurd. De zon scheen en schreeuwde om los te gaan. Op de vraag waar naartoe, kwam, als betrof het een vorm van telepathie, Winschoten uit de bus. Rossi mee? Tuurlijk! En zo liepen we korte tijd later door de Langestraat. Mijn vrouw dook al spoedig een snuisterijenwinkeltje in. Ik nam met Rossi plaats op een bankje en liet mijn gedachten over Winschoten gaan. Over waarom zijn beroemde zonen Jan Mulder en Jean Pierre Rawie hier niet konden aarden en hun heil een eind verderop zochten. En dat er zeer zeker leukere straatjes in de provincie zijn te vinden en dat er ….. Mijn dromerij werd plots verstoord door het felle geluid van tikkende hakken. Tak-tak-tak-tak …. Ik keek op en zag een forse vrouw aan komen lopen. Zij was gekleed in de voor de tijd van het jaar kleurrijke midilange rok en een colbertje. Maar aan de houding was duidelijk te zien dat het geen vrouw maar een man betrof. Mogelijk was hij in transitie of wilde hij het eens over een hele andere boeg gooien. Moet kunnen. Ook in Winschoten! Ik zou het niet weten. Hij liep wijdbeens als een ruiter die zojuist zijn paard op het Oldambtplein had gestald en nog moeite had met zijn stramme benen. Een knalgroen tasje bungelde als een fremdkörper om zijn schouder. Alles, het voortbewegen en de kleding, vloekte. Ik had meteen met hem te doen. Toen hij vlakbij was, keek ik hem hooguit een seconde aan en groette. Hij groette niet terug. Hij had zich ook nog eens heel slecht geschoren en zijn haren (of was het een pruik?) waren piekerig. Ik was de enige aanwezige in de Langestraat. Ik had willen zeggen dat ik alle respect heb hoe mensen er willen uitzien, dat ik het heel dapper van hem vond, maar dat hij wel erg opviel en zich daardoor heel kwetsbaar maakte en dat er een eind verderop een hele kluit scholieren rondhing en dat hij daar vreesde ik nageroepen en nagelachen zou worden. Maar ik zei niets. Toen ik hem tersluiks nakeek, zag ik dat de split in zijn rok scheef en uit het midden zat. Ook dat nog dacht ik met bijna plaatsvervangende schaamte.
Het loopt tegen middernacht. Mijn scheerapparaat is weer opgeladen. Aan de slag, zodat morgen gladjes aan kan vangen.
25.1.23 Ontmoeting Laatst kwam ik een oud-collega in de stad tegen waarmee ik jaren heb gewerkt. Bert heet-ie. Als zoiets regelmatig gebeurt zou ik er geen aandacht aan besteden en het tot de gewoonten van het leven beschouwen. Want van alle mensen met wie ik jarenlang tussen vier fabrieksmuren ben opgetrokken, heb ik bijna nooit meer iemand gezien, laat staan gesproken. Toch begeef ik mij regelmatig in de stad. Leven al die mensen onder een steen of zo, denk ik weleens. Daarover gesproken; zo nu en dan verhef ik mij van schrik even van mijn stoel om een saluutje te brengen aan een bekende die de overlijdenspagina heeft gehaald. Maar deze oud-collega was nog in leven. Ik vermijd bewust het woord ‘springlevend’, hoewel je dat op het eerste gezicht nooit kunt weten. Sommige mensen ontdooien pas als de juiste snaar wordt geraakt. Bijvoorbeeld als je over het bedrijf begint waar je allebei een fiks aantal jaren elke ochtend om halfzeven voor uit je nest bent gekomen. Ik werkte een tijdlang met Bert samen. Hij versliep zich nogal eens. Zijn verweer was steeds dat de wekker zich versliep, niet hij. Zo lustten we er nog wel een paar. Toen hij ging samenwonen ging het allengs beter. Omdat hij een paar jaar ouder was dan ik, had hij een voorsprong bij het verkrijgen van zijn aow. Maar enige jaren na hem dumpte het bedrijf mij bij een soort reorganisatie. Ik stond al enige tijd op de nominatie, want ik toonde mij weleens lastig als het over zaken als roken op de werkvloer ging. Dat is nu bijna niet meer voor te stellen. Ik vierde mijn vrijheid vanaf de eerste dag en heb nooit getaald naar een nieuwe baan. Met mijn ww + voorschot op mijn pensioen kon ik aardig rondkomen. Ik maakte zelfs een reis door de Bohemen en lange voettochten door de provincie. Verder schreef ik een boek over het wecken van tuingroenten (17 drukken van verkocht!), gaf overal leuk betaalde lezingen en leerde pianospelen, omdat neuropsycholoog Erik Scherder dat zo aanprees. In een mum van tijd speelde ik enige werkjes van Satie en Chopin. ‘U bent een natuurtalent!’, jubelde mijn pianoleraar, die zelf nooit verder was gekomen dan Beethoven’s Fur Elise. Nee, het ging me bepaald niet slecht af. Daarenboven vrijwilligte ik ook nog bij de soepuitdeelgroep van het Leger des Heils. Ik genoot intens van het leven, wilde eventueel wel een tweede. Van mijn ontwikkelingen had Bert waarschijnlijk nooit iets mee gekregen.
We troffen elkaar op de Gedempte Singel. De klok bij de markt gaf precies elf uur aan. ‘Ik verveel mij de tering joh’, zei Bert op mijn vraag hoe het met hem ging. Zijn door het roken gelooide huid vertoonde diepe groeven die hij zo te zien niet goed reinigde. ‘Mijn vrouw jaagt me vijf dagen in de week de straat op omdat ik haar teveel voor de voeten loop, zegt ze. Maar ik zít juist meer dan ik lóóp. Thuis dan. Nou ja, dan ga ik eerst maar es naar het park, dat ligt in mijn route, maar daar is soggens zo vroeg nog niks te beleven. Dan ga ik naar de Hema, want daar kun je tot tien uur twee koppen koffie voor de prijs van één krijgen. Tegen die tijd kunnen ze mijn tronie wel schieten. Nou ja, dan ga ik zo tegen de middag naar ‘De Scheve Schaats’ daaro’. Hij knikte in de richting waar het café zich bevond. ‘Beetje biljarten enzo, een biertje erbij, je kent dat wel’. Nou nee, ik kende het niet, want ik heb me nooit beziggehouden met het groene laken – zowel binnen als buiten. ‘Tegen de avond ga ik dan weer naar huis. Nee, eigenlijk is er geen kloten aan joh’. ‘En wat ga je nu doen dan, want het is nog lang geen middag?’, zei ik. ‘Acchh, een beetje scharrelen, beetje kijken. Beetje voor straatmeubilair spelen. Peukies rapen, zeg maar. Een mens moet toch wat en het leven is al duur genoeg. Want zeg niet dat jij een beetje een fatsoenlijk leven hebt. Met zo’n kloten-aow kan een mens amper rondkomen toch?’ zei hij. Ik knikte bedremmeld. Dat peukie rapen zat me dwars. Ik wendde haast voor en liep verder. Toen ik bij de kruising, was keek ik even om. Hij liep als een levende stofzuiger de straat af te schuimen. Ik hield me voor de overlijdensberichten blijvend goed in de gaten te houden.
23.1.23 Big dicks Het grootste geluk dat elk mens van geboorte af meekrijgt is dat hij of zij nooit alle soortgenoten op aarde kan ontmoeten en een handje schudden. Er zijn er weleens die dit ondernamen, maar na twee-drie dagen hielden ze geen pols over. Het is domweg niet te doen. We zijn intussen met achtmiljard! En dan heb ik het nog niet eens over de afstanden die de handenschudder moet afleggen om ze allemaal te ontmoeten. Als het menselijk hart stationair met zestig slagen per minuut zou pompen, zou het ongeveer op zijn tachtigste de tweeënhalfmiljardste slag aantikken. Een prestatie om U tegen te zeggen. Maar het grootste geluk zit ‘em in het feit dat lang niet alle mensen een hand waard zijn. Iemand waarvan ik weet dat-ie vreselijke dingen heeft gedaan, zal ik geen hand willen geven. Weer anderen worden afgeschermd. Zo gesteld vallen er al gauw zo’n zevenmiljard-negenhonderdnegenennegentigmiljoen-negenhonderdnegentigduizend af. (Om dit goed op te schrijven, is al een kunst!) Welgeteld schudt een mens gerekend over de landen waar dit gebruik is, in zijn leven ongeveer tienduizend keer iemand een hand. Dat las ik enige jaren geleden. Hoe die onderzoeker hierbij kwam is mij een raadsel. Sinds de corona gaat dit getal denk ik drastisch naar beneden. Een exemplaar die ik nevernooit een hand zal geven is bijvoorbeeld een zekere Andrew Tate. Hij is influencer. Daar heb ik in het algemeen niet veel mee op. Er zullen best goedbedoelende influencers zijn die de wereld willen redden en die zich verzetten tegen het grootkapitaal en tegen het vernietigen van de Aarde. En influencende activisten die het opnemen voor de natuur, de dieren en onderdrukte mensen. Zo iemand is de Zweedse Greta Thunberg. Andrew Tate nu kwam in aanvaring met Greta. Dat kwam door een nogal schokkende tweet van zijn kant. Ik zal dit bericht even weergeven:
Hello Greta, I have 33 big dicks. My biggest dick do I call ‘Bugatti’. It has a 16.8 OL quad turbo, but that must be chinees for you. You can call my Romanian girlfriend to hear about his acceleration! Then I have 2 extra big dicks for outdoor pleasures. I call them my ‘Ferrari 812 competiziones’. My girlfriend knows nothing about this, so please keep quit! They each have a 6.5 stroke. Whoomm! This are just 3 of my collection of big dicks. I will sent you a complete list of all of them and their respective enormous output. You can always call my lovers and 200 million fans te check!! Einde tweet.
U begrijpt dat Greta dit bericht met stomme verbazing las en per omgaande reageerde met:
Yes, please do enlighten me, especially about your emission-output. email me at small-dick-energy.com.
Ik weet weinig van deze meneer Tate af, alleen dat hij een nogal bezitterig typje is. Hij beschouwt vrouwen bijvoorbeeld als bezit, als dingen zeg maar. Het is vreemd dat bad guys zo’n grote aantrekkingskracht op met name jonge jongens uitoefenen. Zij vinden die Tate supercool en stoer. Dat Andrew Tate onlangs in Roemenië is gearresteerd op verdenking van verkrachting en vrouwenhandel schijnt bij die jochies niet door te dringen. Kwaadsprekerij, roepen ze in koor. En terwijl ik dit schrijf, moet ik ineens denken aan die Zweedse film die ik ooit op de televisie zag. Het ging over drie vriendinnen die gingen stappen en in het plaatselijke café een nogal plakkerig mannetje tegen het lijf liepen. Duidelijk op jacht. Toen ze hem eindelijk kwijt raakten en hem in zijn grote Volvo zagen wegsprinten, zei één van de vrouwen met een grijns: ‘Wat ze aan pk’s in de broek tekort komen, compenseren ze met wat ze onder de motorkap hebben’. De anderen schoten onbedaarlijk in de lach.
Meneer Tate is een van die vele losers die denken viriliteit en aanzien uit het bezit van die big dicks te kunnen halen. Hetzelfde gevoel kreeg ik toen ik het artikel las over de grote Siciliaanse maffiabaas Matteo Messina Denaro. Hij werd vorige week opgepakt. Naast dure merkkleding, parfums, sierraden, edelstenen en meubels, vond de politie ook een voorraadje viagrapillen. Dat heb zo’n jongen toch niet nodig, zou je denken. Wel dus. Mogelijk is het juist dit middel dat ze op de been houdt. Zonder oppeppers zijn ze geen knip voor de neus waard. Maar nu zit meneer Tate achter slot en grendel en kan hij slechts dromen van zijn Bugatti en zijn Ferrari’s en mag hij influenzen tot hij een ons weegt. Nee, zo iemand zou ik zelfs als advocaat of rechter geen hand willen geven.
20.1.23 Bericht van een uitvinder Als kind al wilde ik uitvinder worden. Ik had een boek gelezen over Thomas Edison en op een dinsdagmiddag dacht ik: ‘dat kan ik ook’. Maar mijn lagere school kende geen enkel vak dat voorzag in de basisvaardigheden die men nodig heeft als junior-uitvinder. Iemand die de wereld wilde verrijken met nieuwe uitvindingen, had niets aan die leerstof. Wat moest ik met de kennis over Karel de Grote of hoe en waar Floris de V was vermoord? Ook de gebeurtenis op 28 juni 1787 te Goejanverwellesluis dat de aanleiding vormde tot de Pruisische interventie, zou mij worst zijn. Wat dat betreft liep ik toen al generaties voor, want die zaken zijn voor de hedendaagse jeugd eveneens kokeloko. Het werd dus niets met mijn studie. Eenmaal verlost van de verplichte schoolgang, liet ik mij inschrijven in het arbeidsbureau. Bij beroepskeuze vulde ik uitvinder in. Daar werd nogal lacherig op gereageerd. Men maakte er platte grappen over die ik niet diende te horen. De IQ-test die ik daarna moest ondergaan, gaf aan dat brugwachter het hoogst haalbare was. Deze test heb ik meerdere keren moeten uitvoeren, altijd met hetzelfde resultaat. Eén keer rolde er piepend en krakend belastingambtenaar uit, maar nadat de beroepenconsulent het apparaat van een extra scheut olie had voorzien, was het met een kleine spellingvariatie toch weer gewoon bruchwagter. Er stond nu wel bij dat ik met onmiddellijke ingang te Gouda in dienst kon treden. Ik zei dat ik daar niet naartoe wilde, omdat Gouda zeer binnenkort zou overstromen en dat de brugwachter er de schuld van zou krijgen. Het is precies zo uitgekomen, maar het is niet uitgelekt. Ik ben in het noorden des lands als productontwikkelaar in een fabriek gaan werken waar ze pompen maakten. Mijn vooruitziende blik was juist: de pompen waren -met name in en rond Gouda- niet aan te slepen. De pompenfabriek voer als logo een ooievaar. Van deze vogel zegt men dat ze babies op zekere adressen bezorgd, wat ik als kind een vreemde gang van zaken vond. Echter, naarmate het land meer inwoners kreeg, daalde het aantal ooievaars. Hier klopte iets niet. In de avonduren schreef ik een lijvig rapport over deze scheve verhouding en stuurde het naar Den Haag. Naar de Ridderzaal. Naar de Minister van Bevolkingsgroei. Hij gaf na dit rapport gelezen te hebben meteen opdracht de dijken langs de rivieren te verhogen. Hierdoor behielden de mensen van Appingedam tot aan Den Briel droge voeten en de ooievaarsstand kwam weer op het oude niveau. Dat gebeurde dus allemaal naar aanleiding van míjn rapport. Men zou mij al blijde hebben gemaakt met een simpele plaquette. Ik heb echter nooit iets van dank vernomen. Zo gaan die dingen, zou Kurt Vonnegut zeggen. Van de weeromstuit ging ik mij met kleinere zaken bezighouden. Vooral keukenapparatuur. Ik zal een paar van mijn uitvindingen noemen. De honger-regulerende magnetron (25 miljoen stuks van verkocht). De gaatjes vullende tandenborstel (octrooi verleend aan een Duits gebidsverzorgingsbedrijf). Het stofwerende laminaat (algemeen bekend, behoeft geen nadere uitleg). De meertonige fluitketel (genomineerd met de Tomado-prijs). Het persoonsgebonden geheugensteuntje …. en zo kan ik nog wel even doorgaan. Allemaal briljante uitvindingen. De concurrerende bedrijven kwamen echter met tegenaanvallen en laat ik eerlijk zijn; niet bepaald succesvol. De ene na de andere mislukking diende zich aan. Niet zelden poogde iemand een van mijn vindingen te verbeteren, maar dat kón niet en uit een soort wraaklust besmeurde men mijn goede naam. Daarom hield ik het voor gezien en ging stil leven. Ik heb nog slechts één uitvinding op de plank liggen. Ik sta in twijfel of ik deze wereldkundig zal maken of dat ik het zal opslaan in mijn archief met de aantekening dat dit pas over 70 jaar geopenbaard mag worden …..
Neemt u mij niet kwalijk, ik hield u een witregel in spanning. Ik had bedenktijd nodig. Het is ook niet niets. De kwestie is: moet ik die laatste uitvinding afstaan of niet? ….. Ja, ik doe het toch maar. Ik heb er ineens zin in! U als rechtgeaarde en betrouwbare letterenconsument heeft er recht op, vind ik. Er is mij tevens veel aan gelegen dat ik de uitwerking ervan nog mee krijg alvorens het tijdelijke met het eeuwige te verruilen. Deze vinding zal namelijk de wereld van het lezen totaal op zijn kop zetten. U weet, reeds in de oude tijden was men al bezig zaken als handel en rekeningen vast te leggen. Men gebruikte daarvoor eerst touwtjes met knopen of steentjes en weer later ontwikkelde men het spijkerschrift op kleitabletten en pictogrammen. Egyptisch/Semitische mogelijk slavenarbeiders brachten ons het huidige alfabet en via een grote omweg bedacht de Stiense schoolmeester Mattheus Bernard Hoogeveen het aap-noot-Mies-leesplankje. Hulde, hulde, een en al hulde! U moet dit alles even weten, want míjn uitvinding zal aan de oude manier van kennis opnemen weleens abrupt een eind kunnen maken. Wat ik ermee bedoel is dat over enkele jaren het gedrukte woord geheel zal zijn verdwenen. Opgelost, vanished, verschwunden!! De schoolgaande jeugd zal het met vreugde begroeten, want ze leest nu al bijna niet meer en het handmatig weergeven van gedachten is hen een gruwel. Wat er voor in de plaats komt is een simpel pilletje. Ja, u leest het goed. Een boek van pak em beet 500 bladzijden zal straks kunnen worden teruggebracht (gecomprimeerd) tot hooguit één (lees: 1) pilletje. U kunt er voor terecht bij de plaatselijke apotheek. Voor bijvoorbeeld het complete werk van Multatuli heeft u aan een multistrip genoeg. Voor Voskuil hetzelfde, Couperus idem dito ….. De grote werken zullen weer in aandacht stijgen, omdat het tot zich nemen ervan niet meer dan een uurtje kost. Kan het menselijk brein dit aan? hoor ik u zeggen. Oh jawel hoor, makkelijk! Het menselijk brein wordt gedurende een honderdjarig leven voor slechts 10% gebruikt. Het zal wel actiever willen zijn, maar ons leesgedrag laat dit niet toe. Met deze nieuwe methode legt men zich te ruste, neemt een pilletje in en na een hazenslaapje heeft men Woutertje Pieterse achter de kiezen of Publieke werken of De eeuw van mijn vader, ik noem maar iets. De scheikundige formule van het pilletje kan ik u helaas niet verstrekken. Ik weet hoe dat gaat. Een mens begint zelf te experimenteren en ongemerkt komt er iets walgelijks uit te voorschijn. Bijvoorbeeld iets van Markies de Sade of van Louis-Ferdinand Céline. Daar moet je toch niet aan denken! U zult dus nog even geduld moeten hebben. Intussen kunt u alvast uw oude pillen klaar leggen om te zijner tijd in te ruilen of te verkopen aan een stoïcijnse papieren-boeken lezer. Want er zullen genoeg stokdoof blijven voor de nieuwe ontwikkelingen. Behandel ze daarom nog even met zorg. Tenslotte, áls het mocht mislukken -garanderen kan ik niets- dan hebt u tenminste al die prachtboeken nog en staat u niet voor aap noot mies enzovoort ….. Geheel de uwe, groet ik, uw letterendienaar en oud-uitvinder, Sebastiaan Overzet.
18.1.23 Middagje uit Ik heb het de laatste dagen glad druk. Het gedoe als uithangbord voor de werving van vrijwilligers, de bijdrage voor de dorpssite en daarnaast de wekelijkse hersenspinsels op deze blog, benemen mij welhaast de tijd de weekendkranten te lezen. Maar het is allemaal leuk om te doen, laat ik daar helder in zijn. Ter verpozing gingen we vanmiddag eventjes naar Appingedam. De boog kan niet altijd gespannen staan. We parkeerden op het plein bij Appie Heijn en liepen met Rossi door het kouwe, winderige gat naar de haven. Want koud was het! Rond het vriespunt. We liepen over de brug via de Nieuwe Kerkstraat naar de Dijkstraat. Het voelt elke keer weer als een soort thuiskomen, vooral die scheef gezakte huizen. Als het over Appingedam gaat, dan worden geheid de hangende keukens genoemd. Dat zijn er maar drie. Staande op de Vlintenbrug tussen Gouden Pand en de Kniestraat heb je ze allemaal in beeld. Vanaf het Vrouwenbruggetje trouwens ook. Weinigen roemen de Solwerderstraat of het oude raadhuis. Meerdere keren hebben we onze meegebrachte thee zitten drinken op het bankje tussen de muziekkoepel en de aanlegsteiger met zicht op het terras van café Overdiep en niet zelden doemde bij mij dan het beeld op van een schilderij van Manet, Renoir of Seurat. Een kleine twee eeuwen geleden werd het mode om in de open lucht te gaan schilderen en de gelagen op terrassen werden veelvuldig op papier of doek vastgelegd. Het gedruis spat er bijna van af. Maar nu was het er veel te koud voor. Appingedam leek lichtelijk uitgestorven. We liepen vlug naar ‘De Koning van Groningen’ voor een hapje en een drankje. Tijdens de coronacrisis zijn we er een paar keer voor niks naartoe gelopen. Nu was het gelukkig open. Het was er rustig. Voor twee koppen thee, een broodje kroket en een speciaal voor mijn vrouw gefabriceerde groenteschotel dienden we de somma van tien euro’s te betalen. In een beetje stad ben je dat alleen al voor twee uur parkeren kwijt. Maar daarvoor is Daam net iets te weinig stad. Mijn vrouw wilde nog even naar ‘Talent’. Dat is een dagbestedingswinkel met een veelheid aan spullen. Zulk soort instellingen steunt zij van harte. Ik overigens niet minder. Maar ik bleef min of meer noodgedwongen met Rossi buiten. Altijd lastig om te weten of men wel zit te wachten op een vierpotertje. Dat is het nadeel om met een hond op stap te gaan. Bij De Koning van Groningen deden ze er niet moeilijk over. Terwijl mijn vrouw de winkel binnenstapte, liep ik om de kou te trotseren de Dijkstraat op en neer. Halverwege ervan bevindt zich een verbreding. Het kan zijn dat hier ooit één of meerdere winkelpanden hebben gestaan. Nu is het een loze, beetje rommelig hoekje met als enige vulling een bankje waar zomers steevast mensen zitten. Zo heeft het toch nog een doel. Nu zat er niemand. Er stond alleen een meisje. Een helemaal in het zwart geklede tiener, schatte ik. Onder haar halflange jas droeg ze kousen waar de huid doorheen schemerde. Dat zij het niet koud heeft, dacht ik rillend. Verder droeg ze lakleren kistjes met royale hak en een forse ring door haar neus. Het esthetisch nut hiervan is mij totaal vreemd. Je zult maar last hebben van een loopneus. Dan kan zo’n ding je toch aardig in de weg zitten. Een eind verderop keerde ik om en liep terug. Mijn vrouw moest niet naar mij moeten lopen zoeken. Toen ik het meisje opnieuw was gepasseerd, liep ze achter mij aan. Ik hoorde het harde klakken van haar schoenen. Ze passeerde mij en net voorbij zwikte zij bijna door haar enkel. Ondingen om op te lopen. Verderop kwam een jongen haar tegemoet gefietst. Hij stopte en stapte af en keerde wat onhandig zijn fiets. Het was kennelijk niet haar geliefde, want ze bleven op afstand van elkaar. Samen liepen ze verder en aan het eind van de straat sloegen ze de bocht om. Mijn vrouw kwam uit de winkel. Ze had een vijftal kaarten gekocht. Eigen maaksels. Om te versturen of om een plaatsje in ons huis te geven. Altijd mooi. We liepen naar de auto en reden door naar de inbrengwinkel. Ik scoorde er een handvol boeken. Onder andere van Martin Bril. Die lees en herlees ik met plezier. Dat is het voordeel van boeken: ze hebben geen uiterste gebruiksdatum. Er komt vast wel weer een tijd dat ik het niet meer zo druk heb en dan ga ik weer volop grasduinen in mijn boekenkast.
16.1.23 Rokjesdag herzien Sinds jaar en dag wordt het woord en de betekenis rokjesdag gekoppeld aan de schrijver en vooral columnist Martin Bril. Dat is niet helemaal onterecht. Bril heeft namelijk op de kaart gezet en het als een jaarlijks terugkerend item beschreven. Maar het woord is vlak na de Tweede Wereldoorlog al ontstaan. Dat kwam door de Amerikaanse speelfilm Springtime in the Rockies, die in 1945 in onder andere Rotterdam draaide en die door met name de jeugd al spoedig werd verhaspeld tot ‘Springtijd in de rokjes’. Bij de eerste mooie voorjaarsdag heeft iemand – niemand weet wie- toen het woord rokjesdag bedacht en dat is zo gebleven. Deze gegevens pluk ik uit de Metro van 27 april 2009. Dat is opvallend, want, Martin Bril, de vermeende bedenker dus van het woord, stierf 22 april 2009. Alsof de Metro dacht: nu kán het wel. Laat nu iedereen het maar weten. Ik heb gisteravond het boekje Rokjesdag opnieuw gelezen. Na de dood van Bril gaf zijn uitgever in sneltreinvaart zijn columns in een twintigtal mooie, enigszins geselecteerd op inhoud, gebonden boekjes uit. Martin Bril was gebiologeerd door rokjesdag en stelde een aantal regels op waar het aan moest voldoen wilde het dit predicaat krijgen. Zo moest de draagster van het rokje er geen panty of kousen bij aan hebben. De benen moesten per se bloot zijn! Ook ’s ochtends mét kousen van huis vertrekken en halverwege de dag de kousen uittrekken, zodat het zou lijken of het meisje/vrouw alsnog opgenomen kon worden bij de diehards die de vroege ochtend blootsbeens hadden doorstaan, was geen optie. Dan speelde je vals spel, vond hij. Ik stel me bijna zo voor dat hij ergens waar hij de eerste rokjesdraagster zou kunnen spotten op wacht stond. Ook geldt rokjesdag niet in een park, vond hij. ‘Het moet zich afspelen tussen huizen en kantoren, in een situatie met niet alleen uitbundig zonlicht, maar ook grote schaduwpartijen. Dit laatste vanwege het kippenvel’. In een van de verhaaltjes van het boekje zegt hij: ‘Ik ben geen vrouw, en dat is wel eens jammer, ook voor mezelf. Toch kan ik me voorstellen dat een vrouw, en zeker een jonge, ineens kan verlangen naar een zachte bries om haar blote benen’. Iets verderop in het verhaaltje: ‘Een beetje wind maakt van rokjesdag trouwens helemaal een feestdag’. In een ander verhaaltje wordt hij welhaast opstandig: ‘Een paar jaar geleden om deze tijd was het bijna dertig graden. Volgens mijn eigen archief was het toen op 10 april zelfs rokjesdag: en nu is het al de 16de april en koud’ Alsof hij kreunend uitkijkt naar rokjesdag. Martin Bril was kortom een benengluurder van jewelste, een voyeur, want daar komt dit zo onschuldig lijkend fenomeen op neer. Ben ikzelf ooit behept geweest met die rokjesdagdrang? Nee. Ik geloof het niet. Op een gegeven moment zag ik blote benen. Ja, logisch! En ik zal niet ontkennen dat ik dat een plezierig gezicht vond. Maar ik vond het even goed als ze het jaar rond in een lange zouden spijkerbroek lopen. Mijn verkeringen waren ook meestal spijkerbroekdraagsters en ik heb nooit een meisje of een vrouw horen zeggen dat ze hunkerde naar de dag dat ze haar kousen of broek in de kast kon laten. Dat Martin Bril dat wél had was zíjn afwijking. Anders kan ik het niet omschrijven. Naarmate ik verder in het boekje kwam, viel me ook op dat zijn door velen zo bewonderde schrijfstijl me ging tegenstaan. Het is allemaal met grote vaart neergepend en zo laat het zich ook lezen. De neuroot Bril is in elk woord te herkennen. De vergelijking met wijlen zijn stadsgenoot Simon Carmiggelt gaat mank. Zou Martin Bril, als hij niet al op 59-jarige leeftijd was overleden, de #metoo-vrouwenstrijd hebben overleefd? Of zou hij als een slappe variant van Harvey Weinstein zijn neergeknuppeld? Wie weet had een groepje wokers hem half april op een tochtig hoekje opgewacht en hem de kleren van het lijf gescheurd. Net goed, zou de goegemeente zeggen. Moet jij je maar niet met onze benen bemoeien. Want dáár was het hem om te doen. Ik ben benieuwd of er anno ’23 nog krantencolumnisten zijn die het lef hebben zich als Martin Bril uit te laten over het kledingbeleid van vrouwen. Misschien Silvia Witteman. Maar die mag het dan ook zeggen. Daar zou ik het juist wel graag van willen lezen.
12.1.23 Een raar verhaal Dit wordt een raar verhaal, dat kan ik nu wel al zeggen. U kunt nog stoppen met lezen, de afwas doen, de schuur opredderen of sneeuwklokjes spotten in de tuin, want wat moet een mens met een raar verhaal? Het komt doordat ik onlangs een nogal raar boek heb gelezen en daarvan is mijn denkpatroon denk ik een beetje ontspoord. Het boek gaat over de Egyptische piramiden en met name over een nauwe schacht in de piramide van Cheops die men lange tijd hield voor een luchtgang om de dode koning van verse lucht te voorzien, maar die men na nauwkeurige studie van piramideteksten nu houdt voor een koker waar de dode koning vanuit zijn granieten tombe in de koningskamer zijn zaad kon versturen naar de sterrengroep Orion, met als doel dat de koning hierdoor het eeuwige leven zou verwerven. Daar tolt je hoofd wel even van! En het waren bepaald geen halvegaren die dit ontdekten en er wetenschappelijke verhandelingen over schreven. Als ik zoiets lees, bekruipt mij toch het gevoel met een stel gekken te maken te hebben en als je je niet interesseert voor het oude Egypte, dan zou je het daar ook graag op houden. Maar ik vind die piramide- en faraogeschiedenis juist heel boeiend en dan loop je tegen dit soort idioterie aan. Het is sowieso van de zotte om iemand te eren met een grafheuvel van meer dan zes miljoen ton graniet en rots. Denk eens hoeveel duizenden arbeiders (slaven?) die piramides hebben gebouwd en hoeveel duizenden levens hiermee moeten zijn gemoeid. Daar zijn onze zo geprezen hunebedden kinderspul bij. En dit speelde in een tijd dat men nog amper over goed gereedschap beschikte …..!
Om enigszins te ontnuchteren, las ik De Kleine Prins. Dat speelt zich ook in hogere sferen af. Het zal me niet verbazen dat de schrijver hiervan evenals de farao van voornoemde piramide, te lang naar de sterren heeft zitten staren. Dan krijgt je denken een knauw. Een innerlijke stem fluisterde de schrijver De Kleine Prins in. De schrijver van het boekje, Antoine de Saint-Exupéry, was bij leven vliegenier. Aviateur, zoals ze op z’n Frans zeggen. Op een dag moest hij een noodlanding in de Sahara maken. Motorpech. Hij kon geen kant op. Toen kwam er redding van een klein mannetje, een prinsje, van een andere planeet. Dat mannetje legde hem een handvol problemen voor die de Aarde en de mensheid bedreigen. Aan het eind overleeft de vliegenier en lost het mannetje op. Zo gaat dat dikwijls in sprookjes. Ontroerend, zeggen we dan en vegen stilletjes een traan weg …..
Veel erger is het wanneer de realiteit onze fantasie inhaalt. In de Volkskrant* las ik een verhaal over een tempel in de regio Doaba in Punjab in het noorden van India. In India staan vermoed ik duizenden tempels, want Indiërs zijn vroom en godsvruchtig. Maar deze tempel bij het plaatsje Thalan onderscheidt zich van alle andere Indische tempels doordat mensen die vanaf hier naar het buitenland willen vliegen -en dat zijn er wekelijks zo’n 5000- een zelfgemaakte dan wel een speciaal voor dit doel gekocht vliegtuigje achterlaten. De reden is dat ze door het offeren van het achtergelaten vliegtuigje minder moeite hebben tot het verkrijgen van een visum voor het betreffende land waar ze naartoe gaan. Buiten de tempel staat een in beton uitgevoerd exemplaar van een British Airways-toestel waar de vluchtelingen hun te offeren exemplaar naar kunnen modeleren, zodat ze niet met een incapabel gedrocht aankomen. De mensen die deze reis ondernemen zijn wanhopig, omdat Punjab hun niets te bieden heeft. Daarom gaan ze bijvoorbeeld naar Italië, want dáár -zo wordt hen beloofd- kunnen ze voor het thuisfront goed verdienen en een mooie toekomst opbouwen. Ze stinken er blindelings in. Zo’n zes miljoen landgenoten gingen hen reeds voor. Naar Amerika, naar Canada, naar Engeland…. In Italië worden ze ingezet voor de oogst van tomaten en rucola. Volle weken van twaalf tot veertien uren per dag zwoegen voor een hongerloontje. Voor alles moeten ze dik betalen en als het seizoen erop zit en hun werkvisum is afgelopen, zijn ze nog net zo arm als toen ze kwamen en kunnen ze hun retourticket niet betalen en verdwijnen ze veelal in de illegaliteit. Ze zijn verworden tot moderne tot slaaf gemaakten …..!
Die gekkigheid van de Egyptenaren kun je nog afdoen als een totaal uit de hand gelopen verering van de koning (farao). Het verhaal van de kleine prins kun je beschouwen als een moraliserend sprookje, maar de sloebers die in Punjab een worst wordt voorgehouden en die als opmaat voor een beter leven een nepvliegtuigje offeren, die zou je toch dolgraag aan het verstand willen brengen dat er voor hen nergens een paradijs is. Dat er mensen zijn (koppelbazen, corrupte gemeente- en landsbestuurders) die over hun ruggen schatrijk worden en dat er, nadat ze zijn vertrokken, mensen zijn die hun vliegtuigjes oprapen en voor een paar roepies aan een gewetenloze handelaar afstaan, die ze aan de volgende groep wanhopige vluchtelingen voor het tienvoudige verkoopt. Een beetje mensenredder zou deze wisselaar hardhandig de tempel uitslaan. Op één van de foto’s bij het artikel zitten vier kinderen in kleermakerszit in een kringetje. Hun vliegtuigjes verpakt in cellofaan liggen voor hen. De handelaar hoeft er niets aan te doen. Vanaf het moment dat de prinsesjes en prinsjes opstijgen zijn ze niets meer waard dan de vliegtuigjes die ze hebben achtergelaten. Het is te triest voor woorden. Ik zou de veroorzakers van deze onbeschrijfelijke ellende met een soort magneet op willen pakken en ze enkele reis richting de Orion sturen. Want in het eeuwige leven geloven mág, zolang het voor de achterblijvers maar geen kwaad kan.
*Enige gegevens voor dit verhaal komen uit de Volkskrant van 11 januari 2023.
4.1.23 Man of the world Een paar dagen na de dood van onze Culemborgse vriendin, zeiden we in een moment van bespiegeling dat we eigenlijk eens een lijstje moesten maken met liedjes die ze (Dela) tijdens ons beider uitvaarten zouden kunnen draaien. Moeten is wat anders. Je hebt er immers zelf geen hand in. Maar het is plezierig voor de nabestaanden te weten onder welke geluiden wij -elk op onze eigen datum- het verleden inschuiven. Mij maakt het niet zoveel uit. Ook al draaien ze iets van Caterina Valente, van Sjef van Oekel of een prelude van Rachmaninov. Mij best. Onderwijl dacht ik er onbewust toch over na. En vanmiddag schoot mij ineens een titel te binnen…. Maar eerst enige andere zaken.
*Maandag ontving ik een mailtje van Mischa van Huijstee, lid van de Drentse Schrieverskring, of ik er voor voelde dat hij een videoportret van een minuut of tien van mij mocht maken. Onder het mom: De schrijver en zijn/haar werkplek. Een beetje zoals Frans Brommet dat ook doet. Mij best, zei ik en we spraken een datum af. Hoewel ik een zekere koelheid voorwendde, wond het me toch wel op en meteen overdacht ik een scenario en vulde al de nodige vragen in. Het zal allemaal wel anders gaan tijdens de opnamen, dat weet ik uit het beetje ervaring die ik in deze heb, maar ik houd zelfs zulks soort zaken graag in de hand. Ik wacht -vertrouwend op Mischa- af. Als het klaar is zet hij het op de site van de schrieverskring. Leuk!
*Gisteren kreeg een mail van de Gemeente, betreffende mijn toegezegde medewerking voor de campagne voor de werving van vrijwilligers. Dit houdt in dat er binnenkort in mijn dorp enige sandwichborden met mijn tronie te zien zullen zijn, voorzien van een pakkende tekst. Het doet me sterk denken aan één van de verkiezingen. Ook dan zie je ter weerszijden van lantaarnpalen soms het hoofd van iemand die je weleens in de supermarkt bent tegengekomen en die je beslist niet hield voor een gemeenteraadslid, gedeputeerde of zelfs Haags kamerlid. En nu ben ik zelf aan de beurt! Ik hoef er gelukkig niets voor van de politiek af te weten. Dat is een groot voordeel, want de politiek is een wespennest, waar ik uiterst behoedzaam met een boog omheen loop. Die borden worden met een draadje ruggelings aan elkaar bevestigd zodat ze een beetje bol staan en aan lachspiegels doen denken. Dat zijn het ook. Ik denk dat ik straks, indachtig Tijl Uilenspiegel, het hardste om mezelf lach. Van diezelfde posters worden ook flyers gemaakt met een deel van het interview dat ik had met een van de leden van het comité. Dit is ook weer te lezen op een speciale website en het komt daarna ook nog in de plaatselijke weekkrant. Daarna worden al die sandwichborden in het gemeentehuis geëxposeerd. En alsof het volk dan nog niet murw geslagen is, maken die borden nog een laatste rondje door de vijftien dorpen die aan het project meewerken. Stilletjes zit ik al te bedenken wat ik moet zeggen als iemand mij er op aanspreekt. Op straat, in een winkel, enz.
*In het verhaal over mijn werk als vrijwilliger, had ik ook ‘zwerfafvalrapen’ genoemd. Dat zal vermoed ik niemand onder vrijwilligerswerk scharen. Alleen tijdens de landelijke opschoondag en ‘Nederland Doet’ komt dit even aan de orde, want dan zien we onze oude vorstin met rubber handschoenen tot aan de ellenbogen enige karweitjes verrichten. Hoe ze een kartonnen bekertje met een grijpertje in een zorgvuldig opgehouden oranje zak deponeert, terwijl een legertje fotografen klaar staat om mocht onverhoopt een zuchtje wind het bekertje naast de zak doen belanden, dit nauwgezet vast te leggen. Gelukkig zijn er mensen die het rigoureuzer aanpakken. En helaas is dit nodig. Want aan al die bermvervuilers hebben heel veel schoonmakers handen vol werk. Ik heb vanmiddag ongeveer 3.5 kilometer schoon gemaakt (van Bareveld tot De Hilte). Om te plagen, telde ik bij de vuilnisbak alle blikjes die ik had verzameld. Er stond op de parkeerplaats naast de bak namelijk een busje met drie rokende mannen erin. Toen ik klaar was met tellen -92 in totaal-, vroeg een van hen waarom ik dat deed, dat tellen. Ik zei dat ik er voor betaald kreeg. ‘Het is natuurlijk nooit na te gaan hoeveel ik verzamel’, zei ik ‘maar zo krijgen ze ten minste een indruk hoeveel rotzooi er in de bermen wordt gegooid’. Op zijn vraag of ik ervoor betaald kreeg, zei ik dat ik 15 cent per opgeraapt blikje in rekening mocht brengen. Ik zag ze rekenen. Ze zouden er hun baan nog net niet voor opzeggen. Maar aan hun ‘Goh’ te horen kwam het aardig in de buurt.
* Weer thuis vond ik in de brievenbus een enveloppe met een sticker van Jan Dokter uit Amsterdam. Het betrof een uitnodiging van de eerste internationale bijeenkomst voor de Holocaustherdenking in de synagoge van Zwolle op 27 januari aanstaande. Ik ken Jan Dokter van het Herinneringpad. Dat is een looproute, beginnende bij de Amsterdamse Schouwburg, waar de Amsterdamse Joden in de Tweede Wereldoorlog werden samen gedreven en voert langs alle plekken waar de bijna 100 treinen op weg naar Westerbork met de ten dode opgeschreven Joden langs kwamen. Vandaaruit gingen ze naar de vijf concentratie/vernietigingskampen in Duitsland en Polen. Bij de ingebruikname van het pad, werd het boek met de route gepresenteerd in Westerbork. Ik was daarbij aanwezig. Voor in het boek staat namelijk mijn versje ‘Enkelspoor’. Ik heb het geschreven tijdens ‘De Zeuvendaagse’, een wandeltocht met een aantal dichters en schrijvers door Drenthe in 2007. Ik liep een paar keer enkele kilometers mee. Onder andere over het kampterrein van Herinneringscentrum Westerbork. Jan Dokter vond het een erg toepasselijk versje als opener in het boek. Ik stond het graag af. Ik heb het een paar keer in het voormalig kamp mogen voorlezen. Altijd weer erg indrukwekkend. Ik probeer ieder jaar op 27 januari naar het voormalig kamp te gaan. Het is de dag waarop in 1944 Auschwitz werd bevrijd. De wereld zag toen dat de hel in alle hoeken van het bezette gebied had wortel geschoten en dat, hoewel de berichten al vroegtijdig mondjesmaat de wereld ingingen, niemand kon geloven dat het zó erg kon zijn. Nu mag ik naar een bijeenkomst om deze bevrijding te herdenken. Ik voelde me eerst gevlijd en daarna kwam de twijfel. ‘Wij verzoeken de heren in de synagoge het hoofd te bedekken’, staat aan het eind van het programma. Daar til ik zwaar aan. Ik heb regelmatig op Joodse begraafplaatsen gelopen en blootshoofds vele namen gepreveld van mensen die er liggen. Ik respecteer de regels die ons mensen van dieren scheidt en ik handel ernaar. Daaronder valt ten eerste dat wij ons kleden. Maar ik heb altijd grote moeite gehad met religieuze voorschriften die de vrijheid van kleden in de weg staan. Bovendien is vooral het orthodoxe geloof nogal vrouwonvriendelijk. In de synagoge te Kampen legde een kenner mij jaren geleden eens uit dat het voor vrouwen verboden was zich tijdens de dienst in het benedengedeelte te begeven. Dat was voorbehouden aan mannen. Dat schokte mij diep. Het Joodse geloof is tegenwoordig milder, hoorde ik enige jaren geleden in de synagoge van Coevorden, de regels zijn niet meer zo vast. Maar ik kan het niet verdragen dat met name religieuze regels bijna altijd voordelig voor mannen uitpakken. De vrouw is bijna altijd de klos. En dus die hoofdbedekking …. hoe simpel, stuit me tegen de borst. Een petje of een hoed mag ook. Dat heb ik al eens meegemaakt, maar ik voelde me geknecht. Ik vertelde het eens aan iemand in het Centrum van Westerbork. Het zou dus geen punt zijn als ik mij met mijn petje op tussen de gasten in Zwolle voeg. Toch doe ik het niet. Een lastige keus, want de zaak waarom het gaat, respecteer ik in hoge mate. Wie weet krijg ik nooit meer zo’n kans.
* Oh ja, over die liedjeslijst voor onze uitvaarten. Ik moest vanmiddag, terwijl ik aan het rommelrapen was, ineens denken aan dat liedje van Fleedwood Mac. De Fleedwood Mac met Peter Green. En van het liedje Man of the World. Dat zou me met al die activiteiten in het vooruitzicht wel passen. Een begrensde wereld, dat wel.
1.1.23 Grootspraak Ik kwam op mijn loopje met Rossi langs het huis waar vroeger schilder Kok woonde. Voor de vroegere werkplaats stond een camper en een man was bezig deze schoon te maken. Ik zei: ‘Moet’t weer weez’n?’ Want iets zei me dat het een man was die dit taaltje wel verstond. Achter zo’n regeltje verschuilt zich meer dan alle gegevens van een paspoort bij elkaar. Het zegt zoiets als: Maakt u voorbereidingen om er op uit te trekken? Want mensen met een camper manifesteren zich graag als vrije vogels. Bovendien kunnen ze zich een camper veroorloven en dat zegt weer veel over hun bestaansniveau, hun opleiding en de hele reutemeteut. De man keerde zich naar mij toe en zei met een lachje: ‘Nou nee nog niet, maar ik rij hem zo nu en dan even naar buiten, want van het langdurig stilstaan komt er een soort doorzakplek op de banden en dat is niet goed’. Hij sprak gebroken plat. Hij zei dat zijn moeder hier woonde en dat hij zijn camper hier altijd stalde. Van oorsprong kwam hij hier wel vandaan. Dan moest ik hem haast wel kennen. Ik vroeg wie hij was. De zoon van schilder Kok die in dit pand zijn bedrijf had, maar die al vroeg was overleden. Jaja. Die man, zijn vader dus, heb ik nog wel gekend. En meteen hadden we het over vroeger en dat er zelfs hiér zo weinig huizen kunnen worden gebouwd en dat het Noorden het stiefkindje van het Westen is. Over die dingen hadden we het. ‘En dan te bedenken, dat Aa en Hunze qua oppervlakte de grootste gemeente is van Nederland’, zei hij. ‘Is dat zo?’ zei ik. ‘Jazeker’, zei hij. Ik was niet overtuigd en zocht meteen na thuiskomst de oppervlakten van Nederlandse gemeenten op en wat bleek: Aa en Hunze staat op de lijst van alle gemeenten van Nederland op de 28ste plaats. Niet meteen om over naar huis te schrijven. Ik weet niet hoe de jonge Kok daar bij kwam. Omdat ik toch bezig was, keek ik meteen even bij Aantal inwoners per vierkante kilometer. Ook daarin scoort Aa en Hunze geen goud. Met 93 inwoners per vierkante kilometer staat Aa en Hunze op de 11de plaats. Op zich niet slecht, maar vergeleken bij onze eilandbewoners is het inschikken geblazen. Schiermonnikoog staat met 23 inwoners per vierkante kilometer ver bovenaan. Kijk, daar kun je ongemerkt nog eens een scheet laten. Den Haag -nu ik toch bezig ben- is het dichtstbevolkte stukje Nederland: 6607 mensen op 1 vierkante kilometer*. Ik reken in zo’n geval altijd in hectaren. Voorbij Zwolle rekenen ze meestal in voetbalvelden, exclusief dug-outs welteverstaan. Op de vraag wat een hectare is, hoorde ik ooit iemand op de radio vraagzeggen: een soort dinosaurus? De door mij gehanteerde getallen zijn van 1 januari 2022. Die zullen nu precies een jaar verder ongetwijfeld anders zijn. Niettemin veranderde mijn liefde voor mijn landsdeel volstrekt niet na deze ietwat pijnlijke onthullingen. Als ik de zoon van de oude Kok weer es tegenkom zal ik hem er fijntjes op wijzen. Ik denk dat Aa en Hunze door de herindelingen van de laatste jaren qua grootte misschien ooit eventjes op de eerste plaats heeft gestaan, maar dat Sneek en omgeving de koppen bij elkaar hebben gestoken en subiet de grenzen van een zestal gemeenten hebben weggegumd en de nieuw ontstane gemeente hierdoor de grootste van Nederland werd. Daarna fuseerden nog een aantal minigemeenten en zo daal je af naar de 28ste plaats. ’t Is even slikken. Met het wissen van de binnengrenzen links en rechts van Het Hogeland, zou Groningen Sudwest-Friesland als een snotje van de kaart vegen. Ik hoop niet dat ik ze in Winsum en omgeving op een idee breng. Het jaar is immers nog maar net begonnen. Laten we het vooral vredig houden. *nb. Volgens de nieuwste gegevens is dat nu 6712 per vierkante kilometer, NRC, 6.1.23)