6.2.25 Bultje aan de bal Bij de nieuwtjes die doorlopend op mijn scherm verschijnen, was er eentje bij waar ik om moest grinniken. Je zou dit leedvermaak kunnen noemen als het niet zo serieus was. Het bericht spreekt over een 27-jarige gedetineerde uit Smilde, die vroegtijdige vrijlating vroeg omdat hij een bultje op een van zijn teeltballen heeft. Het gaat niet om een opmerkelijke verhevenheid, nee, om een bultje. Zou het om een krant gaan die een loopje met de waarheid neemt, dan zou je het als een grap kunnen opvatten. Nu heb ik gauw met iemand te doen, mijn hart is niet van steen, maar ik heb een geweldige pest aan mensen die over de ruggen van anderen grof geld verdienen. Het feit is namelijk dat de gedetineerde voor het opzetten en runnen van meerdere drugslabs is veroordeeld. Dat is niet niks. Dergelijke lieden vervuilen stelselmatig het milieu door het drugsafval dat ze niet legaal kwijt kunnen te dumpen in natuurgebieden en zijn niet te beroerd een wapen te trekken in geval van nood. Kortom: geen lieve jongens. Ik heb mij nooit bezig gehouden met synthetische drugs of iets van die orde. In de jaren zeventig gebruikten wij weleens wat men toen noemde ‘verdovende middelen’. Dat beperkte zich tot hasj. Van wiet kreeg ik alleen al door de geur hoestbuien en hoofdpijn. Zelf heb ik nooit stuff – het woord werd bij het gewone volk vooral populair gemaakt door de persiflage van Bram van de commune, door Paul van Vliet- gekocht of op zak gehad. In die tijd had je ook al speed en lsd, maar ik heb in mijn vriendenkring nooit iemand zoiets zien gebruiken. Later breidde dat terrein zich uit tot een apotheek van roesmiddelen. Tegenwoordig is het bij met name dancefestivals bijna standaard dat men pilletjes met geestverruimende middelen inneemt. Velen zien hier geen kwaad in en sluiten de ogen voor de criminele wereld achter dit spul. Een college van mij op de bloemenveiling verloor een kleindochter aan een drug. Ik herinner mij de totale ontreddering van die man toen hij mij hierover vertelde. En de woede. Het meisje had zich op een housefeest laten overhalen een pilletje van het een of ander in te nemen. Ze was er in gebleven. De dealer was uiteraard met de noorderzon vertrokken. De man van mijn leeftijd beloofde heilig dat indien hij de schurk die zijn kleindochter dit had aangedaan, van het leven te beroven. ‘Daar wil ik wel een paar jaar voor zitten’, zei hij meer dan eens. Ik begreep hem volledig. De handel in drugs is sindsdien steeds harder en smeriger geworden. Moord en terreur met explosieven zijn aan de orde van de dag. Wraak tussen bendes is vaak een motief. Over het lot van hun klanten hoor je ze niet. Ze zijn alleen met zichzelf bezig. Met hoe ze in de maatschappij -hún maatschappij!- staan en door rijkdom uit te stralen. Zo nu en dan wordt er een producent of handelaar gepakt en mag een tijdje brommen. Deze man uit Smilde is zo eentje.
En nu heeft-ie last van zijn bal. Daarvoor hoef je geen crimineel te zijn, dat kan de beste overkomen. En wil hij graag vervroegd vrij, want stel dat er iets niet in orde is met die bal. Iedereen heeft recht op medische hulp en indien nodig medicijnen. Ik ben niet degene die daarover beslist, maar toen ik het las en was uitgegrinnikt, dacht ik aan dat meisje van 17 dat in een ogenblik van zwakte of in een overmoedige bui de dood werd ingejaagd. En toen werd ik heel vals, middeleeuws vals, zou je kunnen zeggen en ik dacht aan ballen en aan hangen. De rechter was wel zo nuchter om de man binnen de poorten te houden. Straks hebben al die gasten bultjes aan hun ballen, zal de rechter hebben gedacht, en is het einde zoek. Ik denk ook niet dat die drugsbaron veel sympathie van zijn bendeleden zal krijgen. Ze zullen geen bal om zijn pijntjes geven, even weinig als om het lichamelijke verval van hun klanten.
5.2.25 Hondentaal Er wordt , zo komt het mij voor, in de schrijverswereld meer om katten gegeven dan om honden. Goede vriend Ton Peters bracht onlangs een bundel uit met 36 sonnetten over katten. Mijn vrouw en ik hebben door de jaren heen heel wat katten gehuisvest, we zijn zelfs door deze nobele dieren bij elkaar gekomen en de meesten ervan heb ik middels een versje of verhaaltje geboekstaafd. Evenzogoed heb ik dat gedaan met onze honden. Maar in gedichtenbundels of bloemlezingen kom je die minder tegen. Koos van Zomeren is één van de weinige uitzonderingen. Wij huisvesten al jaren twee katten en een hond. De katten weten niets van elkaars bestaan, want de een huist in de voorkamer en de ander boven in mijn boeken/werkkamer. Deze komt nooit buiten. Een angstig diertje en zou het daar niet overleven. ’t Zijn opgevangen dieren, want kopen doen we niet. Hoewel de katten me dierbaar zijn, ga ik toch -indien me gevraagd zou worden- voor onze hond. Rossi is de naam. Het is een gemankeerd exemplaar van een nogal kleurrijk ras. Hoewel ik veel voor hem doe, ben ik in ons huishouden toch de tweede keus, want meneer valt op vrouwen. Je zou zeggen, omdat ik dat ook doe, dat er wel sprake zou zijn van enige sympathie, maar dat is niet zo. Afgunstig wordt ik er niet van, want we bestrijken twee totaal verschillende zones. Ik houd mij aan de huwelijkse gelofte en beperk mij tot vocale communicatie, Rossi gaat vooral af op het visuele en vooral op de geur. Dat is weleens vervelend, want hij springt tegen iedereen op die hij tegenkomt en in bijzonderheid vrouwen. Tijdens onze loopjes moet ik hem daarom altijd bij me houden. Of hij mij deze inperking kwalijk neemt, weet ik niet, maar feit is dat hij mij thuis bijna niet benadert. Behalve ’s avonds. Mijn vrouw is gewend om vroeg naar bed te gaan en ik eet zo tegen een uur of tien een paar boterhammen. Dat is een ingesleten gewoonte die ik in plaats van chips en zoutjes al jaren hanteer. Ik heb weleens gelezen dat dit niet gezond is, tot ik las dat een vroegere paus dit ook deed en die werd stokoud. Sindsdien trek ik me niets meer aan van voedingsgoeroes. Rossi weet dit precies en tegen die tijd begint hij onrustig te worden: hij begint te lopen. Eerst voorzichtig en als dat niet helpt met steeds meer rumoer. Op het laatst gaat hij een metertje voor me liggen en mij heel strak aan zitten kijken. Dat houd ik wel een tijdje vol, maar na een paar bladzijden sta ik op en geef mij gewonnen. ‘Wat moet je nou?’, zeg ik dan. Dat klinkt hem als een etensbel in de oren. Hij springt overeind en dartelt voor me uit naar de keuken waar het gaat gebeuren.
De laatste weken echter sukkel ik met mijn bovenkiezen en komt er van dit eetpatroon weinig terecht. Ik laat hem uit voor zijn plas en laat hem na een minuut of twee weer binnen. Dan zoeft-ie meteen door naar de keuken. Omdat de beloning hem nu te lang duurt, komt hij weer terug (teleurgesteld, denk ik) en gaat op zijn matje vlak naast mijn leesstoel liggen. Alles stelt hij nu in het werk om mij zo ver te krijgen hem toch iets toe te schuiven. Soms is die begeerte zo hevig, dat hij zacht gaat piepen. Dan pak ik een paar eetstokjes voor hem. Daarna wacht hij nog enige tijd of er nog meer in het vat zit en dan loopt hij gepikeerd naar zijn bak en springt erin. Op slag weet hij niet meer van mijn bestaan. Alleen als het hard waait of regent, komt hij uit zichzelf nog weleens op mij af en geheid met onweer en vuurwerk. Dan springt hij puur van angst bij me op schoot. Hij is dan zeer onrustig. Voor de rest is het een luie donder en uitermate egoïstisch! Ik zeg dit niet graag van iemand met wie ik als het kan elke dag en met veel plezier een ommetje maak, maar het is de absolute waarheid.
Katten zijn echter niet minder egoïstisch. Maar dat vindt je in veel van die gedichten niet terug. Dichters hebben het heel zijig over de aaibaarheid en over dat gesnor en over de geheimzinnigheid van hun blik en dat de oude Egypteneren daar ook al over schreven, enzovoort. Niet over trouw of steun die heel veel honden de mens verschaffen. Daar kunnen katten nog heel wat van leren. Als m’n kiezen straks weer zijn hersteld, ga ik over tot de gewone gang van zaken.
4.2.25 (Overlijdensadvertentiebovenschriften 2) Waar zetelt de ziel? Behalve de buitenkant, inclusief haarbegroeiing en bij sommige mensen een onzichtbare nevel die men aanduidt met aura, moet de werking van het lichaam het toch vooral hebben van de inwendige organen. Zonder hart, geen mens, om over al die andere organen nog maar te zwijgen. De aansturing van al die organen vindt plaats vanuit de hersenen. Als we de vrolijke, energieke neuroloog Erik Scherder mogen geloven, dan bestaat dit orgaan uit een stam met daar bovenop een soort kruin die in zijn groei wordt tegengehouden door het schedeldak. Zou dit niet het geval zijn, dan hadden we mogelijk een besturingsorgaan zo groot als een bolchrysant. Meneer Scherder wijst met een stokje in de kwabben de gebieden aan waar het in de op een bloemkool gelijkend orgaan allemaal gebeurt. Als er problemen optreden in onze hersenen, dan kan de dokter de patiënt dit door middel van een scan aantonen. Op mijn eens gedane stelling dat er niet iets is als je het niet kunt zien, zei mijn schoolmeester: ‘Dus dan heb je ook geen hersenen, want die kun je ook niet zien’. Meester had een punt. Hoon van mijn klasgenootjes was mijn verdiende straf. Dat kan dus tegenwoordig wél. Waar in die bloemkool zetelt nu de ziel (even uitgaande van het feit dat die er is)? In vroegere bovenschriften van rouwadvertenties, komt de ziel nogal eens voor. Meestal in combinatie met de Heer en de Hemel. Een mysterieuze drie-eenheid. Maar dat er meer is tussen hemel en aarde was zelfs de eerste mensachtigen al opgevallen, want zij verbrandden hun doden. Dat moet een hoger doel hebben gehad. Hadden zij besef van een leven na de dood of iets wat daar op lijkt? Op hele oude rotstekeningen is daar wel iets van te zien. Iets wat lijkt op het opstijgen naar wat later de Hemel is gaan heten. De christelijke traditie heeft het verbranden van doden -men zag dit lange tijd dat als een heidense offerande- aan banden gelegd. Pas veel later zou dat weer veranderen.
In de hedendaagse bovenschriften komt het woord ziel nog maar zelden voor. Wél in de betekenis van het Engelse woord soul. Maar dan wordt het eerder gekoppeld aan de van oorsprong Afro-Amerikaanse muziekstroming die in hun kerken tijdens opzwepende diensten ontstond. Door die muziek van orgel en zang en een dolgedraaide voorganger, raakten de kerkgangers helemaal in extase. Daaruit is veel later soulmuziek en relipop ontstaan. Met soulbrothers worden nu echter mensen aangeduid die sterk aan elkaar verwant zijn. Maatjes, zou je kunnen zeggen. We weten anno 2025 natuurlijk al heel veel over de inhoud van onze hersenen. Wetenschappers zijn tot in de kern doorgedrongen van de werking ervan en hoewel er van een ziel tot op heden nog geen spoor is gevonden, wordt er toch nog steeds over gezongen. Rod Steward zingt: You’re in my soul en Joni Mitchell: Set my soul free. Er ís dus wel wat, zou je zeggen. Alles houdt natuurlijk verband met de vraag of er leven na de dood is. Voor de één is dat vanzelfsprekend en voor de ander totale onzin. Waar ik heen ga, Jelle zal wel zien! staat er boven de naam van een gestorven lolbroek en boven een andere: Tomorrow I am smoke. Die laatste is een strofe van Lou Reed. De uitvaartspreker in het crematorium zal dit niet zo makkelijk uitspreken, denk ik. Liever geen kijkje in de keuken. Dan zullen ze toch liever de vreugdekreet van Monthy Python: Always look at the bright side of life uitjubelen. Of deze van Horatius: Nu ik de zee overvaar, verwissel ik van hemel, maar niet van ziel. Hoe het ook zij, die voorbeelden houden wel in dat iets opstijgt, of dat nou hemels is of niet. Laat ik klein eindigen met een regeltje van Adriaan Morriën: Veel tegenstrijdigs ligt in onze zielen bijeen, als kinderen in hetzelfde bed. Mooie, bijna tastbare woorden. Je zou er bijna gelovig van worden.
31.1.25 Nog 1450 dagen te gaan Het is 31 januari, mijn vrouw is jarig, maar daar doen we op haar verzoek niet veel aan. Een stukje rijden, ter vermaak, dat dan weer wel. Want het zijn rare tijden. Sinds DJT de wereld vanuit het Capitool bestuurt, lijkt het boek van George Orwell uit 1948 (1984) alsnog bewaarheid te worden. Meteen na zijn inhuldiging ging hij als een dolle stier los. De eerste van de vele honderden in de komende jaren te tekenen decreten vlogen de deur uit. Een decreet is een soort opdracht aan het parlement wat ze moet doen en vooral wat ze moet laten. De door T. ondertekenende decreten zien er uit als bezoedelde menumapjes in restaurants of cafetaria’s. ‘Doe mij maar van de eehhh, ach nee, doe maar de dagschotel’. ‘Met Hollandse of Vlaamse frietjes of wedges?’ Zoiets. Wij weten natuurlijk helemaal niet wat er in die decreten staat. Iemand op de achtergrond brulde iets als: ‘Met de volgende decreet schaft onze President de Golf van Mexico af’. Applaus! Want die plas voor de deur van zijn resort in Florida ergert hem, dus dichtgooien die boel. Sommige decreten wekken al meteen wrevel bij de justitie. Een kind geboren in Amerika, blijft geboren in Amerika, wat T. ook anders beweert. Verplaatsen we dat naar Nederland: een vluchteling die hier van een kind bevalt, hoeft ook niet eerst terug te vluchten naar bijvoorbeeld Syrië, om het kind daar aan te geven. Maar T. wil Amerika zuiveren van het rapaille uit Mexico en Zuid-Amerika. De oorspronkelijke bevolking -de Natives, ook wel Indianen genoemd- komen daarna aan de beurt. Want ook dat zijn een stelletje uitvreters, vindt T. De maatschappij is volgens hem (en veel van zijn kiezers) veel te ondoorzichtelijk geworden, transparantie is de nieuwe politiek. Oude begrippen als m/v kapseisden en dat genuanceer tussen goed & slecht moet ook maar es afgelopen zijn. Iedereen deugt, als ze in zijn straatje lopen. Zo werkt dat geniale brein van DDT, sorry DJT.
Zijn Nederlandse variant, leider van de grootste partij die zich eigenlijk geen partij mag noemen – want geen leden, zou dolgraag in de schoenen van DJT willen staan. Want hier is het dweilen met de kraan open. Hoewel de instroom van vluchtelingen terug loopt, houdt hij stug vol dat wij het asielzoekersrioolputje van Europa zijn. Zijn door hemzelf bejubelde minister van immigratie, komt deze week naar Ter Apel om te kijken hoe de vlag er bij hangt. Wat had Geert graag gezien dat Marjolein Faber lid was van een andere partij, dan had hij haar doorlopend met krasse scheldwoorden te lijf kunnen gaan. Ik herinner mij nog goed welke typeringen hij voor bijvoorbeeld Sigrid Kaag in petto had. T. zegt het anders. Iedere vrouw -en daar heeft hij vooral de pik op!- noemt hij nasty. Volgens de Van Dale betekent dat zoiets als: Onaangenaam, vies, goor, moeilijk, gevaarlijk, onaardig, lastig, gemeen, vals, hatelijk, dreigend en onbeschoft. Geert gebruikt geschut uit eigen koker, zoals heksen en trollen met kopvodden. Meer to the point. Iets minder op hemzelf van toepassing dan zijn Amerikaanse held.
Terug naar Amerika. Van de week verongelukten boven Washington een vliegtuig en een helikopter. T. verweet dit ongeluk, nog voor er een spatje onderzoek was verricht, aan ‘het diversiteitsbeleid’ van de vorige regeringen. Op de verbaasde vraag van reporters hoe hij daar zo bij kwam, antwoordde hij dat zijn gezonde verstand dat zei. Maar na een snel onderzoek bleek dat zijn gezonde verstand ernstig tekort schoot. Alleen, wat T. beweert is de waarheid, zegt hij zelf. Het blijkt echter dat het luchtruim boven Washington (en ook veel andere steden) veel te druk is. Dat moet wel een keer mis gaan en naar ik las wemelt het er van ‘bijna vliegtuigongelukken’ en niet alleen boven Washington. Maar we zullen met dit soort bezopen waarheidsbevindingen moeten leren leven. Nou ja, nog 1450 dagen te gaan, dan moet hij terugtreden. Tenzij Iets van boven of iemand van beneden anders beslist. Uiteindelijk is het beroep van President van Amerika, zoals Maarten van Rossem al jaren roept, het gevaarlijkste ter wereld en er is onlangs al een voorzichtige poging gedaan hem hierin gelijk te geven. Maar ik vermoed dat er tussen die stapel decreten allang eentje zit die in geval van nood een opvolger aanwijst uit eigen stal. De zoon of de kleinzoon van de grote T. En die zal als een echte man de fakkel met verve overnemen. In directe lijn zal dat dan de 4de of 5de generatie zijn van de Trumps die begin 19de eeuw vanuit Duistland de oversteek maakten naar de Verenigde Staten. Er zijn in Duitsland lieden die DJT graag terug willen hebben. Ik zou de grenzen maar vast in de gaten houden!
26.1.25 Over zes maanden Na de onthutsende inauguratie van Donald. J. Trump, ben ik het nieuws gaan mijden. Kranten liet ik links liggen en de televisie zette ik pas aan tegen de tijd van het weerpraatje. Dat kon ik wel hebben. Daar heeft DJT (zo zal ik het onberekenbare fenomeen voortaan noemen. Heette hij maar Donald D. (Devil) Trump, het zou zo’n geschikte afkorting hebben opgeleverd: DDT) geen grip op. Weer kun je onmogelijk kopen, laat staan omkopen! Eén keer dreigde het mis te gaan, toen de weervrouw het had over een depressie die vanuit Florida op de Azoren afkoerste. Ik voelde dat mijn hart een duikeltje maakte. Ik hoop dan ook dat het Journaal nieuws waar DJT een rol in speelt voortaan gaat uitzenden met een zwart omrande rechthoek. Zoiets als al jaren verplicht is op de verpakking van tabakswaren. Wel kwam mij ter ore dat DJT alle bemoeienissen met Europa wil blokkeren. Dat kan nog weleens raar uitpakken, want het schijnt dat het handelsverschil tussen beide werelddelen zo’n 150miljard in het voordeel van Europa is. Voor dat bedrag kun je ongeveer twee keer Groenland kopen. Maar DJT is coulant en zegt dat één keer Groenland genoeg is. Panama wil hij ook hebben. Daarna is de overstap naar Zuid-Amerika gauw gemaakt. Zijn naar bisamrat riekend oliemannetje schiet hem -uiteraard met een flinke woekerwinst- graag de miljarden voor. Van de week maakte dat oliemannetje een uitglijer: de hitlergroet! Ik zag het onvoorbereid tussen de mailtjes door. Een rare armbeweging die me aan de spastische armzwiepen van Dr. Strangelove, uit de gelijknamige film met Peter Sellers als geniale idioot, deed denken. Niet aan de groet van ’s werelds grootste misdadiger ooit, die het overigens gepikt had van zijn Italiaanse evenknie Benito Mussolini. Nee, daar moet Elon Reeve Musk (vanaf hier aangeduid als ERM) nog wel even op oefenen. Om de parodie van Peter Sellers, op de dreiging van een atoomaanval in de Varkensbaai bij Cuba in 1962, kun je heel hard lachen, maar met DJT + ERM wordt het moeilijk kersen eten. Europa heeft zijn kindje Tesla al een beetje in de ban gedaan. U weet wel, die auto met dat logo van een spiraaltje. Het zal ERM worst zijn, want de helft van de Tesla’s komt uit China. Dat zal als de verhoging van de invoerheffing tussen C & A doorgaat, betekenen dat die voor de Amerikanen straks onbetaalbaar wordt! Beetje koekje van eigen deeg. Nog een vergelijking, nu ik toch bezig ben: de handtekening van DJT. Die lijkt verdacht veel op een uitvergroot detail van een bladzaag. Wel van een hele slechte kwaliteit, want de tanden zijn zeer onregelmatig. Daar krijg je nog geen papieren boom mee om. Een andere belofte van DJT is dat er een missie naar Mars zal gaan. IJs en weder dienende, it giet oan! De Amerikaanse vlag moet erop, zei hij, alsof die planeet ergens in de buurt van de Golf van Mexico ofwel de Golf van Amerika ligt. Mijn voorstel: Stuur ERM er onverwijld naartoe. En de president mag mee!
Vanmiddag heb ik dan toch weer televisie gekeken. Naar het Buitenhof. Eerst voorzichtig vanachter de stoel, zoals heel vroeger weleens gebeurde als Okkie Trooi of Zwiebertje héél spannend was. In het programma voorspelde de econome Sandra Phlippen dat het de eerstkomende zes maanden ‘erop of eronder’ wordt. Voor Amerika én voor de rest van de wereld. Door die te verwachten verdubbeling van de invoerbelasting op Chinese spullen naar Amerika, zal het volk gaan morren. DJT zegt dat ze die rotzooi in de nabije toekomst zelf gaan produceren. Reden: het kan beter en goedkoper. Maar waar haalt hij de mensen vandaan die bereid zijn dit voor Chinese lonen te maken? De eventuele krachten (moderne slaven) worden nu het land uitgegooid en de Amerikanen die zo fanatiek achter DJT aanhollen willen het niet doen! Waar kennen we dat van? Een domper voor China? Welnee! De Europese markt schreeuwt om hun spullen. Straks is het 3 halen en 2 betalen bij de Primarks, de Actions, de Wibra’s enzovoort. Enfin, over zes maanden weten we meer. Even doorbijten dus. Spannend wordt het zeker.
23.1.25 Kleiner wonen (Een teruggevonden kladje uit 2013. Beetje opgepoetst, de namen veranderd, behalve die van Loes). Onderweg van de winkel naar de auto, kwam ik halverwege de parkeerplaats Annie tegen. Omdat ze even weifelde, bleef ik staan en sprak haar aan. ‘Hoe gaat-ie’, zei ik. ‘Goed’, zei ze voorzichtig ‘nou ja, bijna vakantie hè dus ja leuk … ‘. Een klein en tenger vrouwtje – niet onaantrekkelijk. De laatste keer dat ik haar sprak, verkeerde ze in de plezierige omstandigheid voor de tweede keer oma te worden. Ik herinnerde haar eraan. ‘Oh, dat moet dan minstens drie jaar geleden zijn’, zei ze, ‘want inmiddels hebben we vier kleinkinderen’. We, dat waren zij en Gezienus. Ik kende hem van een jeugdhonk waar ik een tijdje geregeld kwam. Gezienus was een van de medeoprichters van die honk en deed er allerlei klusjes. Een aardige vent. In de zomer van ’72 gingen we met een groepje van die honk naar Ameland en vandaar reisden Gezienus en ik door naar Hoorn. Dat was op voorstel van mij. Ik was al een paar keer eerder in Hoorn geweest. Ik was er via-via terechtgekomen en bracht er uren door in een soort jongerencafé. Meteen dat eerste weekend overnachtte ik er bij een zekere Loes. Zij werkte in het café annex eettentje. Van verliefdheid was geen sprake, het was een soort vriendschappelijkheid. Gezienus papte nogal vrijelijk met haar aan en daardoor meende ik in hem een rivaal te zien. Hoewel we een tent bij ons hadden, bood ze aan bij haar te slapen, want het weer veranderde en aan de dijk op de camping kon het spoken. Wel zo makkelijk. In haar huurkamer stond een royaal bed, daar zouden we met z’n drieën wel in passen. Ik had de avond voor we naar Ameland afreisden bij Gezienus thuis geslapen en tot mijn verbazing gezien dat hij alvorens in bed te stappen, al zijn kleren uitdeed. Spier in z’n nakie! Dat vond ik niet alleen vreemd, maar vooral onhygiënisch. Goed, het was hartje zomer, maar toch …. Kennelijk was dat normaal voor hem en misschien had hij over deze libertijnse levenshouding al iets laten doorschemeren, want amper binnen wees ze Gezienus meteen op de zedelijke mores die hier golden. Hoorn was geen Drenthe, dat was wel duidelijk! ‘Onderbroek aanhouden en handjes boven de dekens’, zei ze streng. Loes sliep in het midden en omdat ik van ons tweeën meende de oudste rechten te hebben, schoof ik dicht tegen haar aan. Ze draaide zich echter resoluut om en sliep weldra in. De volgende dag regende het en uit verveling en omdat we niet de hele dag in dat cafeetje wilden hangen, gingen we naar de bioscoop. In de matinee draaide Fiddler on the roof. Een prachtfilm! En mogelijk was het nog tíjdens dan toch zeker meteen ná de film dat Gezienus aandrong om huiswaarts te keren. Dat verbaasde mij, want hij had zich tot dan toe steeds laten zien als iemand die niet gauw ergens genoeg van kreeg. Hoe genoeglijk hadden wij niet al een paar keer op de dijk gezeten – gelijk de jongens van Bontekoe- een harinkje etend en uitkijkend over het water en verzuchtend dat wij hier bij wijze van spreken de rest van ons leven wel zouden willen slijten. En nu wilde hij op stel en sprong terug naar huis! Ik had graag nog wat willen blijven – ik begon aan Loes te hangen. Maar op weg naar het station vertelde hij opeens, in een waterval van woorden, dat hij kort voor we naar Ameland vertrokken, een meisje had ontmoet die hij niet meer uit zijn kop kon krijgen en waar hij zodra hij thuis zou zijn meteen contact mee op zou nemen. Zo, dus dat was het. Hij noemde Loes weliswaar een fijne meid, maar niet iemand waar hij oud mee kon worden. ‘Ze past beter bij jou’, zei hij. Toch heel coulant! Een paar weken later, op een zondagmiddag, ontmoetten we elkaar weer in de jeugdhonk: Gezienus en Annie, want zo heette ze. Ze was goedlachs en had iets weg van een kindvrouwtje. Gezienus sprak heimelijk tegen me over dikke verkering. Over Loes werd niet meer gepraat. Daarna zag ik hen niet vaak meer. Ik verhuisde naar Friesland en kwam jaren later weer in mijn oude gemeente terug. En op een van die dagen botste ik in de supermarkt tegen een karretje, het karretje van Annie. Ik herkende haar nog amper, zij mij wel. We praatten bij. Op mijn vraag hoe het met Gezienus ging, werd ze een beetje treurig. Hij had kort ervoor een lichte hartaanval gehad en kon het werk wat hij deed niet goed meer doen. ‘Hij is half afgekeurd’, zei ze met een zucht. ‘Onder of bovenkant?’, zouden wij vroeger sarcastisch hebben gezegd. Maar nu golden andere regels. Sindsdien zag ik haar nog een paar keer. Met elkaar praten deden we niet veel. We zeiden terloops hoe het ging. ‘Ja, nou ja, goed’. Maar dat ging het dus niet.
Ze vertelde nu dat Gezienus onlangs een tia had gehad en dat zijn geheugen hem in de steek liet. ‘Soms had ik hem al een paar keer iets gezegd en dan wist hij het gewoon niet meer. Dat was de aanloop al denk ik en dat wordt steeds erger’, zei ze licht wanhopig. Ik voelde met haar mee. ‘In augustus wordt hij 62. Dan stopt hij helemaal met zijn werk en dan gaan we op zoek naar een kleiner huis. Hij verdraagt het niet dat hij de tuin niet meer kan doen. Moeilijk hoor’.
Ik heb Annie na dit verhaaltje nog een paar keer gesproken. Dan bezocht ze Gezienus in het zorgcentrum waar hij niet veel later ook zou komen te overlijden.
20.1.25 Voor de zondvloed. De hele wereld richt haar blik over enige uren op Amerika. Het is daar nu heel vroeg in de ochtend of liever gezegd nacht. Amerika loopt immers een 5,6-tal uren achter op ons en ik schrijf dit halverwege de ochtend. Dat tijdverschil merkten we pas goed toen op 11 september 2001 de World Trade Centre werd bestookt en in elkaar stortte. Dat hoorde ik van mijn vrouw die mij dat nieuws onder aan de trap naar boven mededeelde. ‘De World Trade Centre’ in Rotterdam?’, zei ik. Nee, het bleek te gaan om het gebouw, of eigenlijk twee gebouwen in New York. Ik dacht: ‘Ach, er vliegt wel vaker een vliegtuig tegen een gebouw of klapwiekt naast een landingsbaan. Als het niet erger wordt dan de ramp in de Bijlmer, dan valt het wel mee’. Maar het viel beslist niet mee! De wereld zou er radicaal door veranderen, vooral door verharden. Het woord democratie kreeg een verraderlijke bijklank. President Trump liet in zijn eerste regeerperiode niet na olie op het vuur te gooien. En nu trekt hij, zelfs nadat hij is berecht vanwege seksueel wangedrag, voor de tweede keer in het Witte Huis. Vier jaar geleden liet hij het pand door een leger vrije jongens schoonvegen. Er vielen daarbij een handvol doden en het was de bedoeling dat er nog veel meer zouden vallen, het liefst aan de andere kant van het politieke spectrum. Dit molest werd aangezet door de vanmiddag te installeren roerganger. Hoe zou het voelen, als hij vanavond of morgen de trap weer zal bestijgen waar zijn aanhangers op zijn verzoek ‘heks’ Nanci Pelosi moesten laten bungelen, na haar eerst op z’n middeleeuws eventueel met traproeden op zekere plaatsen te hebben doorboord? Waar ze zijn vroegere rechterhand Mike Pence -zijn verrader, zijn Judas!- moesten opsnorren en vierendelen en waar iedere niet welgezinde mocht worden neergesabeld? Want meneer Trump heb het gezegd! Het was revolutie ten paleize en dan is muiterij wel het minste dat men mag verwachten. De bloedvlekken zijn allang verwijderd, de misdadigers van toen heten nu vrijheidsstrijders of patriotten en dienen op het schild te worden gehesen. Een erezuil is in de maak, let maar op. Hij spreekt ze straks na de inhuldiging even streng vaderlijk toe (voor de bühne, zoals dat heet) en geeft ze daarna een bewijs van uitzonderlijk vaderlandslievend gedrag en de vrijheid. Probleem opgelost. En dan, een president moet natuurlijk een beetje riant wonen. Die stop je niet zoals onze ouwe Drees weg in een 4-onder-een-kap of een villa ter grote van een stookhuis. Het liefst zou Trump natuurlijk vanuit zijn stulp in Florida de wereld besturen en niet vanuit die decadente roomtaart in Washington DC. Thuis heeft hij een spiegelzaal, waar hij zijn niet geringe gestalte kan verhonderdvoudigen en kan bewonderen. Enfin, we zullen zien welke vormen Prince Charming gaat aannemen en hoeveel stroop een mens om de mond kan verdragen. Over een halve etmaal weten we meer. Of het een zondvloed wordt is moeilijk te zeggen, daarvoor is zijn macht net niet groot genoeg, maar de wereldkaart zal er na deze tweede Trump-termijn weleens heel anders uit kunnen zien.
14.1.25 Iedereen schrijft een boek Er wordt in Nederland ongelooflijk veel geschreven. Iedereen die maar denkt iets te vertellen te hebben, voelt zich welhaast verplicht dit vast te leggen, opdat een ieder er weet van heeft. Internet, app of een personal site volstaan niet, nee, het moet tussen twee papieren kaften. Dan pas tel je mee als schrijver. Loop je over van inspiratie en weet je niet goed raad met je schrijfpogingen, dan adviseer je een schrijfcoach, je gaat naar een schrijfcursus of naar de schrijfacademie. Daar leren ze je precies hoe je ‘ambitie’ moet schrijven en ‘discipline’ en dat jij één van de half-miljoen cursisten bent waarvan er hooguit een dozijn het zal brengen tot een Suzanne Vermeer, een Loes den Hollander, een Herman Koch of een Tommy Wieringa. Niettemin houdt de coach de moed erin, want het is zijn/haar broodwinning.
Ik zag hierover onlangs in een beschouwende artikel in de krant, een rijtje van staan. Ik kende geen enkele van deze mensen. Het deed me een beetje denken aan die types die in achterzaaltjes lucht verkopen met de bikkelharde garantie van hoge winsten, maar zelf rijden ze in een bescheiden Peugootje en wonen in een flatje zeven hoog achter. Dat gevoel krijg ik tenminste bij al die coaches die elke Nederlander aan het schrijven van een familiegeschiedenis of van een thriller of een memoir willen aanzetten. Ik heb geen enkele schrijfcursus gevolgd en weet dus niet wat voor hartverscheurende taferelen zich in die lokalen afspelen. Hoe zo’n schrijfcoach of docent de ingebeelde Reve’s, Verhoevens, Mulischen, Palmens of Van Dissen bij de lurven pakt en uitschudt om de verborgen traumaatjes boven te krijgen. Want dat zijn thema’s die goed scoren. Daarin zou ik moeilijk kunnen voorzien. Mijn jeugd en verdere leven gingen niet altijd van een leien dakje, maar ik zal wel wijzer zijn daar een boek over te schrijven! Je zult het in zo’n schrijfklas toch ergens over moeten hebben? Er zijn weinig fantasten à la Bomans, Belcampo, Biesheuvel, Bob den Uyl of Annie M.G. Schmidt. We zijn vooral aangewezen op onze nuchterheid én van de malheur van ons lichaam én van de fricties tussen onze naasten. Dat levert regelmatig ontroerende lectuur op, geen kwaad woord hierover. Voor literatuur ligt de lat echter iets hoger. Dan kom je bij de hele groten, zoals bij Elsschot of Multatuli. Ik zou dan ook elke aspirant-cursist verplichten eerst Woutertje Pieterse te lezen, daarna Karakter, Kaas, De aanslag en tenslotte Onder professoren. Dat remt de motivatie al aardig af. Wil dat zeggen dat ik tegen de ongebreidelde uitstoot van schrijfproducten ben? Nee, zeker niet. Maar het is misleidend te stellen dat er in iedere Nederlander een succesvol schrijver verborgen zit, maar zo wordt het wel gebracht. Ik zou dan ook in de eerste les een inkijkje geven in de pakhuizen vol ongepubliceerde manuscripten. Tenslotte zou ik bij aanvang van elk lesuur eventjes terzijde mompelen hoeveel Nederlanders er tijdens dit uur zijn bijgekomen en dat een deel hiervan over 20, 30 jaar ook een boek zal willen schrijven. * Om u een indruk te geven: bij aanvang van dit schrijven (14 januari 2025, 10.27 uur) stond de teller op 18miljoen42duizend410. Nu (stukje eerst in’t klad en daarna uitgewerkt -13.41 uur) is dat opgelopen tot 18miljoen42duizend559. Hoera, driewerf hoera voor deze nieuwgeborenen!! Zeker. Ook zij zullen t.z.t. onsterfelijkheid nastreven. Tegen die tijd zal het schrijfambacht weleens verloren kunnen zijn. Zij zullen een andere manier moeten zien te vinden hun aanwezigheid kenbaar te maken. Welke? Ja, dat is koffiedik kijken.
10.1.25 Wie of wat knort daar? Mijn vrouw moest voor onderzoek even naar het ziekenhuis in Assen. We zijn langzamerhand kind aan huis geworden bij diverse geneeskundige instanties en beschouwen ze als een soort onderhoudsmonteurs van ons gestel. Sommige mensen leven zonder ooit een dokter te bezoeken en vallen op een dinsdagochtend, terwijl ze volkomen onvoorbereid hun eerste kop koffie aan de mond zetten, van hun stoel en komen niet meer overeind. Een mooie dood, zegt de goegemeente in zulke gevallen. Zal wel, denk ik dan. Ik moet er aanmerkelijk meer moeite voor doen om dat stadium te bereiken.
In de gangen van het Wilhelmina-Ziekenhuis hangen prachtige kunstwerken, onder andere van Siemen Dijkstra en men kan dus ook om een gezonde reden het pand bezoeken. Want we gaan steeds minder naar musea. Ik heb genoeg kunst in mijn hoofd en ingeval ik toch iets wil zien, trek ik een van de boeken van bezochte exposities uit de kast. Na het bezoek aan het ziekenhuis maken we meestal een omritje. Deze keer deden we de Hippe Kringloop aan. Dat is een tweedehandswinkel + een restaurantje in Assen-Zuidoost. De bezoeker kan hier terecht voor een kop koffie of thee en een versnapering uit de kleine keuken. Alles zeer betaalbaar. Het bedrijf heeft vooral mensen in dienst die zoals dat heet ‘een afstand hebben tot de arbeidsmarkt’. Nu had ik deze status in de laatste jaren van mijn werkzame leven op een haartje na bereikt, dus ik heb veel sympathie voor deze mensen. Het woord haast bestaat niet in deze winkel. Ook een heel groot goed! Ik had 3 boeken voor de prijs van 1 gescoord en daarna waren we naar het restaurantje gegaan. Ik schreef een paar regeltjes in het gastenschrift, terwijl mijn vrouw zich even verwijderde naar het toilet. Ik had de 3 boeken op een stapeltje naast me liggen. De bovenste was de bundel met dierengedichten, getiteld Woef Tjielp Knor. Er kwam een moeilijk lopende dame het restaurantje binnen. Ze schuifelde langs mijn tafeltje en greep zich er aan vast. ‘Gaat het mevrouw?’, zei ik. Ze knikte en bleef staan. Ze keek tersluiks naar de boeken en mompelde: ‘Woef Tjielp Knort, wat een rare titel, Woef Tjielp Knort. Waarom doet-ie dat?’ Ik moest in mezelf lachen en zei dat ik dat niet wist, dat ik daar thuis achter hoopte te komen. Woef Tjielp Knort, dacht ik, leuk verlezinkje. De mevrouw schuifelde verder en nam plaats bij het raam. De bediende achter de bar noemde haar tante Annie. Misschien hoorde ze al een beetje bij het interieur.
Via Schieven en Ekehaar reden we terug. ‘Wat heb je een pret’, zei mijn vrouw op zeker moment. ‘Is er iets gebeurd, mag ik meelachen?’ Toen vertelde ik over dat Woef Tjielp Knor én met toevoeging van die t.: knort. Nu lachten we allebei en zo reden we Rolde binnen. De spanning was bij haar nu helemaal verdwenen, want het ziekenhuisbezoek had nog niet voor jolijt gezorgd. Enige bezorgdheid bleef. In de supermarkt waren mijn lachspieren nog steeds niet helemaal op orde. Wat 1 lettertje zoal niet kan veroorzaken. We gaan vast weer eens naar de Hippe Kringloop, ook zonder een medische instantie te moeten bezoeken. Zien of tante Annie er weer is.
6.1.25 Prijzige tijdwijzers Van mijn ouders kreeg ik toen ik een jaar of 13, 14 was een horloge. Ik kreeg het als een vorm van vergoeding omdat ik die zomer op de zelfbinder had gezeten. Een zelfbinder is een machine waarmee men koren maait en die dat via twee banden tot schoven bindt en deze met soort vorkje van zich afwerpt. Daarna worden deze schoven in oppers gezet om te drogen en daarna in korenmijten of in de boerderij opgeslagen om later dat jaar te worden gedorst. Zo ging dat. Ik schrijf het desalniettemin in de tegenwoordige tijd, omdat het nog steeds maar nu enkel vanuit nostalgisch oogpunt gebeurt tijdens zogenaamde oogstdagen. De eerste typen korenbinders werden getrokken door paarden, later namen trekkers dit werk over. Onze trekker werd bestuurd door mijn oudste broer en ik moest op dat metalen stoeltje boven die twee banden toezicht houden opdat het maai- en bandwerk goed verliep. Als zich er geen problemen voordeden, was het een tamelijk slaapverwekkende karwei. Maar zonder bindermachinist ging het moeilijk, want de trekkerchauffeur moest zijn blik vooruit en op de maaibalk richten en zou dientengevolge te laat door hebben dat de boel in de machine vast liep of dat het bindertouw op was. Hoe het ook zij, ik kreeg als dank een polshorloge. De bedoeling was dat ik een gouden ring, een zegelring om precies te zijn, zou krijgen, maar die wilde ik niet. Ik had weinig op met sierraden, aan een horloge had ik tenminste nog wat. Ik heb wel een tijdje een polskettinkje gedragen, die dingen waren toen erg populair, en tezelfdertijd een halskettinkje, maar vanaf het moment dat ik ging werken en het dragen van met name ringen werd afgeraden, heb ik alle sierraden afgezworen. Je moet daar denk ik voor geschapen zijn. Ook ons trouwen hebben we niet bezegeld met ringen. Wél kochten we in het prille begin van onze verkeringstijd twee zilveren vriendschapsringetjes die we, zo zei ons de juweliersvrouw, eventueel weer konden inruilen voor trouwringen. We wisten toen al dat we dat niet zouden doen. Enfin, de zilveren ringetjes verdwenen kort na elkaar in de la, want mijn (toen nog vriendin) zei er rare prikkels van te krijgen, die mogelijk wezen op allergische reacties. Sindsdien dragen we allebei geen sierraden meer. Als het op tijd aan kwam, vond ik altijd wel ergens een klok en als het echt nodig was vroeg ik een voorbijganger. Nu heb ik een telefoontje en die geeft mij indien nodig de tijd. Je zou zeggen dat dit voor iedereen geldt, want het mobieltje is welhaast een verlengstuk geworden van de arm en dat de aloude polshorloge hierdoor volledig zou verdwijnen. Niets is minder waar! Als ik de krant (of kranten) op sla, komen mij steeds meerdere pagina’s horloges tegemoet. Zeer gedistingeerd en artistiek weergegeven. Ik noteer merken als Rolex, Seiko, Patek Philippe, Breitling, Chopard, Omega en Cartier. Prijzen staan er nooit bij. Da’s ongepast. Die staan immers ook niet bij de tasjes van Gucci of Louis Vuitton. Als geld een minder belangrijke rol speelt dan het doet bij het overgrote deel van de aardbewoners, dan spreek je daar niet over en bovendien is dit speelgoed niet weggelegd voor armoezaaiers, dus waarom zou je dat dan doen? Ik vermoed dat er een dergelijke hautaine gedachte achter zit. Ik ging derhalve toch op zoek en kwam er al snel achter dat een exclusief polsklokje van een van de bovenstaande merken in de buurt komt van een fonkelnieuwe auto. Weliswaar eentje uit het wat goedkopere segment, maar toch …. Zo’n klokje is een statussymbool geworden en een beleggingsstuk, dat geleidelijk steeds waardevoller wordt en daardoor tevens een uitdaging vormt voor mensen die het verschil tussen mijn en dijn aan hun laars lappen. In die wereld zou ik maar een vreemde kostganger zijn.
Dat klokje van mij belandde in een schoenendoos met rommeltjes en verdween daarna uit beeld. Rond die tijd had de binder plaats gemaakt voor de combine. Alleen in bijvoorbeeld Orvelte staat in de oogstmaand de tijd eventjes stil.
4.1.25 Bovenschriften nr.1 Ik weet niet of ik van een afwijking moet spreken, want je zult zien dat duizenden mensen dezelfde tic hebben als ik en dan kun je het met de beste wil van de wereld toch geen afwijking meer noemen. De zaak is deze: ik knip al jaren overlijdensadvertenties uit de kranten die ik koop en die ik gratis in mijn brievenbus krijg. Zo, dat is er uit! Het gaat mij niet zozeer om de persoon die door de familie, buren of vrienden middels deze vorm van bekendmaking wordt gememoreerd, nee, het gaat mij vooral om de bovenschriften en dan met name om de bijzondere. Duizenden van die berichten heb ik soort bij soort in doosjes opgeslagen en wachten tot ik er op zeker moment iets mee ga doen. Een boekje van samenstellen heeft weinig zin, want voor de meest gebruikte strofen boven zulke advertenties bestaan meerdere sites en bovendien weet ik niet in hoeverre nog in leven zijnde dichters toestemming zullen geven voor opname in een boekje. Dus dat laat ik wel uit mijn hoofd. Hoe ik er ooit mee begonnen ben weet ik niet meer, maar waarschijnlijk zal het een strofe geweest zijn van één van die twee beroemde Dylans, te weten: Bob en Thomas. Van de laatste -Dylan Thomas- is zijn meest gebruikte Rage, rage against the dying of the light, een strofe uit het gedicht Do not go gentle into that good night. Van Bob Dylan is de meest bekende één of meerdere regels uit het liedje Blowin’ in the wind (The answer my friend, is blowin’ in the wind). Bob Dylan kende ik al halverwege de jaren zestig. Iets later vernam ik dat hij zijn artiestennaam ontleend had aan die van de Ierse dichter Dylan Thomas. Bob worstelde al vroeg met zijn familienaam Zimmerman. Zijn voorouders kwamen uit Odessa. Dat zal meegespeeld hebben toen hij in augustus 1962 zijn achternaam officieel veranderde in Dylan.
Die bovenschriften geven vaak een heel aardige inkijk in de overleden persoon. Bij de één is dat een Nederlandstalige strofe, bij de andere een Engelstalige, een Franse, een Duitse of een Latijnse (wat mij nogal eens het gevoel geeft dat de overledene bepaald niet van de straat was). Ook kom ik regelmatig strofen tegen van regionale muzikanten. Hele bekenden zijn Ede Staal, Daniël Lohues, Herman Finkers en de boerenrockgroep Normaal. Verder dichters uit de regio zoals Rutger Kopland, Jean Pierre Rawie en de Friese dichter Tjêbbe Hettinga. Bovenschriften zijn al heel lang in zwang, maar in vroegere jaren waren het bijna uitsluitend frasen uit bijbelboeken of coupletten van psalmen of gezangen, want de ontslapene steeg ten hemel en daar diende zo nodig een verheven tekst bij. Logisch, lijkt me.
Ja, wat ik er verder mee moet aanvangen, anders dan er zo eens in de paar jaar doorheen te lopen, de voorraad bij te werken en om me ermee te vermaken, weet ik nog niet. Maar de tijd dringt. Want mocht het zover komen dat wij moeten verhuizen (kleiner wonen, maar dan in de goede zin van het woord!), dan zal een hoop van mijn archiefje noodgedwongen bij het oud papier terechtkomen. Een mens kan nu eenmaal niet alles tot aan zijn dood meeslepen. Daarom ga ik er af en toe in dit blogboek aandacht aan besteden. Niet al te schools, meer om te laten zien dat die bovenschriften een doel hebben en vaak heel amusant zijn. Ter afsluiting zal ik hier alvast een tuiltje toevoegen. ‘Optimist tot in de kist’, ‘de pijp is uit’, ‘die kist gaat zonder mij niet weg’, ‘de eerappels bint gaar’ en ‘we blijven graven’. Ik zal niet zeggen ‘doe er uw voordeel mee’. Het is toch bijzonder attent dat er mensen zijn die alvorens ze sterven aan de achterblijvers denken, dat ze weten dat het leven vooral niet bestaat uit treuren en dat ze met zo’n regeltje, een gezegde of een speelse quote een verzachtende grinnik ontfutselen. Laat ik zeggen dat ik op elke vierde van de maand aandacht ga besteden aan enkele van die bovenschriften van aardeverlaters. En zeker, het is niet voor niks dat ik hier juist vandaag mee aan kom, want het is op de kop af een jaar geleden dat mijn broer Harm overleed. Op zijn overlijdenskaart staat de tekstregel: There’s a place in my heart for all people that I know …. Een regel uit een liedje van zijn cd Harvest home. Harm komt nog regelmatig in onze gesprekken langs en daarmee heeft zo’n bovenschrift ook blijvende betekenis. Het blijft immers gelezen worden en daarmee zal men de persoon minder snel vergeten
1.1.25 Een nieuwe wereldorde Eigenlijk wilde ik het laatste stukje van 2024 gebruiken als opzetje voor het jaar 2025, waarin overal in Nederland gevierd zal worden dat het 80 jaar geleden is dat de Duitse bezetter verjaagd werd en toen dacht ik ineens: ‘Hoe was het op 31 december 1939, toen overal in Europa het oorlogsspook om zich heen sloeg, maar Nederland zich nog veilig waande? Dat bleek nog een heel gezoek. Eén bericht sprong er meerdere keren uit. Deze. Op oudejaarsavond van 1939 bewogen zich over Noord-Friesland en de Waddeneilanden verscheidene vliegtuigen. Ze zijn door de aldaar opgestelde luchtdoelartillerie beschoten, waarna ze ons rechtsgebied naar noordelijke en westelijke richting hebben verlaten. Het tweede bericht hierover zegt dat het Engelse vliegtuigen waren en op terugreis van een (geheime?) verkenningstocht langs de Duitse Noordzeekust. Ze zijn door de Duitse weermacht beschoten en over Nederlands territoriaal gebied teruggevlogen. Het derde bericht spreekt over drie Engelse vliegtuigen die door Duitse gevechtsmachines werden gedwongen terug te keren. De bladen (er staat jammer genoeg niet bij welke) delen mee dat dit de zoveelste schending van de Nederlandse neutraliteit door Engelse vliegtuigen is. Dit zijn drie gelijksoortige berichten uit drie verschillende kranten van 2 januari 1940
Wat mij opvalt aan die berichten (ik heb ze een beetje ingekort) is dat ze nogal uiteen lopen. De vraag is, áls dit de zoveelste schending van het Nederlandse luchtruim door vliegtuigen van het Britse leger was, hetgeen door het laatste bericht als een schending van onze neutraliteit wordt gezien, waarom riep onze Minister-President de Engelse regering hiervoor dan niet op het matje? Of hebben die Nederlandse kranten de berichten uit Duitse bladen gehaald en ze zonder verdere controle overgenomen? Dat kan ik me haast niet voorstellen. Kort & goed: Nederland was op oudejaarsavond ’39 dus al bijna in oorlog met …. ja, met wie eigenlijk? Prime-Minister Chamberlain zat aan de port of de wisky. Die leek mij overigens de beroerdste niet. Eerder waren het de moffen die aan het stoken waren. Dit alles speelde dus precies 85 jaar geleden. Precies! Want de kruitdampen waaieren op dit moment lustig om ons huis. Leest men de nieuwjaarsrede van Minister-President de Geer van 1 januari 1940, dan krijgt men de indruk dat het allemaal zo’n vaart niet zal lopen. De ons omringende mogendheden zullen immers wel rekening houden met onze neutraliteit en verder in het diepe besef dat ‘niet aan de paarden en de wagenen -ook niet in hun modernen vorm- het laatste woord is’. Wat hij daar precies mee bedoelde is mij vreemd, maar het is ferme taal. Zo van: ‘Wij staan ons mannetje’. Het zou echter weinig schrik bij onze oosterburen hebben veroorzaakt. Aan het eind van de rede van de M-P haalt hij de hoogste Vader erbij, die ons vrede zal schenken. ‘Vrede, die alle verstand te boven gaat’. Grote Woorden, maar ruim vier maanden later banjerde de Duitse weermacht door ons land, bombardeerde Rotterdam, dreigde met Utrecht en Amsterdam hetzelfde te doen en was het volk dat niet in een aansluiting met de Duitse Nationaal Socialisten geloofde, totaal verlamd. Onze koningin zat inmiddels veilig in Engeland en was op de koffie bij de Chamberlains of de Churchills. Het kon minder, zouden wij zeggen. Enfin, het zouden vijf vreselijke jaren worden. Jaren waar Nederland nog lang mee worstelde en waar nu nog dozijnen boeken over worden geschreven en films en documentaires over worden gemaakt en waardoor wij ieder jaar massaal herhalen: ‘Dit nooit weer!’
En toch hangt er een vrees in de lucht dat het met de wereld langzaamaan weer diezelfde kant opgaat. Het is niet eenzelfde vrees, want geen enkele vrees is gelijk aan een vorige. De aanleiding kan zijn de over drie weken aantredende president van Amerika: Donald Trump. Een obscure machtswellusteling. Niemand weet wat de man van plan is, wat hij achter de schermen bekokstooft, met welke dictators hij armpje gaat drukken en met welke griezels hij zaken op een akkoordje gooit. Hij zal koste wat kost Amerika groter willen maken, hij zal er tot aan de toppen van zijn ego voor gaan. Hij zal Europa kleineren, op de knieën proberen te krijgen en laten bloeden. Hij zal met medewerking van een dozijn miljardairs (waaronder de ontoerekeningsvatbare Elon Musk) Poetin bijstaan Transnistrië, Moldavië en deels Polen in te pikken (geld zat!), die al doende hink-stap-springend Europa binnen zal marcheren. Hongarije hoeft hij niet eens te paaien, Tjechië en Roemenië zal hij even makkelijk meenemen en Denemarken zal hij, eventueel met tankgeronk, Groenland afhandig maken. De b.v. Trump & Company zal verder China onder druk zetten en uiteindelijk een duizendjarig rijk nastreven. Hij wil zijn schoolvoorbeelden Julius Ceasar, Karel de Grote, Napoleon en Adolf H. naar de kroon steken. Misschien schets ik een somber beeld en zeggen we volgend jaar om deze tijd dat het allemaal best meeviel. Laten we het hopen. Nou ja, vredesstichter Jimmy Carter maakt het gelukkig niet meer mee.
Door het gordijn zie ik flitsen van sierpijlen. Het is precies twaalf uur, middernacht, het begin van 2025. Rossi is behoorlijk van slag, ik houd hem dicht bij me. Ik ga nog even naar buiten. Heel even, want er staat een straffe wind en het begint te regenen. Daarna Jools Holland’s Hootenanny kijken tot het weer rustig is en Rossi slaapt. O ja, ik wens u natuurlijk vanaf deze plaats -ijs en weder dienende- een voorspoedig nieuwjaar. Tot lezens!