Van op site -blogboek 2025

19.5.25 Demonstreren heeft zin! ‘Meer dan 100.000 protesteren er in Den Haag’, hoorde ik zo-even op de radio. Een ongekend aantal en zeker als je kijkt naar de reden van deze manifestatie. De meeste protestdemonstraties gaan over werk of geld: van het eerste is er in de regel te veel (werkdruk, stress) en van het tweede te weinig. De laatste echte grote demonstraties waren in 1981 en 1984 tegen de nucleaire wapenwedloop. Ik was bij beiden aanwezig, zoals ook bij andere vredesdemonstraties. Dat is niet iets om je voor op de borst te kloppen. Het is onderdeel van ons bestaan om je te uiten tegen iets wat je niet zint en daar verzet je je tegen. Maar voor de gegoede burgerij heeft demonstreren in de regel een nare bijsmaak. Ik weet nog goed hoe ik eens naar Amsterdam treinde om een manifestatie bij te wonen voor de vrijlating van Nelson Mandela. Ik zat tegenover een al iets ouder echtpaar waar ik een heel aardig gesprek mee voerde, tot ik op zeker moment liet ontvallen waarvoor ik naar de hoofdstad ging. Vanaf dat moment viel er een bijna kwaadaardige stilte tussen ons. We zijn een kleine veertig jaar verder en afgezien van wat kleine werkonderbrekingen, heb ik mij koest gehouden. Maar nu gebeuren er zaken in de wereld die alle denkbare grenzen overschrijden, waar geen goed woord voor bestaat, tenzij men moordzuchtig en sadistisch van aard is of voor het grote geld of landroof gaat. Daarvoor bestaan geen regels. Die zorgen enkel en alleen voor obstructie, voor vertraging van datgeen wat men wil. Aan het hoofd van zulke schurkenregeringen staan dictators en het lijkt erop dat er daar steeds meer van komen. Het begint als een volksmenner die zegt het goed voor te hebben met de onderlaag van de bevolking en langzaam bouwt hij het op naar boven. Daarna neemt hij een goddelijke status aan voor de mensen die hem steunen, maar voor de mensen die hem verketteren is hij een dictator. Zo is het altijd geweest en (helaas) zo zal het altijd blijven. In Nederland zijn we nog niet zo ver. We mogen nog demonstreren en dat gebeurde gisteren massaal. Tegen de slappe houding van het kabinet, die het heeft over het niet/wel overschrijden van een zogenaamde rode streep. Na de grote demonstraties in Amsterdam en Den Haag tegen met name de kernwapenwedloop, was er een partijbons die zei dat de meeste Nederlanders toch gewoon thuis zaten en dat slechts zo’n 5% had gedemonstreerd, dus waar had je het eigenlijk over?! Dat Hollandse griepje, de Hollanditis, zou wel overwaaien. Zo beschouwd zijn die 100.000 van gisteren amper een half procent van de totale Nederlandse bevolking. En toch doet het er toe! Op de radio hoorde ik ook geluiden van afkeuring, van antisemitisme, alsof het doelloos vermoorden van onschuldige mensen niet veroordeeld mag worden. Alsof de mensen die gisteren demonstreerden voor het beëindigen van de buitensporige gewelddadigheden in de Gazastrook en de Westoever vóór de terreurbeweging Hamas zouden zijn en tégen het Joodse volk. Maar veruit het grootste deel van het Israëlische volk wil ook van het gelazer af en vooral van de voorman en de regering die dit allemaal aanstuurt. En dat geldt ook voor Amerika, voor Rusland, China, Afghanistan, Iran, Noord-Korea en zoveel andere landen. De vraag is steeds: aan welke kant sta je? Dat liet de demonstratie gisteren op een fantastische manier zien. Geen enkele wanklacht.

Zou ik zijn gegaan? Nee. Ik vrees grote mensenmassa’s, het gevaar verdrukt te worden. Maar ik trek me op aan woordvoerders die het mogelijke verschil kunnen maken. Schrijvers, kunstenaars en artiesten zoals Neil Young, Bruce Springsteen en Meryl Streep. Die maatschappijkritisch zijn en zeggen waar het op staat. Heel vroeger deden zangers als Woody Guthrie, Lenie Bruce en Pete Seeger dat en iets later Bob Dylan, Joan Baez, Buffy Sainte-Marie, John Lennon, John Prine en vele anderen. In Nederland onder andere Jaap van Merwede, Boudewijn de Groot, Armand, Herman van Veen, Joop Visser, Jules de Korte, Robert Long, Het Klein Orkest en Sophie Straat. Dat helpt om onze horizon te verbreden. En om die schurken tegen te werken, ze een stok in het wiel te steken, ze belachelijk te maken, zodat ze niet met alles weg kunnen komen. Door te zwijgen stemt ons parlement in met hetgeen elders in de wereld vreselijk misgaat. Omdat het onze economische belangen zou schaden. Over humanitaire belangen wordt nauwelijks gesproken en juist daar moeten wij voor opstaan. Petje af dus voor die mensen, waarvan velen nooit eerder hadden gedemonstreerd.

Wie weet breekt hiermee een heuse Haagse Lente aan. De zachtaardige verbinder Jan Terlouw moet helaas verstek laten gaan. In het beste geval keuvelt hij op een wolk met Mient-Jan Faber en Hans van Mierlo en over niet al te lange tijd krijgen zij gezelschap van Joe Biden. Je zou er haast week van worden.

12.5.25 Reisje door Duitsland Tussen de boeken die ons regelmatig worden aangeboden bij De Boekenkast, tref ik bijna altijd wel een auteursnaam of een titel die mijn nieuwsgierigheid wekt of die ik onbewust al heel lang zoek. Even voor de duidelijkheid: De Boekenkast is een kastenwand, welke zich bevindt aan een van de binnenmuren van de dorpshuis, die gevuld is met boeken. Leesboeken, zoals wij vroeger zeiden. Boeken ter lering maar vooral ter vermaak. Mensen kunnen er boeken brengen en boeken gratis en voor niks lenen. Het idee is om het lezen te bevorderen. Ik ben een van de mensen die dit bijhouden en hieraan enkele uren per week met veel plezier besteed.

Vorige week nam ik een boek mee van ene Dylan van Eijkeren. Ik kende hem noch het boek. Het is getiteld De enige gast en beschrijft een reis door Duitsland van 100 dagen en nachten. Eén van zijn voornemens is om niet over de Tweede Wereldoorlog te schrijven. Dat blijkt al spoedig tegen te vallen, want het Duitsland van 2003/4 is nog vergeven van de naweeën van deze wereldbrand. Zeker als je steden als Weimar, Neurenberg en München en onheilsplekken als Garmisch-Partenkirschen, Baden-Baden en Berchtesgaden gaat bezoeken, maak je het jezelf wel verdraaid lastig. Daar is de vervloekte nazi-ideologie nog bijna van de muren te schrapen. Ik was wel benieuwd naar de relatie tussen de Ossies en de Wessies sinds het vallen van de Muur. Nu, 2025, spint met name de ultrarechtse AdF goed garen in het voormalige Oostblok. Een zorgelijke ontwikkeling. Maar die club komt in het boek nog niet voor. Angela Merkel zat nog niet eens op de hoogste troon. Het boek is vlot geschreven. Er wordt overdadig in gevroten en gezopen, beiden niet mijn hobbies. Een ander thema -als ik dat zo mag noemen- ging mij langzamerhand ook geweldig storen, namelijk het feit dan Dylan van Eijkeren zich door Duitsland verplaatst in een BMW en dat hij de lezer dit overdreven vaak laat weten. Je zou zeggen: nou en! Het had ook een Opel, een Audi, een Mercedes of een Volkswagen kunnen zijn. Allemaal voertuigen van Duitse makelij en van superbe kwaliteit. Ik heb ook niets tegen een auto uit de stal van de Beierse Motorwerken, maar die iconische letters gingen als een stoorzender (Störsender) op mijn gemoed werken en dus ging ik ze aanstrepen. Aan het eind van het boek had ik ruim 300 keer BMW geteld en dat is gemiddeld eens per pagina. Ik zeg dit met een slag om de arm, want ik zal vast wel een paar BMWtjes over het hoofd hebben gezien. Ik vermoed dan ook dat de schrijver voor deze trip en het te schrijven verhaal gesponsord zal zijn door de autofabrikant (of een dealer uit bijvoorbeeld Tilburg) zoals ook Martin Bril met vaste regelmaat zijn kanariegele Volvo, zíjn stalen reiscompagnon, benoemde en daar heel geheimzinnig over deed. Die andere grote merken komen wel eens langs, maar enkel voor de broodnodige variatie. Hij noemt ze zelfs een keer ‘prullaria’. Je moet maar durven. Nut hebben ze in ieder geval niet.

Ik heb zelf weinig affiniteit met auto’s (afgezien van oudjes, maar dat is meer nostalgisch gerelateerd). Het ding moet met eenvoudige handelingen tot bewegen in staat zijn en mij/ons zonder haperen thuis brengen. Dat is het zo’n beetje. Maar het welhaast beminnen, zoals de schrijver af en toe doet en zoals ik het ook weleens in tv-programma’s zie of erin recensies over lees …, dat kan ik er niet voor opbrengen. Dat neemt niet weg dat Dylan van Eijkeren een ander Duitsland laat zien dan ik tot nu toe kende. In het eerste hoofstuk schrijft hij: ‘Waarom hebben Nederlanders die de oorlogen niet meemaakten zo’n hekel aan Duitsers?’ Hij schreef het boek in 2003/4, dus voordat Frau Angela de boel ging besturen. Toen sleten -eerlijk is eerlijk!- bij mij de scherpe anti-Duitsland kantjes opMERKELijk snel. Misschien een idee om de vrouwen van de huidige, balsturige wereldleiders eens een tijdje op de troon te zetten. Het kan gauw beter dan dat het nu gaat. Héél veel beter zelfs! Wat betreft De enige gast – die kan in een boekenweeggeefkastje.

10.5.25 Heisa om een schilderij Voor de goede orde: ik ben geen fan van Donald John Trump, door mij in eerdere stukjes opzettelijk aangeduid met de initialen DJT. Het intikken van zijn volledige naam kost mij moeite, vandaar. Een Journaal zonder een item over DJT is een bijzonderheid en zal wellicht in toekomstige geschiedenisboeken speciaal worden vermeld. Dat DJT president van Amerika wilde worden en hiervan ook al vroegtijdig blijk gaf, is allang bekend. De man loopt nu eenmaal over van snoeverij en wenst geen tegenspraak of analytische beschouwingen aangaande zijn uitlatingen en zijn geestelijk onvermogen. Ik zeg dit enigszins verholen, want er liggen overal op de wereld, de wereld die zich razendsnel naar zíjn regels voegt, verraders op de loer en mijn stukjes worden tot in het witte huis gelezen, is mij verzekerd door iemand die verstand heeft van internetzaken. (Om welk witte huis het hier gaat is mij echter niet bekend). Wat ook bekend is en dat zal niemand verbazen, is dat machthebbers bijna altijd een overdreven hoog denkbeeld van zichzelf hebben en daarin past niet dat ze kunnen falen. Door angst ingegeven zwijgt het volk en wacht af wanneer de man (niet zelden in het zadel gehouden door de echtelijke kenau) aftreedt of door een onverlaat onder schot wordt genomen. Dit is de geschiedenis van een president in een hele kleine notendop. DJT heeft God de Heer als Überbeschermer. Dat zegt hij zelf en twijfel daar als aardworm maar eens aan! Toen de vraag onlangs aan hem werd gesteld of hij wellicht de nieuwe paus zou kunnen worden, dacht hij daar iets te lang over na, maar helaas, hij had al een baantje. Ik had hem graag zien wegteren in dat duistere Vaticaan. Mogelijk is het feit dat de helft van de Vaticaanbewoners van de herenliefde is en een klein deel transgender, de reden dat hij niet toehapte. Want aan iedereen die niet voor de volle 100% aan zijn uitleg wat betreft de kenmerken van het mannelijke of het vrouwelijke geslacht voldoet, heeft DJT een godsgruwelijke hekel. Oók aan mensen trouwens die niet geheel in zijn kleurenschema en in zijn cultuur passen. En aan wetenschappers en kunstenaars die niet volgens zijn patroon werken.

In Colorado (u weet wel, van de hiernaar vernoemde streepjeskever) is een rel ontstaan. De kunstenares Sarah Baordman werd door het Capitool van Colorado gevraagd een portret te maken van DJT. IN navolging van een portret van Barack Obama. Het werd met de nodige confetti en bitterballen in tegenwoordigheid van de gouverneur onthuld. DJT heeft ruim de tijd gehad om het konterfeitsel te bekijken, maar pas onlangs kwam hij hiertoe en gaf onmiddellijk opdracht het doek te verwijderen. Reden: hij vind zichzelf niet lijken op het portret. Het is een peulenschilletje om dat te checken en dat heb ik gedaan. Conclusie: hij lijkt als twee druppels water op de DJT zoals ik hem (met moeite!) op de beeldbuis of op een van de dagelijkse foto’s in de krant langs zie komen. Pafferig en rozig, de lippen stijf op elkaar en de ogen half geloken. De haarkrul, die mij steevast aan het kapsel van wijlen Bennie Nijman (niets ten nadele van hem, laat dat duidelijk zijn!) doet denken, in de brillantine. Het portret straalt een zelfingenomenheid uit die ik ken van machthebbers als Benito Mussolini, Hermann Göring, Joseph Stalin en van nog ergere masochisten wiens namen ik hier liever niet noem. DJT zou des duivels zijn geweest toen hij zijn afbeelding onder ogen kreeg. Ik had maar een seconde nodig om vast te stellen waar het portret op lijkt, namelijk op Ollie B. Bommel. Heer Bommel, voor het gewone volk. Een heer van stand, zeker, maar ook een heer met gevoel voor het alledaagse en die des avonds onder het genot van een glaasje van het-een-of-het-ander tot de slotsom komt dat het leven zo gek nog niet is en dat geld totaal geen rol speelt. Bovendien kent heer Bommel het bestaan van de eerste der hoofdzonden, te weten ijdelheid, in het geheel niet. En hoe anders ligt dat bij DJT.

Nu ik toch bezig ben. Gisteren las ik een veelbetekenend bericht aangaande de DJT-dynastie. The First Lady, in de gedaante van Melania Trump, schijnt al enige tijd zoek te zijn. Wat is er loos, waar hangt zij uit? Is zij zat van het geraaskal van haar doorgedraaide vent en heeft ze de benen genomen? Dit wordt voer voor een MAGA-schandaal, uit de kunst voor een film, een Hollywoodse who dun it, met James Bond-achtige trekken. Première: kerst 2028. Net op tijd om DJT voorgoed uit te zwaaien. Ik kan niet wachten het te gaan zien. Ik zal ruim voldoende popcorn meenemen, want dat schijnt tegenwoordig noodzakelijk te zijn bij filmvoorstellingen.

8.5.25 Nieuw woord, oud begrip Zo-even las ik een woord dat ik niet kende. Dat gebeurt vaker en dan raadpleeg ik de Van Dale of een ander woordenboek, want ik wil graag weten waar ik over lees. Dit kan het leestempo aardig afremmen en daarom laat ik sommige onderwerpen bij voorbaat links liggen. Artikelen over voedsel bijvoorbeeld, die standaard vergeven zijn van uitheemse woorden waar ik de betekenis niet van ken en driekwart van de gasten in de betreffende restaurants volgens mij ook niet en waar ze dan naar vragen. Ik zou zeggen, geef het dan gewoon weer in het Nederlands, maar misschien is die duurdoenerij wel onderdeel van de cuisinerie ofwel het eetgebeuren. Mij hebben ze er in ieder geval niet mee.

Het woord dat ik zo-even tegenkwam en dus niet kende was peniafobie. Het zal bij menigeen de wenkbrauwen doen fronsen. Ik dacht onbewust aan iets dat te maken zou kunnen hebben met het mannelijke geslachtsorgaan. Niets bleek minder waar! Daarvoor moest ik eventjes googelen, want het is een tamelijk nieuw woord en betekent zoiets als: angst om arm te worden. En hierop voortbordurend: afkeer of minachting hebben voor mensen die arm zijn of in behoeftige omstandigheden leven en zich daarvan afkeren. Het is een oprukkende ‘ziekte’, vooral onder jongeren. Mensen die lijden aan peniafobie kunnen letterlijk hun borst nat maken, want de helft van de wereld leeft in armoede en met deze kennis durf je de straat bijna niet op, omdat je omgeven bent door mensen waarvan je huivert en waarvoor je graag een blokje omloopt. Deze verderfelijke arrogantie zal er altijd wel geweest zijn, maar wordt nu als een ziekelijke tijdverschijnsel gezien. Vanaf het moment dat de moderne mens goederen met zich meesleept, hetgeen uiteindelijk culmineerde in het paraplubegrip materialisme, zo lang is er ook al verschil in the haves en the have-nots. Of om het op z’n Nederlands zeggen: de bezitters en de niet-bezitters. Het grootste deel van de grootbezitters en superrijken heeft het overigens niet aan eigen inzet te danken, maar aan overerving, zogeheten oud geld. Gelukkig zijn er miljoenen niet-bezitters (afgezien dan van het meest basale zoals kleding, een hutje, voeding en kookgerei) die het voor lief nemen. Natuurlijk zouden ze het graag veel beter hebben, maar de omstandigheden zijn er niet naar en ze kunnen de corrumperende krijgsheren, de omhooggevallen branies en de drugsbaronnen (bijna altijd mannen!) nu eenmaal niet bevechten. In een dergelijke omgeving krijgt een peniafoob het extra voor de kiezen. In het woord peniafobie hoor ik het Latijnse pecunia, wat geld betekent. Pecunia non olet, zeiden de oude Latijnen: Geld stinkt niet. Deed het dat maar wél! Al die bovengenoemden en tech-miljardairs, vastgoed- en crypto-speculanten zouden niet te harden zijn! Wij zouden er dolgraag meerdere straten voor omlopen. Door een afwijking of een ziekte in een Latijns sausje te gieten, krijgt het een zeker aanzien en begrip. Maar waar ligt de grens dat iemand gediagnostiseerd kan worden als peniafoob? En dan: wie moet dat doen? Een doorsnee arts is geen financieel expert. Zou dit wel zo zijn, dan heeft-ie een verkeerd beroep gekozen.

Nu ligt het prijsgeven van iemands vermogen altijd al moeilijk. Ik doe het zelf ook niet. Alleen als iemand steenrijk is, komt dat met de nodige poeha in de publiciteit. Dan slaat de persoon zichzelf op de borst omdat hij/zij in de Quote-top-500 staat en krijgt highsocietybons Jort Kelder op bezoek. Maar het gewone volk houdt het liever onder de pet. We openbaren ons vermogen in het beste geval cryptisch. Ik zeg in zo’n geval bijvoorbeeld dat ik in het bezit ben van een eigen huis en dat de waarde sinds de aankoop 40 jaar geleden al 15 keer over de kop is gegaan en als toetje voeg ik toe dat de stijging van de WOZ-waarde de laatste paar jaren ons gezamenlijke inkomen overtreft. Het is eigenlijk om je rot te schamen en dat doe ik dan ook (met mate). Voor dát gevoel bestaat geloof ik nog geen passend woord, maar dat komt er vast nog wel.

6.5.25 Goed met elkaar Van de Bevrijdingsdag heb ik weinig meegekregen. Ik hield me voornamelijk op in mijn kamer -door mijn vrouw niet zelden aangeduid met mijn mancavemet de weekendkranten die ik als verjaardagspresentjes had gekocht. We geven elkaar over en weer altijd wel iets en in de regel zet ik het om in een boek of tijdschrift en zij in een speeltje voor Rossi of de poes. Het komt plat gezegd allemaal uit dezelfde pot. ’s Middags reed ik een ommetje, liep met Rossi langs de Hunze maar hield het kort vanwege de kouwe wind en wipte daarna aan bij het Anner tankstation voor de NRC die zaterdag bij de Jumbo al niet meer te krijgen was. De kassière -donkerharig, klein, moeilijk Nederlands sprekend- begreep me niet. Een oudere kassière fluisterde haar toe dat de kranten al in de bak lagen (het was per slot van rekening maandag en wie vraagt er dan nog om een krant van zaterdag?) en terwijl ze ‘Wacht’ zei liep ze naar achteren en kwam vrij vlot met de gevraagde krant terug. Het was enigszins verfomfaaid, alsof iemand het al had doorgestruind en aan de kant gegooid en dat zij het gauw weer in elkaar had gevouwen. Als blijk van goede wil (of was het per ongeluk?) had ze de bijlage van de Telegraaf erbij gedaan. Hiermee vermeide ik de avond.

Vanmorgen moesten we even naar het dorp om wat spullen te halen en bij de ingang van de winkel trof ik een oude vriend. Even bijpraten. Hij is een half jaar jonger dan ik. Ik had vroeger meerdere keren met hem rondgezworven, geen zee was hem te hoog. Maar nu ging ons gesprek over hun nieuwe huis en over hoe het verder gaat. Met de gezondheid, welteverstaan. Dat wordt steeds meer een item. Steeds vaker komen er namen in onze gesprekken voor van mensen die al uit de tijd zijn of die niet meer op zichzelf kunnen wonen. Op zeker moment passeerde ons een jonge vader met zijn kindje in een wandelwagentje. Ik zag mijn oude vriend slikken en stiekem een traantje terug duwen. Hij had hun enigste kind na amper 14 maanden al weg moeten brengen. Die wond was nooit helemaal geheeld. Later kreeg hij blaaskanker. Zijn vrouw vertelde het me tijdens het winkelen. We zochten elkaar weer op. Maar tijdens dat bezoek wilde zij een sigaret opsteken en mijn vrouw zei daar iets van. Heel voorzichtig. Wij kunnen allebei heel slecht tegen rook. Daarop reageerde zij nogal fel. Dat ze in haar huis toch wel zelf mocht bepalen of ze rookte of niet en driftig liep ze met haar sigaret naar buiten en rookte het daar op. Moeilijk. Ik wist dat het niet meer goed zou komen. Zijn kanker weerhield hem trouwens ook niet van het roken. Hardnekkig verslaafd – doe daar maar es wat aan. We rondden ons gesprek af en gingen verder.

Op weg naar de auto kwam ik een oud-collega tegen. Jaren niet gezien. Ik noemde zijn naam en hij wilde de mijne noemen, maar stokte … Omdat ik regelmatig met hetzelfde probleem worstel, noemde ik het zelf. ‘Oh ja natuurlijk’, zei hij met een schuin lachje. We waren als collega’s goed met elkaar. Op mijn vraag hoe het gaat, zei hij dat hij kanker had en dat hij net voor controle was geweest en een jaartje had bijgetekend. In 2019 was hij met pensioen gegaan en hoopte nog op een mooie ouwe dag. Tja. Ik zei dat ik al sinds half 2015 op een soort vervroegd pensioen ben. ‘Zo lang al joh!’ ‘Ja, zo lang al. Maar ik verveel me geen moment’. ‘Maak er wat van’, zei hij en stapte de winkel binnen. ‘Ik leef in bonustijd’, zei Kees Buddingh’ weleens, nadat hij was hersteld van tuberculose. Soms zeg ik het hem na. Of zoals mijn vrouw, toen ik van mijn kanker hersteld was, zei: ‘Het komt je toe’. Misschien kwam die extra krant van gisteren mij ook wel toe. ’t Is ver gezocht, ik weet het. Maar gered van de versnipperaar, is het niet eens zo’n gekke gedachte!

4.5.25 Vlagvertoning Al vanaf de tachtigste Bevrijdingsdag van ons dorp begin april jongstleden, had ik de vlag uit. Vroeger moest een ieder zich houden aan het strenge vlaggenprotocol, waar, als men dit overtrad, flinke geldboetes op stonden. Men kon er zelfs voor in de bak komen, omdat het als een schending van ons nationale symbool werd gezien. Maar op zeker moment was daar denk ik geen beginnen meer aan. Vooral als het Nederlandse voetbalelftal aantrad tijdens de EK of de WK, was het in ontelbaar veel straten van dorpen en steden een zee van roodwitblauw. Laat maar wapperen, zal de wetgever op zeker moment wel hebben gezegd. Alleen met de Dodenherdenking moet-ie halfstok. Dat spreekt voor zich. En dus haalde ik zo-even de mast uit zijn houder om het dundoek halverwege de stok te bevestigen. Nu houd ik ervan om zaken stevig te vergrendelen en ik had de knopen van de lijn dan ook goed vast gesjord. Wellicht had de regen en de wind van de laatste dagen me nog een beetje geholpen, want ik kon met geen mogelijkheid de onderste knoop van de lijn los krijgen. Zou ik de vlag omkeren en dus het bovenste lijngedeelte onderaan vastknopen, dan zou het een blauwwitrode vlag worden en dat strookt niet met mijn respect voor onze driekleur. Een tijdlang was dit een uiting van algemeen ongenoegen van land- en tuinbouwers, al spoedig door sympathisanten overgenomen en zo werd onze nationale driekleur een soort geuzenvlag. Hoewel ik hun kritiek wel begreep, kon ik het niet uitstaan dat onze vlag hiervoor misbruikt werd. Maar nu zat ik met een vlag die zelf tegenstribbelde! Wat te doen? Ik kon natuurlijk de lijn als aangegeven vastknopen en de mast ómdraaien, dan was de kleurenvolgorde weer hersteld. Fluitje van een cent. Maar vlaggenmastenmakers houden denk ik geen rekening met deze zienswijze. De halfstokse vlag zou niet halfstok maar nogal dicht op de masthouder geknoopt zijn en dat is geen gezicht. Het zou als een afgezakte broek onderaan de stok bungelen. Niet doen dus. Bovendien wijkt dit af van de voorgeschreven regel dat wanneer een vlag halfstok bedoeld wordt, deze ook werkelijk halfstok moet hangen. Dat wil zeggen: Het vrije mastdeel boven de vlag moet ongeveer gelijk zijn aan het vrije mastdeel onder de vlag. Een korhoen die daar op let, maar toch …. Een andere mogelijkheid bedacht ik, is de vlag op de plek te houden en aan de bovenkant er een stuk mast op te frunniken. Een nutteloos stuk hout, dat wel, maar zonder zou het de jubelvlag blijven die het al een maand is. In die mogelijkheid kon ik voorzien door gebruik te maken van een steel van een ouwe parasol. Op maat afzagen, twee schroeven erdoor en een likje verf erop … Klaar! Kind kan de was doen.

Tegen een uur of zes -want dat is voorschrift- hing ik het uit. Als de wind mij goed gezind is, houdt-ie het wel. Morgen haal ik het bovenstuk er wel weer af en mag het doek de hele zomer voluit wapperen. Op de veel gelezen en gehoorde vraag wat vrijheid betekent – nou, bijvoorbeeld dit dus.

4.5.25 Voortdurend gevecht (OverlijdensAdvertentieBovenschriften 5) Vandaag zou mijn moeder 107 jaar zijn geworden, dat is voor weinigen weggelegd en ook bij haar hield bij krap 87 op. Overdag kwamen mijn grootouders (haar ouders) en ’s avonds verdere familie. Zoals de zus van mijn moeder, die getrouwd was met een man die voor de vijand had gekozen. Daardoor lag zijn aanwezigheid altijd wat gevoelig. Ik herinner me dat mijn oom en tante eens net iets vroeger waren dan gewoonlijk en onze achterkamer -waar wij kinderen zaten- betraden, terwijl de een-minuut-stilte net aanving. Wij zaten gespannen als ledenpoppen stil te wezen. Mijn tante liep na fluisterend goeienoavend te hebben gezegd door naar de voorkamer waar de visite zat, maar mijn oom bleef staan, de handen diep in de zakken, zijn blik strak op het scherm. Nadat Het Wilhelmus had geklonken, liep hij zwijgend en stijfjes naar voren. 4 mei, altijd een dingetje. Mijn moeder liet zich eens grimmig ontvallen dat ze liever op een andere dag jarig was. Het was de dag om te rouwen, niet om jarig te zijn. Rouwen om de ruim 230.000 Nederlanders die tijdens de Tweede Wereldoorlog het leven lieten. Een groot deel Joodse slachtoffers.

In mijn verzameling OAB’s heb ik enige toepasselijke exemplaren gevonden. De eerste heb ik jaren geleden opgedaan bij de Poort van de Joodse begraafplaats te Elburg en trof het meer dan eens aan boven een overlijdensadvertentie. ‘Die geliefd en bemind waren tijdens hun leven, zijn ook in de dood niet gescheiden’. Onderzoek leerde dat dezelfde regel bij de ingang van de Joodse begraafplaats te Wassenaar is te lezen, nu echter als strofe van een veel langer gedicht. Wie het heeft geschreven is mij niet bekend. Een andere bovenschrift die ik tegenkwam is: ‘De mens leeft maar een keer op deze wereld en hij mag van het leven genieten en beseffen dat hij vrij is’. Het komt uit de Jiddische Arbeidersbeweging ‘De Bund’ en verscheen voor het eerst rond 1900. Je zou het gewaagd kunnen noemen, een wensgedachte, want de jacht en moord op Joden was reeds eeuwen gaande. De Russische schrijver Sjolem Aleichem schreef het beroemd geworden boek Anatevka, Tewje in boter en kaas in 1894 (succesvol verfilmd en vermusicald). Het speelt in de buurt van Kiew en eindigt met de verdrijving van Tewje en zijn dorpsgenoten. De wereldgeschiedenis staat bol van Jodenhaat. Leo Vroman, één van de eerste dichters die ik las, schreef het indringende Vrede, waarvan de laatste strofe nogal eens worden aangehaald in herdenkingstoespraken. Het luidt: ‘Kom vanavond met verhalen/hoe de oorlog is verdwenen,/en herhaal ze honderd malen:/alle malen zal ik wenen’. Dat gedicht werd niet in alle kringen makkelijk ontvangen, omdat er krachtig in wordt gevloekt. Leo Vroman (Joods) wist ternauwernood aan de dood te ontsnappen en vond in Nederland vrijwel niemand van zijn familie terug. Verdwaasd immigreerde hij naar Amerika. In mijn verzameling OAB-en komt Vrede meermaals voor.

Boven de naam van mijn oom op zijn rouwkaart prijkt een lege ruimte. Boven dat van mijn moeder staat dat ‘na een leven van hard werken, kalm is heengegaan’ …. Een waarheid als een koe. Tijdens haar uitvaartdienst werd er zacht meegeneuriet op de klanken van Ede Staal’s ”t Het nog nooit zo donker west of het wer altied wel weer licht’ en ‘Mien toentje’. Daarmee was zij één van de velen, want de liedjes van Ede Staal verwoorden datgeen wat voorgangers met hun hemelse mooipraterij nogal eens over het hoofd zien: het aardse leven. Maar Ede Staal had ook te maken met het duistere verleden van WO2, namelijk dat van zijn vader. 4 mei zal voor velen om uiteenlopende redenen altijd een kras op de kalender blijven. Mijn moeder had een leukere verjaardag verdiend. Ik had het haar graag gegund.

Als bovenschrift (en soms als onderschrift) zie je ook nogal eens: ‘So it goes’. Je zou zeggen, dat is toch gewoon een dooddoenertje, een stoppertje, zoiets als ‘Zo gaat dat nu eenmaal’. Niet helemaal waar. Het komt namelijk meer dan 100 keer voor in het boek Slachthuis 5 van Kurt Vonnegut. Als evenzoveel geweerschoten, want het is een rauw boek. Dat boek gaat grotendeels over de verwoesting van Dresden in februari 1945. De oorlog was zo goed als voorbij, daarom werd deze slachting ook wel gezien als onnodig, zinloos, als een wraakactie, waarbij meer dan 100.000 doden vielen. Kurt Vonnegut maakte dit zelf mee en overleefde door te schuilen in de kelder van een abattoir. Iedere keer als ik dit stoppertje in een OAB tegenkom, denk ik aan dat gruwelijke verhaal.

Over dieren gesproken: een leermeester voor mij was Dick Hillenius. Bioloog/schrijver, samensteller van het Spectrum-Dierenencyclopedie, waarvan begin jaren ’70 iedere twee weken een partje uitkwam. Ik kocht ze altijd braaf. Op de binnenzijde van de omslag van elk partje schreef een zekere D. Hillenius altijd boeiende artikelen over de natuur. Later leerde ik hem kennen als dichter. Dick Hillenius stierf vrij plotseling op 4 mei – die van 1987. Zo nu en dan grasduin ik in zijn Verzamelde Gedichten. Daarom tot slot een mini-versje van hem dat ik als OAB scoorde: ‘Ik was in een land/daar waren geen wegen/daar was elk bewegen/een voortdurend gevecht’.

29.4.25* Dit jaar niet Ik verkeer in lichte vertwijfeling. Dat heb ik vaker, dus heel vreemd voelt dat niet. Het heeft te maken met wat er om mij/ons heen gebeurt en ook dat is niet nieuw, want de wereld is continu in beweging. Panta rhei, zoals de oude Grieken dat noemden, ofwel: alles stroomt of vervloeit, niets is bestendig. Maar vanwaar die vertwijfeling? Al enige jaren begeef ik mij zo rond deze tijd naar het voormalige doorgangskamp Westerbork. Dit is mijn manier om de dodenherdenking vorm te geven, want de echte op 4 mei werd mij te druk. Ik beleef deze dag dan als een soort onderdompeling van de misère die de gevangenen hier tussen de oprichting van het kamp en de uiteindelijke sluiting hebben ondergaan. Ik lees me voorafgaand aan die bezoeken in middels werk van bijvoorbeeld Etty Hillesum of In Depots van Philip Mechanicus. Dichterbij de plek waar het leven zich vooral vanaf het moment dat het kamp een doorgangskamp werd en de dood zichtbaar, kun je haast niet komen. Het wanhopige gevecht om hier te kunnen blijven en het leven met een week te mogen verlengen …. Dat voel je uiteraard niet als je over dat vroegere kampterrein loopt en de geur van de duizenden lupinen inademt en de radiotelescopen je bijna vriendelijk toe knikken. Het vroegere kampterrein was immers een kale vlakte. Ik loop dan naar de 105.000 steentjes en zeg als mensen er om vragen (en dat gebeurt nogal eens) waar zich de steentjes van de Roma en de Sinti bevinden. En dan loop ik naar het stuk spoor waar de Entlösung, de vernietiging, eigenlijk al begon en tel de bielzen af tot aan het stootblok en loop met een moeilijk te beschrijven gevoel terug. Beklemd, dat zal het zijn. Dan luister ik om bij te komen een paar minuten naar de stem die uit de luidspreker van de wachttoren komt. Het zijn kampfragmenten uit een van de boeken van Etty Hillesum. Ook zij werd net als Philip Mechanicus vanaf deze plek weggevoerd en overleefde de oorlog niet. Bij meerdere taluds, die de vroegere barakken aangeven, blijf ik staan. Kijken. Niet meer dan dat. En terwijl overal op het terrein mensen bezig zijn met de voorbereidingen van de echte herdenking over een x aantal dagen, rijd ik met de bus terug naar het Herinneringscentrum.

In één van die barakken verbleef mijn oom. Barak 70, Administratiën 8291, heeft hij achterop het fotootje van mijn tante geschreven. Dat moet ergens in 1945-46 zijn geweest. Vanaf de bevrijding van het kamp, dus na 12 april 1945, werd het een detentiekamp voor foute Nederlanders. SS-ers, NSB-ers, landwachters, janhagel, schorriemorrie dat volk en vaderland vernaggelde. Er is onder de gevangenen en de bewakers toen vreselijk huisgehouden. Er vielen niet weinig dooien. Mogelijk had mijn oom dat fotootje al bij zich toen hij in het kamp arriveerde. Op zich was dat niet vreemd. Mijn eerste verkerinkjes dik 20 jaar later, stak ik ook een foto, een pasfoto welteverstaan, toe. Dat gebeurde meer. Hoe lang mijn oom daar heeft gezeten, weet ik niet. Bij ons thuis werd er niet over gepraat. Maar mijn tante viel voor hem en wie weet al in de tijd dat hij zoals mijn moeder op mijn aandringen eens zei ‘met een karabijn op zijn schouders’ liep. Mijn moeder trouwde in 1943, was het ouderlijk huis uit en had dus geen zicht op haar 6 jaar jongere zus, maar hun ouders waren verbitterd over haar keuze. Dat speelt ook een rol als ik over dat terrein loop.

Maar dit jaar ga ik niet. Niet dat ik mij niet fit genoeg voel, wat een reden zou kunnen zijn, maar ik heb moeite met wat er nu in de wereld gebeurt. En dan met name in het Midden-Oosten. En ik weet heel goed dat wat er anno 2025 gebeurt niets te maken heeft met wat er met de Joden in het verleden is gebeurd en dan in het bijzonder hier op de Drentse heide. Het staat er totaal los van, ik weet het. En toch verweeft zich de geschiedenis van toen met die van nu. In de wetenschap dat elk woord van kritiek door wie-dan-ook over bombardementen en over voedselonthouding op de Gazastrook wordt vertaald als antisemitisme. Daar kan ik niet goed tegen. Ook een term als genocide mag men niet gebruiken voor het onvoorstelbare leed dat Israël langs haar grenzen aanricht. Ik probeer te begrijpen dat het Joodse volk niet nog eens over zich heen laat lopen, maar bij elke nieuwsflits wordt dat teniet gedaan. En alzo kan ik het verleden en het heden niet meer los van elkaar zien …. en dus ga ik niet. Nu in ieder geval niet. Misschien van’t zomer, als de rust in mijn hoofd ietsjes is weergekeerd. Als ik er iets anders in sta en via ons zonnestelsel-pad naar het kampterrein wandel. Als een ode aan al die mensen die hier hebben geleden. Terug ga ik dan via de weg met de spoorbielzenmarkering – evenveel bielzen als er tussen juli ’42 en september ’44 treinen vanuit dit deel van de wereld vertrokken met in totaal 105.000 mensen. Eindbestemming: Sobibor, Auschwitz, Belgen-Belsen, Theresiënstadt, Buchenwald of Ravensbrück …. Ik lees de getallen, spreek niemand aan, luister naar het ruisen van de bomen. Vermoeid plof ik neer in het Herinneringscentrum, drink een kop koffie (of thee). Het voelt alsof ik een goede kennis heb weggebracht en het verdriet met niemand kan delen. Zo zou ik het vandaag of morgen doen, als het vrede was in het Midden-Oosten.

* Ook 29 april, maar 1942. Uit het oorlogsdagboek Met de tanden op elkaar van Ina Boudier-Bakker van die dag. ‘Het is een zwarte dag voor de Joden – voor ons allemaal. Van schaamte, dat zoiets in ons land gebeuren kan. De Joden moeten namelijk vanaf 3 mei een gele ster op hun borst genaaid hebben. Dat is vandaag middels een decreet door de politie bekendgemaakt’. Precies 83 jaar geleden werd de jodenster ingevoerd. Er was nu geen ontkomen meer aan.

23.4.25 Man van het volk De paus is dood. Dat zal weinigen zijn ontgaan. Ik treur er niet om. Hij is voor mij niet anders dan elk mens dat geen misdaden heeft begaan en redelijkerwijs binnen de randen van de pot heeft gepiest. Dat zijn de meesten, denk ik, maar cijfers heb ik er niet van. De Rooms Katholieke kerk, waarvan de paus de leider is, heeft niet mijn voorkeur, als ik al een voorkeur voor een bepaalde kerk zou moeten hebben. Ze verbindt de mensen niet, maar duwt ze juist uit elkaar. Hetzelfde heb ik met de Joodse kerk. We waren eens in de voormalige synagoge te Kampen. Ik heb iets met het Joodse volk. Van jongs af al meegekregen, denk ik. Door de Tweede Wereldoorlog. Door wat hen toen en de 20 eeuwen daarvoor, is aangedaan en waar ik een soort schaamte over voel. De gids in de synagoge vertelde over de indeling van de kerk: mannen zaten beneden, vrouwen boven and never the twain shall meet! Ja, pas buiten, als mannetjes en vrouwtjes weer herenigd werden. Ik zou een hele recalcitrante gelovige zijn, ik distantieer mij er liever van. Ik lees de geschiedenis en verbaas me erover. De bekeringsdrift van onder andere Willibrord en de zijnen, de godsgruwelijke inquisitie, de heksenvervolgingen, de christelijke weeshuizen. Eén en al ellende. Met zoiets wil ik niets te maken hebben. Nee, dan zou ik indien gewenst niet verder gaan dan een vrijzinnige beweging waar mannen en vrouwen níet worden gescheiden zoals bij veel geloven het geval is. Ook het katholisme deelt haar gelovigen in. Mannen die geen huwelijkse verbinding aangaan met een vrouw en vrouwen idem dito met een man zijn lastige gevallen en worden voor de lieve kerkvrede van een en ander uitgesloten. Evenals bij negen van de tien andere wereldgodsdiensten.

Van de nu in de hemel opgenomen paus wordt gezegd dat hij een man het volk was. Dat is moeilijk te definiëren en al helemaal geen bijzonderheid, want onder ‘man van het volk’ vallen namelijk de meest uiteenlopende types. Van Ed Nijpels en volkszanger Django Wagner tot en met Geert Wilders. Maar ook Helmut Kohl, Nelson Mandela en Barack Obama. Daar kun je dus alle kanten mee op. De paus wordt ook wel de vertegenwoordiger van Christus op aarde genoemd en als dat zo is (ervan uitgaand dat men daarin geloofd) dan zou hij ook dezelfde eenvoud moeten nastreven van zijn grote Nazareense voorganger. Dat doen die pausen echter niet. De één leeft weliswaar wat soberder dan de ander, maar ze hebben toch allen een aardige kast vol kostbare soepjurken en hoofddeksels en laten zich het goede leven welgevallen. Dat is hun goed recht. Onze oude dominee ging ook goed gekleed en was gezegend met een paar appelrode wangen die hij niet had gekregen door in bittere armoede te leven. Maar hun grote voorganger pleitte juist voor eenvoud en joeg de wisselaars uit de kerk en zou geen man zijn van boetedoening. Eerder iemand voor een opbeurend gesprek.

Op het moment dat ik van de dood van de paus hoorde, was ik het boek Jongens en vuur van de Duits/Amerikaanse schrijfster Ursula Hegi aan het lezen en juist in een hoofdstuk waarin ene Wilhelm de liefde verklaart aan een zwangere vrouw. Zij is door iemand anders bezwangerd, maar wenst hem niet te trouwen. Wilhelm houdt van haar en ontfermt zich over de vrouw en haar toekomstig kind. Een grootse daad. Toch moet hij lange tijd elke week ter biecht en kreeg absolutie na boetedoening van twaalf weesgegroetjes en zes onze vaders vanwege ‘het begeren van een zwangere vrouw’, wier ongeboren kind anders ter donatie aangeboden zou worden. Zélf zou de vrouw het niet mogen opvoeden, zoals de regels van het katholieke kindertehuis Sint Margaretha voor niet gewenste kinderen voorschreef. Dat is toch om van je stoel te vallen! Zo’n man zou zonder morren ‘Man van de wereld’ moeten worden genoemd. Voor de duidelijkheid, het speelt in 1899, maar het heeft nog lange tijd zo gespeeld. In eenzelfde soort tehuis heeft mijn vrouw namelijk ook enkele jaren van haar jeugd doorgebracht. Kom haar niet aan met het Roomse geloof: ze barst van opgekropte woede. Oud zeer. Geen gekoesterde wrok, maar wonden aangebracht door zogeheten ‘zusters van barmhartigheid’, zoals ook beschreven in dat prachtige boek van Ursula Hegi.

Er heerste dan ook geen bedompte sfeer toen wij op Tweede Paasavond naar het Journaal keken. En nu zal DJT (de zelfgekroonde Man of the world) alles in het werk stellen om een volgende rattenlijn over de aardbol uit te zetten. Want Amerika wil een paus leveren, hun imago van godsvrezende natie bestendigen en de Stars&Stripes op het Sint -Pieter willen zien wapperen. Hoger kan een man niet komen. Sinds DJT’s aantreden wordt daar onderhuids al koortsachtig aan gewerkt. De anti-LHBTIQ+houding zal in hun voordeel werken. Witte rook uit die Vaticaanse pijp ontbreekt er nog aan, dan is de boel voor elkaar. Read my lipps, zoals één van zijn voorgangers ooit zei en die kreeg ook gelijk.

19.4.25 De Melkweg Dat wandelen van mij stelt voor een beetje wandelaar helemaal niets voor, want hoeveel kilometers maak ik zo ongeveer per dag? Drie, vier – meer zeker niet. Daarbij ontmoet ik onderweg nogal eens een dorpsgenoot en dan kletsen we even bij. Zo zien die ommetjes er ongeveer uit. Ik maak het niet mooier dan het is. Het is geen tocht zoals bijvoorbeeld jaarlijks duizenden mensen maken naar het Spaanse Santiago de Compostela. Ik heb er net een boek over gelezen en verbaasde mij over de dwangmatigheid om juist dát pad af te lopen. Er zijn trouwens meerdere wegen om het einddoel te bereiken, maar de langste is de 769-kilometerversie (tenzij men van huis wandelt en dit mee telt, dan kan het wel 2000 kilometer worden). Die langste route is de populairste en daardoor het beste voorzien van hotels, herbergen en gasthuizen. Maar zelfs de kortste route zou mij al veel te zwaar zijn. Ik houd het maar op mijn eigen ommetje. Met bedevaarten heb ik bovendien helemaal niets.

Zoals die van vanmorgen. Prachtig weer erbij. Rossi als vaste metgezel en een tas om bermafval in mee te nemen. Want dat beschouw ik als een verplicht onderdeel van mijn wandelingen. Ik weet niet of er Compostela-wandelaars zijn die specifiek voor het schonen van de natuur deze route lopen en minder gaan voor de heilige Sint Jacobskerk. Veel zullen dat er in ieder geval niet zijn, want zoals bij elk wandelpad of rijweg wordt er veel rommel in de bermen gegooid. Daar wordt door bewoners over geklaagd. Bergbeklimmers in bijvoorbeeld de Himalaya maken er helemaal een zooitje van. Tonnen afval laten de duizenden alpinisten en hun hulpen (sjerpa’s) onderweg en op de top achter. Langs de paden naar Santiago de Compostela gebeurt het ook, las ik. Misschien minder erg, maar van vrome natuurgenieters verwacht je op z’n minst proper gedrag. Mijn vangst bestaat onder andere uit sigarettendoosjes, waarbij ik niet kan nalaten te kijken hoeveel het pakje heeft gekost om dan de prijs van elke sigaret te berekenen. Dat is een tic, maar ook een nuttige hersentraining. €16 voor 25 kankerstokjes, zoals Dennis Potter, schrijver van The Singing Detective en zwaar nicotineverslaafd, ze noemde. 64 eurocent per stuk. Vanmorgen vond ik dat pakje naast nog vijf andere pakjes op mijn route. Die van 64 eurocent bevatte zelfs nog drie peuken. Dat lijkt me bijzonder slordig en verkwistend! Verder de verpakkingsresten van frites en nuggets en de kassabon van McDonald’s te Veendam, d.d. 15/04/2025 15:32.02. Alles van papier en karton en over enige tijd vergaan. Behalve het plastic sausbekertje. Maar dat zal bij opgraving over pak-em beet duizend jaar weinig opleveren. Geen reden in ieder geval om een pad voor aan te leggen om sint McDonald, de heilige fastfoodkoning, te eren. M’n kop eraf als het ooit zo ver komt!

De pelgrims van de Santiago de Compostela hebben tenminste een bestaande heilige voor ogen en daar zijn ze massaal naar op weg. ‘De Camino’, zoals men de onderneming onder elkaar noemt, en bij uitbreiding met ‘De Compostela’ ook wel ‘De Melkweg’. Mogelijk om stiekem aan te geven hoe zo’n klere-eind het is! Wil men ons eigen Pieterpad een hogere status toekennen, dan moet men er een heilige aan verbinden. Iemand die zijn verstand op de zeedijk door een Wonder terugvond of een Stem die een garnalenkotter door een vliegende storm loodste of een dolende die langs de vloedlijn het Licht (het Noorderlicht geldt in deze niet!) zag. Men zal er aan een van de polderwegen een hardstenen beeld voor oprichten, met een overdekt bankje ernaast om tot rust te komen of om te schuilen. Want Groningers lijken een koud volk, maar hechten zeer aan warmte.

En zo wandelend raakt een mens in vervoering en komt tot speelse ingevingen. Dat is aangename bijvangst. Ik dumpte mijn afval in een vuilnisbak en ging verkwikt op huis aan.

17.4.25 Witte Donderdag Vandaag is het Witte Donderdag. Daar hoef ik als vrijzinnig-protestants opgevoed jochie niets van te weten, maar ik ben weetgierig van aard en weet dus dat het te maken heeft met het laatste avondmaal van Jezus en zijn discipelen, met het verraad één van hen (Judas), met een haan die drie keren zal kraaien en met de dood van diezelfde Jezus aan een houten kruis en daarna zijn wederopstanding. Daar heeft de christelijke wereld een enorm gebeuren van gemaakt, al met al genoeg voor vier dagen kerkgang, bezinning, eterij en feest. Een beetje vreemd is het natuurlijk wel; de marteldood sterven en daarna weer worden ‘gezien’ door zijn geliefde Maria Magdalena en zijn naaste volgelingen. Het zal mijn aardse manier van kijken en beredeneren zijn die mij hier niet ontvankelijk voor maakt. Dat andere mensen dit inzicht wel hebben meegekregen, beschouw ik echter niet als een gemis.

Maar eigenlijk wilde ik het daar helemaal niet over hebben. Ik keek naar een uitzending van Het Buitenhof en daarin was Pieter-Jan Hagens in gesprek met Dirk de Wachter. Hij is hoogleraar in de psychiatrie en woont wisselend in Antwerpen en in Parijs. Hij is een zeer kundig man en weet de problemen van de innerlijke mens feilloos te detecteren. Zó zal hij het vermoedelijk noemen, want Dirk de Wachter gebruikt veel prachtige woorden die wij Ollanders niet of in ieder geval weinig gebruiken. Dat maakt het Belgisch-Nederlands (Vlaams is iets anders) voor ons harde Noordelingen ook zo aardig. Zijn stelling is dat de mens naarmate hij hoger op de maatschappelijke ladder komt, hij steeds meer tegen zijn grenzen aanloopt en tenslotte zijn hoofd stoot en dan komt hij op een dag bij de psychiater terecht. Dirk de Wachter weet dat zeer boeiend en met passie te vertellen. Alleen daarom al ben ik fan van hem en ik zeg erbij dat ik niet gauw fan, of aanhanger zo men wil, van iemand ben. In vraaggesprekken of causerieën van geleerde mensen loop ik niet zelden vast en haak af. Bij Dirk de Wachter kán dat bijna niet het geval zijn. Daarvoor spreekt hij te bezwerend en te begrijpelijk en met een vleug humor. Dat is onontbeerlijk voor een aangename rede. Bovendien gebruikt hij veelvuldig het achtervoegsel ‘-heid’ en dat maakt alles minder erg, minder hard, milder. Zijn ongeneeslijke ziekte (hij heeft sinds een paar jaar darmkanker) beschrijft hij als een vorm van ongelukkigheid en lastigheid en nog meer dan daarvoor weet hij dat allenigheid in tijden van lijden wel de ergste ziekte is. Het is de hel, zoals hij zegt. Tenzij je natuurlijk geen mens om je heen duldt. Maar hij is een mens die houdt van plezantigheid en niet van verdrietigheid. Al voetenstarend sjokt hij over het podium tijdens zijn lezingen. Een katheder met vellen papier past hem niet. Hij is een beetje chaotisch, vroeg zich al jong af hoe het toch komt dat een lelijkerd als Jean Paul Satre toch zoveel mooie vrouwen om zich heen had en ging naar zijn graf maar kreeg geen antwoord. Eerst wilde hij tekenaar worden en daarna zanger, zegt hij, maar hij had geen talent en dat is wel het eerste dat je als zanger moet hebben. Gelach in de zaal. Men herkent het, er zijn namelijk veel terecht gewezen zangers in de wereld. Zijn evenbeeld, Nick Cave, uit Engeland kan wel zingen, heel goed zelfs en maakt ook nog eens prachtige platen. Dirk de Wachter moet het met minder doen. Hij koos voor de langst denkbare studie: psychiatrie, de menselijke geest, daar raak je nooit op uitgestudeerd. Toen hij nog gezond was, werkte hij niet zelden 100 uren per week. Lezingen geven, consulten, onderwijs op de Universiteit van Leuven, artikelen en boeken schrijven. Een mens kan ook te veel willen, zegt hij berustend. En hij is geen sporter, een wandelaar, al wandelend komt hij tot grootse inzichten. Nu in bonustijd komt er van die 100 uren werken in de week niet veel meer terecht. Vermoeidheid (ook een -heid) haalt de vaart eruit. Ik ken dat. Ook mijn lichaam hakte met dat k-bijltje en ook ik kijk veel voor me, bang om te vallen. Dat dat ooit zal gebeuren weet de mens als enig levend wezen, dat wil zeggen: de mens bewéért dat hij als enige soort van het grote dierenrijk weet heeft van zijn einde. Dat is een vreselijke kennis en valt toe te schrijven aan de grootte van zijn brein. We zijn een en al breinigheid, zoals de professor het zegt. Ontbering van deze kennis zou het leven misschien veel plezieriger maken, maar ja ….. Met deze kennis werd de splitsing ingezet tussen onze verre voorouders (de hominiden) en de mens (de homo sapien). Er moest betekenis worden gegeven aan het bestaan van elk van de leden van de stam en voor sommigen in het bijzonder. Dat was de oervorm van religie, van niet willen meegaan in de dood, maar van geloof in een na-leven. De oermens kon al moeilijk aanvaarden dat het plotsklaps afgelopen zou zijn. Ook de natuurkrachten hadden een niet mis te verstane rol in dit hele spel, evenals de seizoenen. Uit de gedachte van bijzonderheid zijn buitengewone mensen voortgekomen. We zien dat nog dagelijks. Jezus van Nazareth was er mogelijk eentje, maar ook mensen als Einstein en Edison, alleen die zullen nooit de status van die timmermanszoon uit Nazareth bereiken. Dan komt Johan Cruyff er dichterbij, want die heeft volgens velen al de status van half-god. Dat scheelt een trede naar de onsterfelijkheid. Maar Jezus moest er ook een tijdje over doen om de hoogste plek te bereiken. Bovendien was daar een groepje discipelen (aanhangers) voor nodig en het gebruik van taal en overreding speelden een niet te onderschatten rol. Want zelfs een godenzoon krijgt het niet voor niks.

Dirk de Wachter zal nog veel langer op zo’n hemelhoge loftuiting moeten wachten, maar zoals hij in de causerie uit 2018 die ik vanmiddag bekeek en beluisterde zegt: ‘Wachten is een schone zaak en het scheelt ik heb mijn naam mee’. Dat is waar. Ik hoop van harte dat hij nog heel lang onder de levenden blijft!

13.4.25 Waarheid en verdichting Ik heb mijn maandelijkse column voor Gieterveen.nl reeds vandaag geschreven. Tamelijk vroeg, want ik houd altijd de 15de van de maand aan, maar het ei (mannelijk soit!) lag al te stuiteren in mijn binnenste en daarom gaf ik het de ruimte. Ik verhaalde erin over de belevenissen van de afgelopen paar dagen, de viering van de bevrijding, nu 80 jaar geleden. En daar mag wel ovationeel voor geapplaudisseerd worden! Waar ik het meest van schrok waren niet eens de verhalen van de scenes (die zonder enige uitzondering geweldig werden neergezet), maar de uniformen van de ‘nazi’s’ en de ‘landwachters’. Het zijn natuurlijk gewoon gehuurde spullen van een toneelkledingverhuurbedrijf en mogelijk ver na de oorlog speciaal voor dit soort gelegenheden gefabriceerd in een land waar ze het schrikwekkende nazisymbool niet eens kennen. Maar het effect was groots. Denk er een brallende stem bij en je hebt De Aangeklede Macht. Zo dacht ik. Overal doken gisteravond hakenkruisen op. In het normale leven komt elke door een vandaal aangebracht hakenkruis op een muur of elders in het nieuws en de plegers worden streng gestraft. Dus vroeg ik mij dan ook af, terwijl we over de Broek naar een volgende locatie kuierden, of mensen voor het dragen van dit alom gehate Überteken toestemming moesten hebben. Je kunt wel zeggen het is voor een theaterspel met als doel iets over De Tweede Wereldoorlog uit te beelden en dat de boodschap is dat dit nooit meer mag gebeuren, maar in hoeverre gaat dit op als een ultrarechtse club met hetzelfde verhaal bij die verkleedwinkel komt en die op hun manier het fascisme juist wil uitdragen? Ik wist natuurlijk dat er in al die mannenuniformen en legergroene damespakjes goudeerlijke dorpsbewoners zaten, en toch sloeg mij de schrik om het hart toen er een brallende stem bij kwam. Eventjes was ik de zekerheid voor een veilige afloop van de avond en een ongeschonden terugkeer naar mijn huis aan de Veenakkers kwijt. Ik kreeg gruizige beelden voor ogen van gevangenen op weg naar een concentratiekamp – Westerbork, Vucht of ergens ver over de grens. Als theatergroep kun je dan zeggen dat je in je opzet bent geslaagd. Ook de scenes die de onderduik verbeeldden, kregen extra lading toen er plotseling hard op de deur werd gebonsd en er een ‘landwacht’ kwam controleren of er zich hier geen jood of een werkschuwe arbeider ‘versteckt haabt’. ‘Neinnein!’ De gelijkschakeling zorgde ook voor een integratie van bepaalde Germaanse woorden. ‘Wir haben das nicht gewusst’. Wie herinnert zich het niet? Maar sindsdien zúllen we het weten! Terug in de kerk kregen we nog een spoortje mee van een indringende gebeurtenis die ik in meerdere boeken over die tijd en dan met name van de laatste acht maanden, ben tegengekomen. Een moeder wordt opgepakt, omdat ze zich heeft ingelaten met het verzet en haar kind blijft moederziel alleen achter. De oorlog vond ook plaats in de huiskamers, zei Ton Adringa, Stad-Groninger oorlogsgetuige. Zeker! Ik zei hem dat er in de laatste acht maanden van de Bezetting meer burgers zijn gestorven dan in alle maanden ervoor. De gedeporteerde Joden, Sinti en Roma uiteraard niet meegerekend. De kou en de honger, het gebrek aan medicijnen en de massale terechtstellingen zorgden voor een enorme sterfte, sterfte die nog tot ver na de officiële bevrijding van 5 mei ’45 doorging. Hij wist het niet. We keken elkaar aan, allebei met zekere kennis van de oorlog. Hij als werkelijke getuige, ik slechts van documentaires, van boeken en verhalen. ‘Wees daar maar blij om’, zei hij. Dat beaamde ik.

Gisteravond voelde ik mij soms eventjes benauwd worden. Het was spel, zeker, maar soms heerste waarheid bijna over verdichting en dan werd het eng. Trek een stel apen kostuumpjes aan, geef ze een schietgeweer, laat ze brullen en je hebt de juiste mixtuur voor angst en terreur. Gelukkig duurde dat gisteren niet lang en konden we na elke scene weer vrijelijk ademhalen. Vooral dat laatste had ik soms even hard nodig.

8.4.25 Helden Het zijn rare tijden. Ik heb dat wel vaker gezegd en de kans bestaat dat het hinderlijk wordt, maar het is nu eenmaal zo, ik kan er niet omheen. Het zijn ook de dagen dat Nederland zich opmaakt voor de jaarlijkse Dodenherdenking, de overgave van de Bezetter te Wageningen en de Nationale Bevrijdingsdag. Daaraan voorafgaand rijdt er nu door heel onze provincie een karavaan oude jeeps en legervoertuigen met tot in de puntjes verzorgde acteurs om ons na-oorloggers enigszins te laten beleven hoe die bevrijding er in april/mei/juni 1945 uitzag. Het is natuurlijk een krakkemikkige poging. We zullen niet zien hoe de jeeps en tanks door dolenthousiaste landgenoten bijna werden overlopen en hoe ze de bevrijders (de liberators) als ware helden inpalmden. Ook niet dat die voornamelijk Canadezen zich na enige tijd tamelijk irritant gingen gedragen en dat Nederland ze op zeker moment graag kwijt wilde. Het was immers wel mooi geweest. Een aantal Treesen hadden zich reeds door evenveel Canadezen laten bespringen en ook daar werd later niet bepaald lovend over gesproken. Dat neemt niet weg dat Nederland de herkregen vrijheid voor een groot deel te danken heeft aan deze Canadezen en dat we de wat minder aardige kant liever verzwijgen.

Hoe zou ik zelf die oorlogsjaren zijn doorgekomen, denk ik weleens. Zou ik een wat men later noemde ‘held’ zijn geweest? Ik weet wel zeker van niet. Want een held wordt niet geboren, een held ontstaat doordat hij of zij iets ziet dat hem of haar gevoel voor de onderdrukte tegenstaat en waarop hij of zij zonder stil te staan bij de mogelijke gevaren die hieraan verbonden zijn handelt. Dat kan iets heel kleins zijn, iets ogenschijnlijk onbenulligs, zoiets als het bezorgen van illegale berichten of van verboden krantjes. Áls er al iets zou zijn dat ik misschien, héél misschien zou hebben gedaan (lees: zou hebben gedurfd), dan zou het misschien dít wel zijn geweest: koerier. Maar die zie je niet bij zo’n feestelijke parade van zwaar legermaterieel. Dat gebeurde nu eenmaal buiten het zicht. Ook zie je geen bange mannen met hoog opgehouden borden met ‘Ik ben een NSB-er’ of ‘Ik ben een landverrader’ voort geduwd worden door een schreeuwende meute. De mannen die hiertoe opdroegen waren geen helden. Het recht moest zijn loop hebben -zeker- maar aan vergelden gaat meestal geen goede rechtsspraak vooraf. Zouden zíj bijvoorbeeld Joden hebben laten onderduiken, zouden ze hebben meegedaan aan het overvallen van distributiekantoren of het opblazen van een belangrijke doorgangsbrug? Evenmin waren de grootste helden degenen die vrouwen van NSB-ers publiekelijk kaal schoren en daarna juichend met verf of menie besmeurden. Ook dat waren geen helden. Echte helden maakten zich daar niet schuldig aan. Maar zulks verderfelijk gedrag is van alle tijden. Dat blijkt wel uit de beelden die bijvoorbeeld werden gemaakt in Guantánamo Bay. Amerikaanse legereenheden vergrepen zich aan gevangenen en besmeurden en mishandelden ze. De wereld walgde ervan. Ook in het bevrijde kamp Westerbork vonden tussen bewakers en geïnterneerde landverraders vreselijke dingen plaats. Best begrijpelijk, maar misschien zou daar ook eens extra aandacht aan moeten worden besteed. Het is deel van diezelfde, afschuwelijke geschiedenis. Niet eentje om fier op te zijn, maar wel om te benoemen.

Over enige dagen komt die hele legerkaravaan door onze gemeente. Misschien ga ik toch wel even kijken. Even van de partij te zijn. En naast die acterende Canadezen enkele Polen te zien en in een andere hoedanigheid dan waarin ik ze meestal zie, namelijk opgepropt in een autootje van een uitzendbureau, op weg naar hun werk. Om onze groenten en fruit betaalbaar te houden of om onze bestellingen zo vlug mogelijk aan huis afgeleverd te krijgen. Dat is een andere vorm van strijd voeren, strijd om het bestaan dat veel respect verdient.

4.4.25 Over een beer die Winnie heet (OverlijdensAdvertentieBovenschriften 4) April is the cruellest month, de beginregel van het lange gedicht Wasteland van de Amerikaans/Engelse dichter T.S. Eliot, vertaald als ‘April is de wreedste der maanden’. We zouden nu denk ik dat wreedste vertalen in guurste of in de verschrikkelijkste. Maar het gedicht dateert van honderd jaar geleden en toen konden de winters nog bar en boos zijn. Nu tik ik dit neer terwijl de thermometer + 20 graden aangeeft. En nog denken hele volksstammen dat er niets aan het handje is met het weer! Goed, dat is een andere kwestie. Ik wil het hebben over een boek dat geschreven werd in diezelfde tijd als Wasteland, namelijk: Winnie-de-Poeh. Geschreven door Alan Alexander Milne, aangeduid evenals T.S. Eliot met zijn initialen, en de illustrator E(rnest) H(oward) Shepard. A.A.Milne schreef de verhalen voor zijn zoontje Christopher Robin die gek was op beren en als het even kon met zijn vader naar de London Zoo ging om aldaar de zwarte beer te zien. De teddybeer van de jonge Christopher Robin heette Edward, de beer in de Zoo Winnie, van Winnipeg. Ach, soms valt alles zo makkelijk in elkaar. Winnie-de-Poeh werd een wereldsucces. In latere jaren kocht Walt Disney de rechten van de Milne’s en restylde de plaatjes, zodat er van de orginele E.H.Shepard-tekeningen niet veel over bleef. Eeuwig zonde! Naast de films, stripboeken en allerlei prullaria, wierpen handige ‘schrijvers’ en samenstellers zich op het icoon en zo ontstonden er boeken met titels als Tao van Poeh, The van Knorretje, Poeh en Management, Trimmen met Poeh … enzovoort. Allemaal zaken waar beer Poeh geen jota verstand van heeft en die in de oorspronkelijke boeken ook niet voorkomen. Want beer Poeh heeft weinig hersens en laat moeilijke zaken graag over aan Christopher Robin.

Dat ik op deze plek Poeh noem, komt doordat ik in mijn verzameling OAB’s (OverlijdensAdvertentieBovenschriften) meerdere heb met een citaat van Poeh of Iejoor. Want de ezel in de Poeh-boeken doet af en toe ook hele wijze uitspraken. Je zou dat eerder van Uil denken, maar dat is een misvatting; hij raaskalt vooral. De meest bekende van die bovenschriften is de volgende. Poeh vraagt aan Knorretje welke dag het is. ‘Het is vandaag’, piept Knorretje. ‘Mijn favoriete dag’ zegt Poeh daarop. Ik vroeg mij af hoe het komt dat indien mensen kiezen voor een OAB en ingeval eentje uit het oeuvre van ’s werelds beroemdste beer, ze kiezen voor dit citaat. Want de dag waarop iemand sterft lijkt me niet de meest favoriete. Ook in het boek Poeh en de filosofen heb ik daar geen antwoord op gevonden. En toch komt die – meerdere keren in gezelschap van een tekeningetje van E.H.Shepard- het meeste voor. Een andere tegeltjeswijsheid toegeschreven aan beer Poeh is: ‘How lucky am I to have something that makes saying goodbuy so hard’ (Wat een geluk dat ik iets heb, dat afscheid nemen zo moeilijk maakt). Ik zeg niet voor niets tegeltjeswijsheid, want in een tuincentrum heb ik deze uitspraak van beer Poeh weleens op een kunstig gefiguurzaagd plankje gezien. Het kan niet anders dan dat mensen troost vinden in de simpele woorden van Winnie-de-Poeh, versterkt nog doordat hij sommige woorden verhaspeld of verkeerd uitspreekt. Want woorden met teveel lettergrepen verwarren hem. Dat maakt hem extra geliefd. Wij -volwassenen- gaan dat dan betweterig corrigeren, maar laten het ook weer, omdat we weten dat het beer Poeh is die tegen ons spreekt en die heeft de leeftijd van Christopher Robin en dat zou ons eigen kind kunnen zijn. Ook die zetten we niet terecht als zij of hij zegt dat-ie op expotitie (in plaats van expeditie) gaat met zijn vriendjes of als hij zich soms niet helemaal hoe voelt! Hoe? Als volwassene ben je deze taal ontstegen, hetgeen in zekere zin verarming betekent. In het bovengenoemde filosofenboek wijdt de schrijver John Tyerman Williams hier vele pagina’s aan. Maar je moet de taal van Poeh niet dood-filosoferen. Kindertaal is enorm belangrijk. A.A.Milne heeft dat goed gezien. Laat onverlet dat het eerste Poeh-boek, dat eind ’25 uitkwam, zonder de tekeningen van E.H.Shepard misschien niets was geworden. Het is die krachtige combinatie die het ‘m doet. Het is goed te weten dat de schrijver niet meer meemaakte dat zijn creatie door de commercie zo gemangeld werd. E.H. Shepard heeft er nog een staartje van mee gekregen. De erven berustten toen al bij zoon Christopher Robin en zijn familie en die lieten zich -wél met moeite naar het schijnt- door het grote geld van de WaltDisneyCompany ringeloren en nu zit de wereld opgescheept met afzichtelijke, onaaibare gedrochten die niet meer lijken op Winnie-de-Poeh en zijn vriendjes zoals gecreëerd door E.H.Shepard. En ook de avonturen die ze beleven zullen wel door de molen van een modern redactieteam zijn gehaald. Maar stel je eens voor dat een snelschilder het beroemde schilderij ‘Het straatje van Vermeer’ op een nacht zou omtoveren tot een jaren zestig straatje, met twee patiowoningen en een Lelijk Eend voor de deur…. Hoeveel rumoer zal dat niet geven!? Waarom dan wél de kunst van A.A.Milne en E.H. Shepard zo verprutst! En zo slaat ongewild die gure aprilwind (april doet immers wat-ie wil) toch eventjes lelijk om mijn botten! Daarover gesproken: Ik denk dat de verhalen van beer Poeh en zijn vriendjes zich ook grotendeels afspelen in de maand april. Gezien alle weersoorten die in de verhalen voorbij komen: regen, hagel, wind, vorst, mist en soms een beetje zon. Uitgaande van het feit dat Poeh een echte beer is, heeft hij zijn winterslaap tenminste achter de rug.

Ik eindig met een citaat van Iejoor. Gewoon omdat ik van ezels houd, échte ezels welteverstaan. Hij peinst voor zich uit en zegt: ‘Ze hebben geen van allen Hersens, alleen wat grijs wol dat per ongeluk in hun hoofd gewaaid is, en ze Denken niet na’. Dat is anno 2025 op heel veel Hoofden (ver buiten het Honderd-Bunders-Bos) nog zeer juist van toepassing.

31.3.25 Steen op de maag Alle jaren dat we samen zijn vragen we elkaar na het opstaan hoe we hebben geslapen. Dat schijnt geen algemene gewoonte te zijn, want toen het me in een tafelgroepje eens ontschoot, oogstte ik er verbazing en ook bewondering mee en daar keek ik toch wel van op. Je ontwaakt uit een soort halfdode toestand en dan is het lijkt me goed te weten hoe je dat hebt overleefd. Negen van de tien keren slaap ik prima, maar vanmorgen ontwaakte ik met een soort steen in mijn maag. Niet vreemd, want ik tob over hoe oorlogstichters ten westen en ten oosten van ons kikkerlandje de wereld om zeep helpen en dat benauwt me enorm. Die steen komt ook een beetje doordat ik gisteren de hele dag met stenen bezig ben geweest. Niet lijfelijk, want oh-oh arme rug en dan, wat moet ik met echte stenen? Nee, ik had het boek Flint van Egbert Meijers voor de prijs van een halve kop koffie bij de inbreng gescoord en was daarmee kennelijk nog enigszins belast naar bed gegaan. Ik weet nog dat Egbert op een middag bij me in de winkel van het Hunebedcentrum kwam (voorjaar 2014) en dat we allebei verrast waren elkaar hier te treffen. Ik werkte er en hij kwam er voor een gesprek over de presentatie van zoals hij zei ‘een boek over stenen, flinten zoas wij hier zegt’. Daar had ik natuurlijk als onbezoldigde medewerker van het Centrum alles mee te maken, maar ze interesseerden me weinig. Hunebedden weer wel. Mijn interesse in de oudheid en dan met name in onder andere de Trechterbekercultuur, betrof toch vooral de mens achter de stenen of keien. Op school kwam het Stenen Tijdperk als een windzuchtje voorbij. Karel de Grote was belangrijker of de dood van Jan van Schaffelaar. Maar die steentijd wekte mijn belangstelling. Ik werkte maar kort bij het Centrum en het boek over de flinten van Egbert schafte ik niet aan. Tot nu dus.

En toen ging ik al lezende ongemerkt dat oude tuinpad af. Want iedere levensweg ligt bezaaid met stenen. Geen poezelige exemplaren om je hoofd op neer te leggen en zalig weg te dromen. Nee, stenen zijn niet om mee te spotten. Mensen dragen ze met zich mee en gaan er soms onderdoor. In onze taal komt de steen er niet goed vanaf. De steen des aanstoots, wie zonder zonden is werpe de eerste steen, een rollende steen vergaart geen mos ….. Nooit iets aardigs. In onze tuin liggen nog een paar brokken die ik uit Schotland heb meegebracht. Waarom? Een paar van die oerstenen betekenden voor mij meer dan een plastic afgietsel van Nessie, het Monster van Loch Ness. Een kilootje of 7½ á 10 hardware in mijn rugzak. De chauffeur van de dubbeldekker in Newcastle die heel gedienstig mijn rugzak wilde aanpakken, ging kreunend door zijn knieën. Op zijn vraag wat ik in ’s hemelsnaam wel meevoerde, zei ik ‘Stones’. Hij herhaalde het op stadionvolume door de bus. Het leek een scene uit On the busses! Het verwekte grote hilariteit bij de andere reizigers. Stenen uit Schotland, my god, hoe kwam ik op het idee? Daarvoor moest je wel zo’n maffe Dutchy zijn! Ze liggen nog steeds bij onze voordeur. Bezoek weet er niet van.

Harry Muskee droeg lange tijd een steen om zijn nek. Als teken van verbinding met zijn oergrond en het daar wonende volk. Of dat veel met zijn muziek te maken heeft, weet ik iet. Stenenbewerker Arie Vonk spreekt over de aanwezigheid van een ziel in stenen en voelt de pijn als hij er eentje bewerkt. Dat gaat ver. Mijn vader rolde altijd een dikke flint tegen de ouwe baanderdeur als het hard ging waaien. Dat gaf wat extra steun. Ik legde er in mijn jonge jaren weleens een rolletje klappertjes op en sloeg ze met een moker kapot. Dat gaf een geweldige knal. Mooi man! Van empathie richting stenen had ik toen nog nooit gehoord. Toch hebben wij er enorm veel aan te danken. Onze oudste bouwwerken stutten er op, doden krijgen een steen op hun graf. Het staat allemaal in het boek van Egbert Meijers. Keigaaf.

Hoe het nu gaat met de steen in mijn maag? Goed. Mijn vrouw roept beneden. Zij heet van achteren Steen. Let wel; daar heb ik haar niet op uitgekozen. Wie weet is die naam al zo oud als de oudste weg naar Rome: de Via Appia. De oudste flintenstraat ter wereld, zegt men, tot er bij Ondersteklappenveen en nog veel oudere wordt gevonden.

25.3.25 Gekapt Wat zo makkelijk lijkt, kan in de praktijk nogal tegenvallen. Op ons erfje -een Hollander zou een moord doen voor het stukje dat we onze tuin noemen- staan een aantal bomen. We houden van bomen. Ze brengen rust en bergen het huis een beetje op in een groene jas. Bovendien is het een paradijs voor vogels en een enkele eekhoorn. Dus zijn we zuinig op onze bomen. Toen ik hier bijna 40 jaar geleden introk, stonden er acht lindebomen. Misschien al geplant kort nadat het huis in 1918/19 was gebouwd. Maar enkele linden begonnen duidelijk ouderdomsverschijnselen te vertonen. Er ontstond rot aan de onderkant van de stam, hetgeen duidde op het onherroepelijke einde. Drie legden door de jaren heen het loodje. Wij vroegen hiervoor geen kapvergunning aan, ze waren toch niet meer te redden. Voor ons huis staat als een stugge volhouder in een slecht gebit, nog één van die oude linden. Bij een zomerse storm en een ongunstige windrichting, kan het betekenen dat de boom tegen de voorgevel van ons huis valt. Die kans is niet ondenkbaar. Ik belde dus met onze bomenman. Hij vroeg om welke boom het gaat en of wij een kapvergunning hebben. Nee! Tuurlijk niet. Die andere drie heeft-ie toch ook gewoon weggehaald. Het is geen bijzondere boom en ook valt het niet onder monumentenzorg of iets dergelijks. Dat zag ik toch verkeerd, zei hij. Zonder kapvergunning zou hij het niet durven weghalen. Hij zou er gestront mee kunnen krijgen. Oh? En dus belde ik vanmorgen de gemeente om te vragen hoe dat gaat, dat aanvragen van een kapvergunning. Daartoe gaf de gemeentemedewerker mij een mailadres. Ik kwam terecht in een oerwoud van vragen, waarvan ik na enige tijd het zuur kreeg.

Ik wil een aantal van die vragen wel even doornemen, opdat u weet wat u te wachten staat indien u een boom wilt verwijderen. U moet bij aanvang kiezen uit een verzamelbak werkzaamheden, variërend van Aanbouw, uitbouw of bijgebouw bouwen tot Zwavel maken in een clausinstallatie. Ik weet niet wat dit laatste is, maar het komt mij bedenkelijk voor. Ik kruiste Boom weghalen aan en kwam in de pagina Vergunningscheck. Daar kun je kiezen uit 24 werkzaamheden, variërend van Boom weghalen via Brug of stuw weghalen tot Windturbine weghalen. Toen volgde de vraag of wij al een Besi hebben. Besi staat voor Beschermde Soorten Indicator. Hierin vraagt de gemeente of de eigenaar van de te verwijderen boom de afgelopen 3 jaar onderzoek heeft laten verrichten of er zich beschermde dieren of planten in of op de boom bevinden. Nee, dat hebben we niet. Ik heb nog nooit van Besi gehoord en zal beslist geen boom laten omzagen als ik weet dat er zich een nest in bevindt. Dat lijkt me logisch. Daar ben ik geen Besi-onderzoek voor nodig. De volgende vraag: Bevindt de boom zich in een beperkingsgebied of boven een oppervlaktewaterlichaam? Nee, zou ik zeggen, maar ik begon langzamerhand aan alles te twijfelen. Daarna werd ik doorverwezen naar een site waar ik mijn persoonsgegevens moest invullen. Maar op de een of andere manier slikte het systeem mijn ID-code in combinatie met mijn wachtwoord niet en toen stopte abrupt mijn poging en werd ik terugverwezen naar de 285 werkzaamheden en begon het spel opnieuw. Ja doei! Ik kapte ermee.

Ik ben er een half uur mee bezig geweest en licht radeloos liep ik naar het raam met zicht op de boom. Hij begint al een beetje uit te lopen. Er landde een kraai in met een takje in zijn bek. Afgelopen zondag roetsjte er een eekhoorn naar boven en even snel weer naar beneden. Als ik dat op die vergunningscheck in zou vullen, kan ik de zaak wel schudden. Stiekem omzagen is ook geen optie meer. Zag ik daar al niet heel toevallig een auto van de gemeente langsrijden? Iemand van de Besi misschien?

20.3.25 Laatste winterdag Het Journaal sprak zo-even al van de eerste lentedag, zelfs het woord voorjaar kwam al voorbij. Officieel begint dat morgen pas, tenminste, zo is mij geleerd. Maar de laatste jaren lijkt het alsof we daar vanaf willen. Alsof het wel een maandje eerder kan. Dat heeft natuurlijk te maken met de verandering van het weer door de opwarming van de Aarde. Neem nou vandaag. Het was nabij 18 graden. We reden een ommetje, want alles schreeuwde erom. We deden Borger aan, kon mijn vrouw meteen een paar boodschapjes doen. Bij de Aldi. Daar komen we haast nooit. Intussen liep ik met Rossi een rondje. Over een paadje dat achter een huizenblok langsliep en waar ik meerdere mensen in de tuin bezig zag. Een man zat in zijn tuintje in korte broek de krant te lezen. 20 maart! Ik liep ook in niets meer dan een T-shirt. Ik kwam in de Sassenbergen. Een man was druk bezig zijn auto vol te stouwen met zo te zien sportspullen, roeispanen en dergelijke. Het was 16.02 zag ik op een klok die in de openstaand garage hing. Verder was het doodstil in de Sassenbergen. Waar komt die naam vandaan? dacht ik. Verder via de Hunzedal, de Julianastraat in de Harm Tiesingstraat. Harm Tiesing. Een grote naam in Borger. Boer en schrijver. Een niet alledaagse combinatie. Hij was een van de eerste Drenten die schreef in zijn spreektaal. Hij staat als man op leeftijd in gepeins vereeuwigd, de ene hand aan de pijp, in de andere een boek geklemd. De Geert Mak van zijn tijd.

Bij wooncentrum De Molenhof was het stil. Op een balkon zaten een man en vrouw iets te drinken. Vieruursborrel? Wij zouden elkaar misschien aardig wat kunnen vertellen. Ik kwam voor het eerst in Borger op mijn negende. Ging logeren bij ome Jan en tante Margje in Ees. We waren nog niet in het bezit van een auto en met de fiets was het te ver. Daarom bracht mijn vader me op de CZ. Hij zat ineengedoken op de lage zadel van het ding. Ik keek op de veel hogere achterzitting als een klein turfje over hem heen. Want ik behoorde bij de kleinsten van de lagere-schoolklassen, was altijd een van de eerste drie bij het inmarcheren tijdens de gymnastiekuitvoeringen in café Zwiers. Helmen droegen we nog niet. Mijn vader droeg zijn pet achterstevoren. Mochten we met de motorfiets onverhoopt komen te vallen, dan zou de klap niet veel harder zijn aangekomen dan wanneer ik met mijn eigen fiets tijdens een rondje racen weer eens uit de bocht vloog. Met ome Jan ging ik die zomervakantie op zijn brommer naar de warenmarkt te Borger. Ik mocht van mijn meegekregen gulden bij een speelgoedstalletje iets kopen. Een zakmes werd het. Eentje met twee paarlemoeren versierinkjes op de zijkanten (die overigens al snel loslieten). Het bevatte twee messen, een kleintje en een grote. Levensgevaarlijk speelgoed zeggen we nu, maar toen droeg vrijwel iedere jongen een zakmes, onder meer om een boog en pijlen te snijden. Jaren later zijn we nog eens op zoek geweest naar de familiegraven en vonden bijgevolg ook het graf van een verre voorouder die Manting Haandrikman heette. Rond 1820 stierf hij. Onze wortels liggen voor een deel in Borger en in Bronneger. Niet verkeerd. Daardoor heb ik iets met Borger.

De man en de vrouw op het balkon knikten me amper toe toen ik ze -een beetje welluidend misschien- groette. Bij de Aldi zag ik vooral veel oude mensen de zaak verlaten. Fietsers met helmen op. Zelfs een wandelaar met een soort van pothelm. Het is hier kennelijk gevaarlijk bewegen. Bij het Geneeskundig Centrum ernaast, hoorde ik een man keihard in zijn telefoontje vloeken. Een mevrouw, die net de klep van haar auto had geopend om haar boodschappen er in te doen, zei: ‘Hai-hai-hai, kan het niet wat rustiger’. Het was 16.26 uur. Ik liep even vlug de winkel in om te kijken hoe ver mijn eega met de boodschappen was. Het was er rustig. De kassière keek amper op toen ik de winkel zonder iets te hoeven af te rekenen weer verliet. Even later reden we Borger uit, op weg naar huis.

19.00 uur. Nog vijf uren te gaan, dan is de winter officieel voorbij en kunnen de schaatsen in het vet. De tuinstoelen staan al buiten. Ik heb er al meerdere keren gebruik van gemaakt. Leuk, maar op de keper beschouwt, ook absurd!

17.3.25 Cuba en Castro Ik las het boek Het verborgen leven van Fidel Castro, geschreven door zijn belangrijkste lijfwacht Juan Reinaldo Sánchez (uitgegeven in 2014) en viel van de ene verbazing in de andere. Ik had al nooit een hoge pet op van die Cubaanse baardman, zijn brallerige vrijheidsstrijd, zijn communistische idealen en de omverwerping van meerdere dictaturen. Sánchez eindigt het boek niet voor niets met de woorden: ‘Waarom worden de helden van een revolutie systematisch nog grotere tirannen dan de dictators die ze bestreden hebben?’ Woorden voor op een megategel. In mijn jonge jaren zag ik hier en daar weleens een poster van zijn zielsbroeder Che Guevara. Ik ben nooit achter dit soort charlatans aangelopen en nu ik dit boek over het leven en de misdaden van Fidel heb gelezen, ben ik daar alleen maar blij om. Want in welk een hel heeft el Jefe (koosnaam voor de grote leider) Cuba gestort? Fidel was vader van minstens 11 en mogelijk nog een handvol kinderen bij meerdere vrouwen. Dat hoeft op zich geen probleem te zijn, als hij ze als een goede vader opvoedt. Maar hij kende (laat staan erkende) ze amper en een aantal van hen zijn zelfs weggemoffeld. Zijn imperium bevatte minstens twintig huizen, het eilandje Cayo Piedra, meerdere Mercedessen en drie jachten. Verder was hij bijna aan elk denkbaar bedrijf op Cuba verbonden, al was het alleen maar om zich door de deviezen te kunnen verrijken. Over zijn paranoïde wantrouwen jegens bijna iedereen zal ik het niet hebben: ze was in ieder geval legendarisch. Het vermogen van Fidel Castro werd in 2006 door het Amerikaanse blad Forbes geschat op zo’n 900miljoen dollar, terwijl hij voor volk en vaderland volhield dat hij een arbeidersloon van slechts 900 peso per maand verdiende. Hij wilde zogenaamd één met het volk uitstralen. De schrijver van het boek, die veel misstanden van dichtbij meemaakte en ze beschreef, kwam tot het besluit om Castro de rug toe te keren, nadat hij een geheim onderhoud tussen Castro en Generaal Abrantes -toen Minister van Binnenlandse Zaken in zijn kabinet- opving. Het ging over de smokkel van een grote partij cocaïne uit Colombia. Toen dit kort erna aan het licht kwam, werden alle zogeheten daders na een kort verhoor (van een werkelijke rechtzaak was geen sprake) geëxecuteerd en/of voor vele jaren in de gevangenis gezet. Minister Abrantes, die tien jaar gevangenisstraf kreeg opgelegd, overleed na een hartaanval in de gevangenis. Er was echter genoeg reden om aan te nemen dat er sprake was van voedselvergiftiging. Castro ging uiteraard vrij uit. Hij bestuurde zelfs van bovenaf die rechtzaken. Juan Reinaldo Sánchez kwam in de problemen nadat hij voorzichtig had laten doorschemeren dat hij op pensioen wilde, iets wat gezien zijn leeftijd mocht. Maar doordat hij veel van Fidel Castro wist en mogelijk voor het leger spionnen uit zicht zou raken en zou kunnen ‘gaan praten’ met vijanden van het systeem, werd hij net als die bovengenoemde onschuldige mannen in de gevangenis gegooid. Doel was dat hij Minister Abrantes achterna zou gaan. Maar Sánchez kende de smerige spelletjes van Fidel door en door en overleefde mogelijk daardoor de martelingen in de gevangenis. Hij vluchtte met de nodige moeite naar de Verenigde Staten en schreef er zijn memoires.

Hoe kan het toch, dacht ik terwijl ik het boek dichtsloeg, dat iemand als Harry Mulisch zonder kritiek achter Castro aanliep en het ook trouw volhield? Of wilde hij het grote ongelijk niet toegeven? En niet alleen Mulisch. Ook de Colombiaanse schrijver Gabriel Garciá Márquez (nobelprijswinnaar) was goed bevriend met Castro en verbleef vaak met hem op zijn privé-eiland. Nu is de wereld vergeven van criminelen á la Fidel Castro, vandaag de dag bepalen enige dozijnen gekken het reilen en zeilen van de wereldpolitiek. In het verleden waren dat beulen als Stalin, Hitler, Mao Zedong, Idi Amin, Robert Mugabe, Haile Selassi, Kim Jong-il, Kadafi, Sadam Hoessein, Nicolae Ceausescu en vele (zucht) vele anderen. En nu zijn het tirannen zoals Poetin, Loekashenko, Erdogan, al-Assat, Kim Jong-un, Xi Jinping en de velen waarvan we niets horen, maar die er wel degelijk zijn. Moeten we Donald Trump er ook al toe rekenen? Hij is een ander soort crimineel/geldwolf/tiran en heeft zijn handen nog niet zichtbaar rood gemaakt, maar de regels die hij wél heeft doorgevoerd (en de velen die nog op de rol staan) zijn even Cubaans als die van Fidel Castro en de leiders en strijders van al die andere dictaturen. Dat houdt in dat iedereen die zich tegen hen verzet, ook in de zin van het corrigeren van onjuistheden, vroeg of laat de tent wordt uitgewerkt en voorgoed uit beeld verdwijnt. Ik noem dat voor het gemak de Khashoggi-oplossing.

Cuba wordt nu geleid door President Miguel Díaz-Canel. Er heeft na de overgangsperiode waarin Raúl, de broer van Fidel, Cuba leidde, een grondwetswijziging plaatsgevonden, waarin staat dat een president bij aantreden niet ouder mag zijn dan 60 jaar en maximaal twee ambtstermijnen van elk 5 jaar mag aanblijven. Ook doet Cuba voorzichtig zaken met ‘kapitalistische’ landen. Iets waar Fidel zich -voor het beeld- met hand en tand tegen verzette. Maar niet heus dus! Blijkt uit het boek. Het idyllische beeld dat wij kennen van Cuba is zo nep als wat. Het was en is nog steeds een arm land. Bijna wekelijks zie ik wel reisadvertenties met dansende Cubanen op sneeuwwitte stranden. Dansen en muziek heeft de reactionair Fidel Castro niet kunnen uitbannen! Ook omdat hij er niet van hield. Dat scheelt dan weer.

12.3.25 Opmerkelijke overeenkomsten Tegen eind ’63 schafte onze vader televisie aan. Dat ging niet zonder slag of stoot, daarvoor moest hij eerst geprikkeld worden en daar had de dood en de rechtstreeks uitgezonden begrafenis van John F. Kennedy op maandag 25 november deels mee te maken. Ik aanschouwde dit met mijn moeder bij de Hilbollings. Dat wij -mijn jongere zus en ik- bij de ouwe Jans Koops, die een paar huizen verderop woonde en die als seizoenarbeider jaren bij onze vader werkte, televisie keken, kon hem weinig schelen. Dan kreeg hij nog eens bezoek. Maar dat onze moeder voor een televisie-uitzending naar de buren uitweek, was zijn eer te na. De halve buurt bezat inmiddels al een televisietoestel. Onze vader, niet vies van enige borstklopperij aangaande de groei van zijn bedrijf en zijn persoon, kon dit moeilijk verkroppen en toen mijn broer Heildert rond die tijd door een valpartij lange tijd met een been in het gips op een stretcher in de kamer lag en zich niet kon verpozen met een boek, ging onze vader overstag.

Met sinterklaas dat jaar kreeg ik Arendsoog en het blaffende zand. Ik heb dat boek toen en later vast meerdere keren gelezen en daarvoor of daarna in totaal een vijftal titels uit diezelfde serie gekregen. De meesten heb ik allang opgeruimd of weggegeven, behalve die van dat blaffende zand. En die heb ik van de week weer es gelezen. Meerdere mannen van mijn leeftijd vergooien zich nog weleens aan een Arendsoog, dus ja waarom ik niet?

  • Voor niet-kenners: Arensoog heet in het echt Bob Stanhope en is een creatie van Johannes Nowee, schoolhoofd te Den Haag. Hij schreef die boeken vanaf 1935 tot zijn plotselinge dood in 1958. Vanaf deel 20 zou zijn zoon Paul het werk overnemen. Hij eindigde met nummer 63. Er zijn in totaal meer dan 4.5 miljoen Arendsoog-boeken verkocht.

Arensoog bezit een familieranch in Arizona en werkt altijd samen met Witte Veder om ergens in de wijde omtrek problemen op te lossen. Meestal gaat dat om losgeslagen bendes. In het blaffende zand is dat ook het geval. Arensoog en zijn vriend worden door een mevrouw gevraagd het stadje Calamayor in Mexico van een rammeiende bende te verlossen. Arendsoog kan geen onrecht verdragen en ze gaan er meteen op af en slagen uiteraard zonder veel bloedvergieten in hun opzet. Want dat doen al die Arensoog-verhalen. Het zijn feelgood cowboyboeken; ter lering en vooral ter vermaak. Wat me in dit deel echter trof was dat het zoveel raakvlakken heeft met de huidige tijd. Dat kon ik als 12-jarige lezer natuurlijk niet zo zien. Om te beginnen is de grote aanstichter van al het kwaad dat Calamayor (een niet bestaande stad) teistert een grootgrondbezitter die vreselijk rijk is en in het bezit van een zeer luxueuze hacienda blanca (hagelwitte landhuis) met enorme tuin. Hij probeert goede vriendjes te zijn met iedereen en daardoor wordt hij ook wel ‘Señor Popular’ genoemd. Hij wil president van het land worden en daarvoor is hij hun stemmen nodig. Hij bedenkt hiervoor een sluw plan. Hij laat een aantal vagebonden een bende vormen en ze regelmatig los gaan in het stadje. Ze bestormen regelmatig ’s avonds schietend de hoofdstraat, stichten branden, vallen mensen aan en plunderen een en ander. Ze krijgen hiervoor van de grote baas goed betaald. De gedachte hierachter is dat als hij de tijd rijp acht, hij middels een tweede groep de eerste zal overmeesteren en dat híj dan als de oplosser van het kwaad zal worden gezien en de vruchten (lees: stemmen) zal plukken. Maar zover zal señor Todoli Marco niet komen, want onverwacht steken Arendsoog en Witte Veder een spaak in het wiel van dit snode plan. Als señor Todoli Marco kort daarop veilig en wel is opgesloten in de gevangenis en de rust is weergekeerd in Calamayor, legt Arendsoog in een stampvolle taberna (bar – vader en zoon Nowee voegen heel pedagogisch vertalingen toe) uit hoe de vork in de steel zit. Iedereen is opgetogen. Hulde aan Arendsoog en zijn vriend Witte Veder! Einde verhaal.

Nu even naar nu. De voorlaatste verkiezing van Amerika ging niet naar de zin van señor Trump. Hij stond op verlies en wilde er hier en daar wat duizenden stemmen bij smokkelen en toen deze chantagepogingen mislukten, zelfs uitlekten, brulde hij over ‘gestolen verkiezingen’ en liet hij vlak voor de inauguratie van zijn tegenstander het Capitool bestormen. Dat hier eventueel doden bij zouden vallen, zoals ook in de Arendsoogboeken helaas weleens gebeurt, moest men maar voor lief nemen. Collaterol damage, ofwel nevenschade. Men moest vooral ‘verrader’ Mike Pence hebben en wilde Nancy Pelosi als het grote kwaad het liefst op een staak in de tuin van het Witte Huis (hacienda blanca!) spietsen ….! Tja, gevalletje van nevenschade zou het dan worden. Ook deze opruiende bende was georganiseerd en iedereen wist wie er achter stak. En de bende die nú het Witte Huis bevolkt en de lakens uitdeelt doet daar niet voor onder. Ik geloof niet dat de boeken van vader Johannes Nowee en zoon Paul zijn vertaald, anders zou ik het aannemelijk vinden dat de jonge Donald Trump het blaffende zand heeft gelezen. Of zijn er andere, stichtelijke boeken die eenzelfde soort verhaal vertellen? Old Shatterhand & Winnetoe van Karl May bijvoorbeeld. Hoe dan ook, ik houd deze Arendsoog nog even op de plank. Het heeft zijn nut bewezen. Wie weet verschijnt er te zijner tijd toch nog een nieuwe, eigentijdse Arendsoog. Eentje waarin hij en zijn maatje ’s werelds bekendste witte huis van het geboefte zal ontdoen. Ik kan niet wachten het te lezen!

7.3.25 Verering Mijn leven staat voor een groot deel in het teken van boeken en uiteraard lezen. In de aanschaf van boeken moet je natuurlijk niet doorslaan, maar dat kun je van alles zeggen. Je zou, om ruimte te besparen, bijvoorbeeld kunnen overgaan op e-boeken of streamen, want al die papieren boeken kosten massa’s bomen en daar worden er al zo vreselijk veel van omgehakt. De omschakeling van papieren naar elektronische boeken is echter maar deels gelukt en dus worden er nog steeds enorm veel zogeheten fysieke boeken gekocht. En ook tweedehands boeken lopen als een tierelier. Dat bewijzen de nodige boekenmarkten, waar vooral verzamelaars hun geliefde schrijvers willen completeren. Nu ben ik niet zo’n fervente verzamelaar die van bepaalde schrijvers alles móet hebben. Of een verzamelaar die alleen boeken verzamelt voorzien van de handtekening van de auteur of eentje die zich puur richt op eerste drukken. Dat bestaat allemaal, maar is toch niet echt mijn ding. In mijn verzameling heb ik wel een paar gesigneerde exemplaren. Van Kees Buddingh’, van Godfried Bomans, van Frank Westerman en van Koos van Zomeren. Meer niet. Ik heb er nooit voor in de rij willen staan. De handtekening van Koos van Zomeren is de enige uitzondering die ik gezet heb zien worden. We zouden naar een lezing van hem in het Geert Teis-centrum te Stadskanaal. Het was in de foyer, dus storm zou het niet lopen. Maar mijn vrouw voelde zich niet lekker en bleef liever thuis. In de pauze van zijn optreden konden de bezoekers werk van hem inzien en eventueel kopen. Daartoe was er een kijktafel door de plaatselijke Bruna opgesteld. Ik kocht er Wat wil de koe en voegde mij bij het tafeltje waar de schrijver zich achter had geïnstalleerd om te signeren. Ik was op dat moment de enige en dat maakte het een beetje een treurige vertoning. ‘Wat zal ik er in schrijven?’, zei Koos sonoor. Ik zei dat mijn vrouw niet kon komen en dat ik het boek voor haar had gekocht. Gesneden koek voor signeerders. Ik noemde haar naam en die schreef hij er heel priegelig in. Ik had sterk de indruk dat hij net zo onhandig was met de situatie dan ik. We zouden in het aanpalende theatercafé heel aardig over koetjes en kalfjes kunnen babbelen en daarna volmaakt gelukkig elk zijn weg kunnen gaan. Maar Koos moest nog op voor een tweede voorleesblok en ging meteen daarna weg. Zijn werk bleef ik kopen, totdat hij op zeker moment zei dat hij ermee op hield. Dat hij met pensioen ging. Maar dat doen schrijvers niet. Leer mij ze kennen! Er liggen altijd nog laden vol verhalen en complete manuscripten en die gaan hoe dan ook in druk verschijnen en zo rolt dat schrijfbedrijfje nog een tijdje door.

Op de Amsterdamse Uitmarkt van 1994 bleef ik even bij het stalletje staan waar Adriaan Morriën zijn boeken verkocht en signeerde. Het was maar een klein stalletje en Adriaan was druk in gesprek met iemand. Ik wilde ze niet storen en liep verder. Daarna kwam de grote kraam waar Maarten ‘Hart verkocht en signaleerde. Maarten was na zijn coming-out als dragqueen enorm populair en gek genoeg vooral bij vrouwen. Van het feminisme moest hij niets weten, dat had hij eerder al eens aardig gefileerd. Hij koos liever de diva-kant en vermeed daardoor al te grote schuring en dat pakte goed uit, vooral voor zijn beurs. Ik kon tussen de voornamelijk vrouwen door amper zijn gladde monniksschedel ontwaren. Zijn boeken verkochten inderdaad als warme broodjes. De handtekeningen van Bomans en Buddingh’ heb ik niet zelf gescoord. Bomans stierf eind 1970 toen ik amper met het lezen en verzamelen van literaire boeken begon. Buddingh’ piepte er in 1985 plotseling tussenuit, net voor ik hem had ontdekt en ik hem ergens had kunnen treffen. Nee, deze twee gesigneerde exemplaren kocht ik voor een paar gulden op de markt. Misschien zijn ze inmiddels een fortuin waard.

Want dat is de andere, ietwat bedenkelijke, kant van zo’n krabbel. Je ziet het ook bij sportfanaten. Staan ze in de rij, voor een handtekening op het shirt van hun favoriete club. Of in een boekje of zoals vroeger op een ansichtfoto. Die verering heb ik gelukkig niet. Ik heb daardoor weleens te doen met bekende mensen die gewild of ongewild steeds maar hun signatuur moeten zetten in een boek of iets dergelijks. Jaren geleden liep ik tijdens een cultureel weekend in Assen door het winkelpaleis van Vanderveen en zag op de boekenafdeling achter een tafeltje een signerende meneer. Er stond een rijtje mensen te wachten. Eén van hen, een mevrouw, legde een stapeltje boeken voor de schrijver neer en vroeg of hij ze wilde signeren. Hij toog aan de arbeid. Toen hij na de zoveelste krabbel even opkeek, zag ik dat het Frank Westerman was. Hij is een geweldige schrijver, ik lees zijn boeken graag. Toch bleef het ook nu bij kijken. Jaren later kocht ik bij inbrengwinkel ‘Het Goed’ zijn boek over de zoektocht naar de ark van Noach en wie schetst mijn verbazing: het was gesigneerd bij Vanderveen te Assen. Misschien wel op diezelfde zaterdag als toen ik hem hier bezig zag. Wonderen bestaan, maar je moet ze niet gaan zoeken.

4.3.25 (OverlijdensAdvertentieBovenschriften 3) Uitvaren Zo af en toen kom ik een verwijzing boven een overlijdensadvertentie tegen die te maken heeft met het woord ‘varen’ in de betekenis van ‘uitvaren, verlaten, uit huis gaan’. De precieze oorsprong heb ik niet kunnen achterhalen, zelfs het Middelnederlandsch Woordenboek zegt onder het lemma Utevaert niet meer dan: ‘uitvaart van iemand, het uitvaren (met een vraagteken erachter)’ en bij Utevaren: ‘weggaan uit iets, iets verlaten, uitvaren per schip’. Bij beide woorden (lemma’s) wordt het verbonden met ‘begrafenis of lijkdienst’. Houd ik mij vast aan het idee van ‘varen’, dan kom ik bijna automatisch terecht bij Sail away van Randy Newman. Er wordt overigens in meerdere popliedjes gesaild, maar dit liedje van Randy Newman was voor mij een van de eerste waar ik het zo duidelijk mee associeerde. Het zit natuurlijk in de titel en in het walsende refreintje dat makkelijk tot inhaken en meedeinen uitnodigt. Daardoor ontgaat je het venijn in de tekst. Randy Newman is meester in dubbelle bodems, het is altijd oppassen geblazen. Ook bij dit liedje. Het gaat over mensen die naar Amerika varen en (wordt voorgespiegeld) daar in een soort hemels paradijs terecht te zullen komen. Alles is er voorhanden. Nooit meer je knieën verslijten bij het zoeken naar voedsel in de jungle. Aankomst is in Charleston Bay. Zoekt men deze stad aan de oostkust van de Verenigde Staten op, dan leest men dat hier gedurende enige eeuwen de meeste tot slaaf gemaakten vanuit Afrika binnenkwamen. Charleston Bay was het begin van wat een hel voor de meesten van hen zou worden. Maar het liedje doet gezellig aan en zo zet Randy Newman de argeloze luisteraar op het verkeerde been. In een tweede bovenschrift van een liedje van Randy Newman, is hij aanmerkelijk vriendelijker. Dit eindigt met: Papa we’ll go sailing. Heel onschuldig. Rod Steward coverde van Gavin Sutherland het liedje Sailing. Het werd denk ik zijn grootste hit. Op de terugvaart van Engeland in de zomer van 1975, werd het tot vervelens toe in de uitgaanszaal van de ferry The Northland gedraaid en het heeft er zeker toe bijgedragen dat ik erdoor in nauw contact kwam met Debbie Nicholls. We zochten een rustiger plekje op het achterdek en de rest is geschiedenis. Maar nog steeds kan ik dat weemoedige, neuzerige afscheidslied van Rod Steward niet best verdragen. Denk er een kade bij met uitzicht over de Noordzee en de tranen komen vanzelf.

Mogelijk heeft dat noemen van het uitvaren, het wegzeilen, ook te maken met het alom tegenwoordige eilandgevoel. Elke keer als ik terugvoer van bijvoorbeeld Terschelling of Ameland, voelde ik een bijna niet te bedwingen begeerte meteen met de volgende boot terug te keren. Met Engeland hetzelfde. Daarin ligt misschien ook de inspiratie van de schrijvers van die liedjes: heimwee. Heimweh …., zoals niemand dat woord kon zingen als Freddy Quinn en die ons – achterblijvers- aldus vanaf het hagelwitte strand van Hawaii een saluut bracht. Het is het vrije, het teugelloze, zoals in een bovenregel naar een tekst van een andere Freddy, Mercury van Queen in dit geval: Now the wind has lost mij sail, who will guide me home ….. Daarin klinkt een zekere ontreddering: grote kans dat er niemand zal zijn. Het is ook niet de bedoeling dat die zeiltocht op die eindeloze zee zoals bedoeld in ‘uitvaart’ moet eindigen op een eiland en dus zullen Freddy Quinn en ook Harry Belafonte afvallen, want die komen in hun liedjes steevast terug op hun island in the sun. De dichter Kahlil Gibran zegt het ook mooi: De zee die alle dingen tot zich roept, roept ook mij en ik moet scheep gaan. Je voelt ook hierin dat het weleens zijn laatste vaartocht kan worden. Maar hij moet weg, weg van zijn aards bestaan; de cirkel is rond. Maar ook hier: heimwee of wensigheid, zoals dat in mijn streek wordt genoemd en wat misschien wel het beste dat enorme lege gevoel bewoordt: de ziekte van het verlangen.

Nederland telt veel plezierschippers, maar tegen de avond meren de meesten ergens aan en pikken een terrasje. We gaan voor veilig. Geen wonder dat er zo weinig Nederlandse dichters over het varen op de grote oceaan de bovenzijde van overlijdensadvertenties sieren. Zelfs scheepsdokter/dichter Jan Slauwerhof, toch een behoorlijke zeebonk, heb ik niet in mijn verzameling bovenschriften kunnen vinden. De enige, dit flintertje: de laatste smalle ree van zand lieten de erfgenamen van Jan Smeltekop ons krantenlezers in 2015 na, maar helaas onder een loodzware strofe uit The old men and the sea van Ernest Hemingway. Daar valt moeilijk tegenop te boksen. Bob Dylan tenslotte voer ook weleens met een bootje op de volle zee en noemt het meerdere keren in een lied, maar boven iemands uitvaart heb ik nooit een maritieme zinsnede van hem aangetroffen. Sorry Bob, want ik houd mij aan de door mijzelf opgelegde regel.

28.2.25 Geschiedenis Ik keek met stijgende verbazing naar het steeds meer uit de hand lopend gesprek tussen DJT en president Zelensky van Oekraïne. Het was geen man tegen man twistgesprek, eerder een reprimande van een stiefvader tegen zijn onwillige stiefzoon, geholpen door een kruiperige buurman (JDVance). De Britse krant The Telegraph schrijft dat het nog veel erger had gekund als ze zouden zijn gaan slaan. Ik was vooral verbolgen over de inmenging van JDVance. Hij mag dan de loco-president van de VS zijn, dat wil nog niet zeggen dat hij zich ermee had te bemoeien. Officieel mág het wel, hoorde ik bij Nieuwsuur, maar onredelijk blijft het. Als er vroeger om wat voor reden onder jongens gevochten werd, dan ging dat tussen twee personen en niet twee tegen één. In de grote mensenmaatschappij werkt dat anders. DJT is van de smerige kant en het maakt hem niet uit of iets er nou wél of níet eerlijk aan toegaat. Hij zal krijgen wat hij hebben wil. Oekraïne heeft delfstoffen en daar jaagt hij op. Voordat Rusland hem voor is. Oekraïne wil bovendien deel uitmaken van Europa en daardoor zullen die grondstoffen aan de grijpgrage vingers van Amerika voorbijgaan. Dat brallerige Great Again krijgt dan een kras of valt stukje bij beetje in duigen.

Ach, lag het allemaal maar zo makkelijk. Maar met DJT en zijn loyale loco’s valt niet te praten. Deze week nog liet DJT weten dat Europa ‘niets ís en niets kán’. Nou ja, dan weet je waar je staat. President Macron van Frankrijk mocht hem van de week bijna kwijlend voor de bek trekken (zoals wij dat vroeger zeiden), de nieuwe Engelse leider Keir Starmer, overhandigde hem een uitnodiging namens Koning Charles en daarna mocht Zelensky zich presenteren. Aan dat mannetje zonder stropdas heeft DJT een gruwelijke hekel. Dat heeft een voorgeschiedenis dewelke DJT dwars zit en daarom haalde hij oud-president Biden er nog eventjes bij. Kan het lager?! Er moest luid en duidelijk voor volk en vaderland worden gewroken. Onbeschoft patjepeeërgedrag en allemaal heel doorzichtig. Enfin. De Oekraïners kunnen hun borst nat maken, want nu hebben ze Amerika en Rusland tegen zich. Vroeger kwam het gevaar alleen uit het Oosten, nu evenzeer uit het Westen. Wie had dat ooit kunnen denken?! In Europa blazen de meeste regeringsleiders de loftrompet voor Zelensky en dat gaat een staartje krijgen. Straks wil Amerika niets meer van ons weten en zitten wij met een ingestorte exportmarkt. En de Amerikanen zonder onze spullen. Want er gaat vanuit Europa enorm veel naar Amerika en dat is een ergernisfactor van jewelste voor DJT. Hij zei hier van de week over dat wij Europeanen hem naaien. Ja, aan vuige taal geen gebrek. Dat zullen we Mark Rutte niet gauw horen zeggen en die moet volgende week op audiëntie bij DJT. Ik denk dat de tijd niet ver weg is dat Europa producten uit Amerika zal gaan boycotten onder het mom: ‘Koopt Europees!!’ Net zoals dat in de vooroorlogse jaren ook gebeurde. ‘Koopt Hollansche waren’, was toen vrij algemeen.

Moet ik op den duur mijn platen- en boekenkasten kuisen van Amerikaanse artiesten en schrijvers? Dat zal moeilijk gaan. Bovendien denk ik dat weinig progressievelingen achter die bullebak aan zouden hebben gelopen. Ik zeg dit bewust in de verleden tijd, want de meesten Amerikaanse schrijvers op mijn planken zijn dood en welhaast vergeten, evenals veel muziekartiesten. Die hoeven dus niet weg. En de nog levenden houd ik in ere, omdat ik er domweg geen afstand van kan doen. Maar een zekere grimmigheid bekruipt mij de laatste dagen wel als ik iets Amerikaans buiten mijn territorium aantref. Gisteren bij het passeren van een Tesla, voelde ik lichte jeuk in mijn rechterhand er een jaap van een kras op aan te brengen. Dat deed ik natuurlijk niet, want a: ik had niets bij me om mee te krassen, b: die auto’s worden in elkaar gezet in Hamburg (geloof ik) en dus half-Europees en c: dingen vernielen ligt niet in mijn aard. Gingen we vroeger niet smalend voorbij aan een Lada? Russische roestbakken voor gestaalde communisten. De verbeten communistenjager McCarthy zou zich nu omdraaien in zijn graf. Het kan verkeren. Intussen slaapt Zelensky zijn heldenslaap in Washington. Ooit zal hij net als Mandela op het schild worden gehesen en toegejuicht. Dat kan nog wel even duren. Eerst moet Amerika schoon schip maken en Rusland inbinden.

26.2.25 Knauw Ik wil zo graag geloven dat de mensheid deugt, maar word desondanks steeds weer in dat vertrouwen beschaamd. Jaren kan het goed gaan, beweeg me zorgeloos door het leven, afgezien natuurlijk van lichamelijke kwetsuren die moeilijk zijn te voorkomen, en dan ineens springt er een duveltje voor m’n voeten.

Neem vanmiddag. We waren even naar Veendam. Ik had onze auto tussen twee anderen gemanoeuvreerd, want de parkeerplaats was tjokvol. Het kon net. Uitstappen ging met moeite. Zonder krassen en brokken had ik het voor elkaar gebokst. Mooi. We gingen de stad in. Niet te lang, want ik wilde voorkomen dat de twee auto’s naast die van ons de draai niet konden krijgen en daardoor mogelijk schade zouden veroorzaken. We liepen terug. Ik zag nog net een jonge vrouw aan de achterkant van haar of onze auto kijken en daarna met een andere vrouw weglopen. Mijn eerste gedachte ‘heeft zij de onze misschien geraakt?’ Ze had mij niet gezien. Wel zag ik enige krassen op onze achterkant, op de hoek, waarvan je zou kunnen denken dat een auto deze bij het indraaien veroorzaakt zou kunnen hebben. Allemaal heel speculatief. Het zijn een paar krasjes van niks en we reden weg. Toen gebeurde er iets geks. Terwijl we naar de uitgang van de parkeerplaats reden, rende de mevrouw van zo-even de rijbaan op en maande ons tot stoppen. Weliswaar tamelijk opgewekt. Ze vroeg of ik degene was die naast haar geparkeerd had gestaan en dat ik langs haar auto was geschuurd, want zij had schade aan de voorkant. ‘Langs haar auto geschuurd?’, dacht ik en zei ‘Dat kan helemaal niet’. Want in de gegeven situatie moest de schade op de aangegeven plekken zijn ontstaan doordat háár auto langs die van ons zou zijn gegaan. Niet andersom. Een logische constatering waar zij niet mee akkoord ging. Ik reed op haar verzoek terug naar de plaats van het delict en legde uit hoe dat volgens mij zat. ‘Kijk je rijdt er zo in en hup … ‘. Maar voor ik het wist was zij al bezig een schadeformulier in te vullen. Mij best. Ze zei dat haar auto hier al vanaf 8.00 uur had gestaan, hetgeen door de andere vrouw -bleek haar collega te zijn- werd beaamd. Het kon niet anders dan dat ik de schade had veroorzaakt. Ik protesteerde ingetogen, wilde geen scene. Je weet nooit wie zich er op zo’n parkeerplaats ineens mee gaat bemoeien. Lang verhaal kort. Ik vulde mijn gegevens -hetzij summier- in en liet het erbij. Afwachten maar.

Het zat mij ’s avonds (en zit) mij niet lekker. De -zeer lichte- schade kan op de wijze zoals ik de auto er inparkeerde niet door mij zijn veroorzaakt. Mogelijk had zij die schade (amper zichtbaar stukje verf van het voorste spatbord) al en probeert zij het via mijn verzekering hersteld te krijgen. We reden weg en hadden het er nog uitvoerig over. Het deed me denken aan eenzelfde soort gevalletje zo’n 25 jaar geleden. Het was nog in de guldentijd. We waren wezen chinezen aan de Ambachtsstraat in Gieten. Het was winter, het had licht gesneeuwd. Bij het wegrijden gleed ik een ietsje weg en tikte tegen een auto -een Opel combi- die voor de uitrit van het restaurant stond geparkeerd. Ik stapte uit en bekeek de eventuele schade. Die moet mee zijn gevallen, want ik kon niets vinden. Kennelijk was ik tegen het achterwiel aan gekomen. We reden naar huis. ’s Maandags, kort na de middag, werd ik gebeld door een politieagent. Geen dagelijkse kost. Hij legde mij voor dat ik jongstleden zaterdag tegen 18.00 uur na een aanrijding in de Ambachtsstraat te Gieten was doorgereden en dat was een overtreding waarvan alsnog verbaal zou moeten worden opgemaakt, hetgeen eventueel bestraft moest worden. Was mij een en ander bekend? Ja en nee! Ik schrok mij een hoedje! De agent vertelde nu op een aanmerkelijk rustiger toon dat de eigenaar van het voertuig vanuit het restaurant had gezien dat ik zijn auto had geraakt, dat ik was uitgestapt en naar zijn auto had gekeken en daarna was vertrokken. De man zei ook dat hij nog had geprobeerd mij tegen te houden. Van dat laatste was mij echter niets bekend. Ik vertelde nu míjn versie. In mijn hoofd lichte Veenhuizen al op. Water en brood, wasknijpers fabriceren …. Maar gelukkig werd de soep niet zo heet gegeten. De agent zei dat de eigenaar van de auto bij de politie bekend was en dat die er mogelijk een slaatje uit probeerde te slaan. Hij verstrekte mij zijn telefoonnummer en adviseerde mij hem te bellen. Dat deed ik meteen. Het bleek een vriendelijk klinkende man uit Oosterwolde, die aan het eind van ons gesprekje zei dat de schade 1500 gulden bedroeg. Als ik het betaalde, zou er verder geen haan naar kraaien. Dat hij dat al zo precies wist verbaasde mij en maakte mij argwanend. Ik liet hem weten dat ik in dat geval liever mijn verzekering erop af zou sturen, voor een exacte schadeberaming. O, niet doen, dat zou maar een hoop gedoe veroorzaken en mijn eventuele no-claim in gevaar brengen. Maar ik betaalde niet en lichte mijn verzekering er toch over in. Toen ik later -uit gezonde nieuwsgierigheid- bij mijn verzekering informeerde hoe deze zaak was afgelopen, zei de jongen aan de lijn dat de auto van de gedaagde niet eens de waarde van 1500 gulden vertegenwoordigde en dat die man er inderdaad een slaatje uit wilde slaan.

Welnu, het geval van vanmiddag deed mij daar sterk aan denken. Onderweg naar huis hadden we het over deze vorm van flessentrekkerij, ondanks dat het hele aardige vrouwen waren. ‘En die krasjes aan de achterkant, zaten die er al niet? Je bent laatst langs het gaas geschampt’. Dat was waar. Die man uit Oosterwolde was ook heel aardig en die wilde het op een akkoordje gooien. Enfin, we wachten maar af en voor het geval het ons geld gaat kosten, ga ik de situatie op het kantoor van de verzekeringsmaatschappij heel precies voorleggen. Ik heb nog een paar Dinky Toys om het te duiden. Maar mijn vertrouwen in de mensheid krijgt onverwacht toch weer een aardige knauw.

20.2.25 Terug naar de voorvaderen Mijn vader zou vandaag 105 zijn geworden. Dat is een leeftijd die voor weinigen is weggelegd en dus ook niet voor mijn vader. Spijt me dat? Nee, niet echt. Nog afgezien van de lichamelijke rompslomp die zulke ouden-van-dagen hebben te doorstaan, maar ik had met mijn vader niet zo’n geweldige band en heb hem na zijn dood niet echt gemist. Ik hoor weleens mannen zeggen hoe zo’n hechte band ze met hun vader hadden. Dat is iets waar je afgunstig op kunt zijn. Alleen, zulke mannen ben ik zelden in het echt tegengekomen. Het heeft mij mede weerhouden een gezin te stichten. Niet de lusten -en die zijn zonder enige twijfel grenzeloos plezierig!- maar ook niet de lasten. ‘De tijd heelt alle wonden’, zingt Herman van Veen in mijn hoofd. Zo is het. Gedane zaken nemen geen keer, ik koester geen wrok, leef mijn leven en sta vrijwel iedere dag goedgemutst op. Als ik aanhanger van een zeker geloof zou zijn, zou ik nu een kruisje slaan, want het is een voorrecht zo makkelijk te mogen leven.

Genoeg pedanterie! Want beluister ik het nieuws de laatste dagen dan zinkt mij de moed in de schoenen. Weinig te lachen. Wat die DJTrump allemaal bekokstooft, daar draait je maag van om. We wonen weliswaar ver van de geplaagde regio’s waar hij zijn gulzig oog op heeft laten vallen: Canada, Panama, Groenland, Oekraïne, de Gazastrook en wat er nog komen gaat. DJT maakt vandaag zijn eerste maand vol en heeft inmiddels voor meer onrust gezorgd dan alle vorige presidenten van de Verenigde Staten bij elkaar. Er zijn een hoop zaken waar je je boos over kunt maken, over het voornemen van het inpalmen van de genoemde landen of over de ongekende bulk aan desinformatie en leugens die met name DJT verspreidt. Maar één van de eerste decreten die DJT ondertekende was dewelke afrekende met wat hij noemde ‘de afwijkende genders’, of zoals hij het zei: ‘Vanaf heden zal ieder mens genoemd worden naar datgeen wat in het geboortecertificaat staat: M of V. Het is klaar met dat gedoe van die LHBTIQ-ers’. Moet mij dat zorg baren? Ja zeker! Het gaat namelijk niet alleen om de diversiteit in seksen, maar één stap verder en andere lichamelijke en culturele kenmerken moeten voortaan ook worden vermeld en dan kun je gerust spreken van een algehele segregatie, dwz: apartheidssysteem. En weer een stap verder en de rammen worden van de ooien gescheiden. Want DJT en de zijnen streven naar een puur mannelijke, masculiene bestuursmaatschappij – eentje waarin bovendien geen plaats is voor kritiek. De NRC kopte vorige week, dat de Republikeinen ’tegen heug en meug instemmen met de voorgestelde benoemingen van DJT en zijn naaste vazallen’, want anders worden zij zelf van de lijst afgevoerd en kunnen ze hun koffers pakken. Ultra loyaliteit is een vereiste! De staatskas wordt als klap op de vuurpijl door ERMusk en zijn naaste multimiljardairs beheerd en dat zijn beslist geen empathische types. Dat maakt het land wankel en gevoelig voor opstand (lees: revolutie). Voor de goede orde: u heeft dit niet van mij!

Wat betreft de toekomst: DJT zal de geschiedenis laten herschrijven. Dat deed zijn goede vriend Poetin al eerder. De Joden zullen de schuld krijgen van het veroorzaken van De Tweede Wereldoorlog. Niks holocaust, swastikapraatjes voor de vaak! ERM en DJT zullen Hitler’s naam in ere herstellen, evenals die van Stalin en Mussolini. Ze zullen de oerbevolking van Amerika beschuldigen van landjepik, want zij zijn immers (plusminus 20.000 jaar geleden) vanuit Midden-Azië via de Beringstraat naar Amerika overgestoken en dienen, net als de nakomelingen van de Afrikaanse tot slaaf gemaakten, terug te keren naar het land van hun voorvaderen. Daarnaast zal het stemrecht van vrouwen worden afgeschaft en elk zich manifesterende Democraat zal worden opgesloten in een concentratiekamp en daar te werk worden gesteld de troep te produceren die nu door de Oeigoeren in China onder dwang wordt geproduceerd en die Amerika overspoelt. Dat kan anders. Amerika moet zelfvoorzienend zijn, want Amerika heeft dorst, ongelooflijke dorst …. American thirst!

Ik zuig dit natuurlijk allemaal uit mijn duim. Hoewel, dat van dat stemrechtherziening ben ik al ergens tegengekomen. Daar zullen we nog wel van horen. En van die andere zaken zal ik, als ze door DJT of één van zijn handlangers worden voorgesteld, niet echt opkijken. Gelukkig ontstaat er een ondergrondse beweging die DJT belaagt middels een proces tot aftreding. Laat dat in godsnaam -ik hef mijn hoofd en sla denkbeeldig een kruis- een gigantische beweging worden, die deze mensonterende boevenbende als een lawine voor eeuwig doet ondersneeuwen. En er moet toch ook wel iets van een bovenvader zijn die op zekere momenten ingrijpt?!

18.2.25 Vrij van kneveling Vier dagen, of nee eigenlijk delen van dagen, draag ik nu mijn nieuw gebitje. Veel vooruitgang in de gewenning zit er nog niet in. Ik heb het tot op heden een deel van de dag in gedaan en in de loop van de middag er weer uit. Dat zal op den duur wel beter worden, is de verwachting. Mijn hoofd is er nog niet goed bij, moet zich er nog naar richten. Het voelt alsof ik een soort harnas in m’n mond heb, waardoor slikken moeilijker gaat en eten behoedzamer. Ook een beetje alsof mijn mond zich er nog tegen verzet en dat ze zonder die fratsen de boel ook wel gekauwd krijgt. Als ik het dingetje uit doe, voelt het als een verlichting. Veel kinderen en jongeren dragen een tijdlang een beugeltje, om hun tanden in het gareel te houden. Ik kan me nu voorstellen wat voor een ellende dat geeft. En ik moest ook ineens denken aan hoe vrouwen zich vroeger insnoerden in een korset. Niet dat dat bij voorbaat een medische reden had, het was meer omdat de mode dat voorschreef en dan krijgt lijden een andere betekenis. Net zoals vrouwen nu hun lippen en borsten wanstaltig opblazen. Mannen doen trouwens evenzogoed idiote dingen om hun lichaam op te tuigen, laat ik eerlijk zijn. Toen de bustehouder in zwang kwam, ageerden medici en wetenschappers daar ook tegen. Het was onnatuurlijk en zou de borsten geweld aan doen. Ach ja, die dokters! En wetenschappers stonden altijd al op gespannen voet met modes. Ik herinner me dat we bij het Fries-Film-Festival eens een film vertoonden, waarin een vrouw, terwijl ze met haar man (of vriend?) van een avondje stappen thuiskwam, haar pumps uitschopte, daarna haar bh losmaakte en in een hoek van de kamer smeet en met een orkanische zucht neerviel op de bank. In de zaal weerklonk een voorzichtig applausje en vooral gelach. Begin jaren tachtig was het. De scene werd begrepen.

Toen ik in 1990 een weekje bij mijn vroegere vriendin te York logeerde, gebeurde het bijna net zo als in die film. Ik bezag het als een voor haar alledaagse handeling, want als vertegenwoordigster van een groot olieconcern, maakte ze enorm veel uren en autokilometers en dat ging in die frêle voetjes zitten. Maar ik kon het ook zien als een gebaar van toenadering. Ik hield niettemin afstand. Ze was een vrijgevochten vrouw van 33, kettingrookster, op carrière belust en zou het niet accepteren als iemand dat mogelijk zou verhinderen. Iemand als ik bijvoorbeeld. Bij ons afscheid bij de ingang naar de slurf van de boot naar Holland, waren we blind voor elkaar geworden. Kort erop strandde haar loopbaan bij de olieboer. Ze kreeg verkering met een hele andere boer; een veeboer. Ze trouwde met hem en werd moeder van twee kinderen. Dat van die veeboer, daar keek ik nog het meeste van op. Soms, zoals van de week bij het bekijken van de miniserie De Wit en de Brit, denk ik daar nog weleens aan. Hoe zal het haar vergaan, denk ik dan. Want na die week bleven wij nog wel on speaking terms, om zomaar te zeggen. Nou ja, tegen Kerst een kaart + een kort overzichtje. En ook die bleven kort na het millennium uit. Hoe zij over de Brexit dacht, weet ik dus niet. Het heeft in ieder geval de export van vlees naar de EU geen goed gedaan en dat zal terug te zien zijn op hun boerderij.

Hadden mannen ook zo’n stereotype onderdrukkingssymbool? Jazeker: de stropdas! Wijlen Prins Claus zag dat heel goed en ontdeed zich ervan voor een zaal vol stropdragers. Dat was schrikken. Hij smeet daarbij het kleinood als een zojuist van het leven beroofde gifslang van zich af, waar het nog eventjes na sidderde. Maar veel navolging leverde zijn eenmansactie niet op. De grootste bandieten tooien zich nog steeds met de duurste stropdassen en dat zal altijd wel zo blijven. Enfin, het is avond. Ik heb mijn gebitje uit gedaan en zucht van verlichting. Over enige tijd weet ik niet beter dan dat het dingetje onderdeel is van mijn lichaamsentourage. Zoals massa’s mannen ’s ochtends hun horloge om doen of hun gehoorapparaatje in om het leven buitenshuis aan te kunnen. Met het stijgen der jaren is een mens steeds meer afhankelijk van hulpstukjes, toetertjes en belletjes. Dat is toch een soort van troost.

14.2.25 Een hele mond vol De wereld is zo vol haat en bedrog, zo vol ongefundeerde boosheid, dat ik er soms amper raad mee weet. Moet ik het nog wel blijven volgen, die krankzinnige en verwarring veroorzakende oprispingen van het duo DJT (Trump) en ERM (Musk) en hun omringende vazallen? Wanneer zal dit dolende spookschip te pletter slaan? Want dat gaat vroeg of laat gebeuren. Dit drama kan geen vier jaar voortduren. En het was al geen dag met een sterretje. Valentijnsdag, oké, maar met de kenmerken van Halloween.

Ik liep met mijn nog geen kwartier eerder aangemeten nieuw bovengebitje door de winkel. Een zeer onwennig gevoel. Hopelijk kwam ik niemand tegen die een praatje met me aanving -sowieso al niet plezierig in een winkel, vind ik- maar nu had ik het gevoel alsof mij het spreken ook totaal was vergaan. De voorgeschiedenis. Vanaf half december 2024 begonnen plotseling enige kiezen moeilijk te doen. Twee bruggetjes van mijn dentale deltaplan braken spontaan af en in een paar weken tijd zat ik letterlijk met een bovenkaak zonder kiezen. Geen bek zonder tanden, want die zijn nog in uitstekende staat. Die bruggetjes hadden het volgens mijn tandarts best lang volgehouden: ruim 40 jaar. Maar nu gaven ze er als afgesproken bijna gelijktijdig de brui aan en zag ik er plotseling niet uit. Zolang ik mijn lippen maar stijf op elkaar hield, viel de schade nog wel mee. Na de boodschappen gingen we naar huis en probeerde ik iets te eten. Dat was een leermomentje. ‘Geen karbonade of spareribs eten nog’, zei mijn tandtechnicus met de taalmix van de volledig geïntegreerde Hollander + de sporen van zijn Zuid-Afrikaanse wortels. Ik schudde heftig nee, hoewel ik hem in ons eerste gesprek al had gezegd dat dat bepaald niet mijn voedsel is. Soep met een broodje. Soppen. Heel voorzichtig uitproberen. In vroeger tijden gingen mensen als ze kiespijn hadden naar de tandarts en lieten niet zelden de hele boel trekken. Dan was je van die ellende af. Want tanden en kiezen waren vooral lichaamsonderdelen waar je alleen maar last van kon krijgen. Zeiden de betweters. Volslagen onzin, maar probeer dat maar eens te weerleggen. Ik herinner me, in de paar jaren dat ik als uitzendkracht bij het Asser bedrijf Furigas werkte, een man die door de vaste jongens ‘opa’ werd genoemd. Hij had een kunstgebit, maar dat ding zat hem kennelijk nooit lekker. Hij deed het nogal eens uit en legde het dan op een doekje naast het gereedschap op zijn werkblad. Een pestkop nam het op een dag weg. Geintje. Iedereen lachen, opa woest. Daar was het die gasten om te doen. Met veel godvers stopte hij het ding weer in zijn mond. Hij mocht dan opa worden genoemd, maar was veel jonger dan ik nu ben. Ik heb nog meegemaakt dat-ie met pensioen ging en dan was je 65. De vaste jongens hadden zijn werkstoel versierd en er met grote letters iets geks op gekalkt. Maar opa liet zich die dag niet zien. Alle moeite voor niks, mopperden ze. Ze konden de pot op! Gelijk had-ie.

‘De hersenen moeten het nog wel accepteren’, zei de tandtechnicus, toen hij het apparaatje met twee haakjes achter mijn voortanden had geklikt en ik hem licht geschrokken aankeek. ‘Het is net als met nieuwe meubelen, daar moet je ook aan wennen’, zei hij glimlachend. Ik zei hem niet dat ik dit gevoel niet goed kende, omdat wij zelden andere meubelen kopen. Heel af en toe vervangen we een doorgezakte stoel en dat is dan ook nog vaak een tweedehandsje. Hij gaf me een spiegeltje om me van zijn gelijk te vergewissen. Het was inderdaad een plaatje! Ik stond op en bedankte hem hartelijk, want het is hoe dan ook vakwerk. Na de soep en brood kostte me het grote moeite het ding uit mijn mond te wrikken. Hij had het me twee keer voorgedaan. Een fluitje van een cent, leek me. Eindelijk liet het los en voelde ik hoe heerlijk de huid van mijn gehemelte weer aanvoelde. Dat wordt in de overweging voor zoiets niet meegenomen. Het gebruik wordt nog wel even wennen. Dat kost tijd. Nou ja, dat heb ik zat.

7.2.25 De fatbikers Gisteren werd ik op een haartje na aangereden door een fatbiker. Een jonge jongen, die vanaf het trottoir voor café De Toeter te Veendam kwam. Ik had mijn auto op de parkeerplaats voor het pand van de tandarts laten staan en was naar de Lidl aan de overkant gelopen, want mijn vrouw was daar aan het boodschappen. Kon ik haar even helpen met de spullen dragen. Met een volle tas liep ik terug en wilde voor Café Java aan de Prins-Hendrikplein de straat oversteken, toen ik het joch op de pedalen zag gaan staan en als een speer op me afschoot. Ik deed haastig een stap terug, anders zou hij mij hebben geraakt óf mij middels een rare kronkel hebben moeten ontwijken. Die dingen gaan onbehoorlijk snel voor een fiets, want dat zijn het: fietsen. Eerder halve brommers, maar daar wil Barry Madlener – PVV-Minister van Infrastructuur en Waterstaat- niet aan. Want voor het berijden van een brommer gelden andere regels. Je moet dan minstens 16 jaar oud zijn en sinds 1 februari 1975 moet de berijder ervan ook een helm dragen. Dat ging toen nog niet zonder slag of stoot. Met de heilige kapsels van die tijd was het verzet dat het ‘haarverwarrend’ was en ‘cultuurverarmend’. Bovendien waren de meeste hoofden te groot voor de helmen en keken de agenten tot 1 april door de vingers als de berijder de wind nog heerlijk door zijn haren liet wapperen. Pas daarna werd het menens.

Ik heb in mijn brommende jaren nooit een helm hoeven dragen en toch hoorde ik nooit dat iemand de bocht was uitgevlogen en daarbij zwaar hoofdletsel had opgelopen. Met die fatbikes ligt dat iets anders. Ten eerste worden ze al bereden door kinderen vanaf een jaar of acht, die, zo zeggen wetenschappers nog geen benul hebben van de risico’s en de gevaren van die snelheidsduivels en ten tweede haalt een doorsnee fatbike de snelheid van een brommer en dus moet er perk en paal worden gesteld aan het ding. Ter illustratie: Kort geleden reed ik op de Rolderstraat gelijk-op met een fatbiker, hij op het fietspad, ik op de gewone weg waar 60 kilometer de regel is. Ik kon hem met 60 kilometer amper bijhouden. Ik bedoel maar. Barry Madlener gaat daar over. Maar Barry wil dat niet. Te ingewikkeld, zegt hij. Juridisch is er namelijk geen verschil tussen een gewone elektrische fiets en een fatbike. Ik zie het verschil van een kilometer afstand, maar mijn mening geldt in deze niet. Een helmplicht vanaf 14 jaar zou kunnen helpen de fatbike minder populair te maken, zegt VVD-er Hester Veltman. Olger van Dijk van de NSC zegt dat er heel gemakkelijk een aparte categorie van te maken is. Dat lijkt mij dus ook. Ik ben een medeweggebruiker en -naarmate de jaren gaan tellen- een weggebruiker die rekening moet houden met het voortsnellend verkeer. Het feit dat er nogal wat fatbikers in het ziekenhuis komen, telt kennelijk niet voor Barry Madlener. Hij zegt rekening te moeten houden met de belanghebbenden, in zakentaal zijn dit: de stakeholders, de investeerders en de fabrikanten van de fatbikes. Die hebben moeite met de op handen zijnde helmplicht en de voorgestelde minimum leeftijd van 14 jaar. Want zouden die twee zaken verplicht worden, dan valt een groot deel van hun verkoopgebied weg. En dat is volgens hem niet te doen.

Dat joch dat mij gisteren bijna aanreed, had die leeftijd ook nog niet. Dat zag ik zo. Zijn hoofd kwam amper boven het stuur uit. Vanonder zijn hoodie grijnsde hij mij met zijn melktandjes toe. Stel nou dat hij zijn fatbike vanaf laten we zeggen 1 april in de schuur moet laten staan …. Dan heb je de poppen aan het dansen. De vroeg-puberende jongeren in de gordijnen, de potbeheerders (stakeholders) woest en de Chinese fabrikanten niet geamuseerd. Alleen bij de politie en bij de spoedeisende hulp in de ziekenhuizen gaat de vlag uit. En ik kan hopelijk ietsjes rustiger de straat oversteken.

6.2.25 Bultje aan de bal Bij de nieuwtjes die doorlopend op mijn scherm verschijnen, was er eentje bij waar ik om moest grinniken. Je zou dit leedvermaak kunnen noemen als het niet zo serieus was. Het bericht spreekt over een 27-jarige gedetineerde uit Smilde, die vroegtijdige vrijlating vroeg omdat hij een bultje op een van zijn teeltballen heeft. Het gaat niet om een opmerkelijke verhevenheid, nee, om een bultje. Zou het om een krant gaan die een loopje met de waarheid neemt, dan zou je het als een grap kunnen opvatten. Nu heb ik gauw met iemand te doen, mijn hart is niet van steen, maar ik heb een geweldige pest aan mensen die over de ruggen van anderen grof geld verdienen. Het feit is namelijk dat de gedetineerde voor het opzetten en runnen van meerdere drugslabs is veroordeeld. Dat is niet niks. Dergelijke lieden vervuilen stelselmatig het milieu door het drugsafval dat ze niet legaal kwijt kunnen te dumpen in natuurgebieden en zijn niet te beroerd een wapen te trekken in geval van nood. Kortom: geen lieve jongens.

Ik heb mij nooit bezig gehouden met synthetische drugs of iets van die orde. In de jaren zeventig gebruikten wij weleens wat men toen noemde ‘verdovende middelen’. Dat beperkte zich tot hasj. Van wiet kreeg ik alleen al door de geur hoestbuien en hoofdpijn. Zelf heb ik nooit stuff – het woord werd bij het gewone volk vooral populair gemaakt door de persiflage van Bram van de commune, door Paul van Vliet- gekocht of op zak gehad. In die tijd had je ook al speed en lsd, maar ik heb in mijn vriendenkring nooit iemand zoiets zien gebruiken. Later breidde dat terrein zich uit tot een apotheek van roesmiddelen. Tegenwoordig is het bij met name dancefestivals bijna standaard dat men pilletjes met geestverruimende middelen inneemt. Velen zien hier geen kwaad in en sluiten de ogen voor de criminele wereld achter dit spul. Een college van mij op de bloemenveiling verloor een kleindochter aan een drug. Ik herinner mij de totale ontreddering van die man toen hij mij hierover vertelde. En de woede. Het meisje had zich op een housefeest laten overhalen een pilletje van het een of ander in te nemen. Ze was er in gebleven. De dealer was uiteraard met de noorderzon vertrokken. De man van mijn leeftijd beloofde heilig dat indien hij de schurk die zijn kleindochter dit had aangedaan, van het leven te beroven. ‘Daar wil ik wel een paar jaar voor zitten’, zei hij meer dan eens. Ik begreep hem volledig. De handel in drugs is sindsdien steeds harder en smeriger geworden. Moord en terreur met explosieven zijn aan de orde van de dag. Wraak tussen bendes is vaak een motief. Over het lot van hun klanten hoor je ze niet. Ze zijn alleen met zichzelf bezig. Met hoe ze in de maatschappij -hún maatschappij!- staan en door rijkdom uit te stralen. Zo nu en dan wordt er een producent of handelaar gepakt en mag een tijdje brommen. Deze man uit Smilde is zo eentje.

En nu heeft-ie last van zijn bal. Daarvoor hoef je geen crimineel te zijn, dat kan de beste overkomen. En wil hij graag vervroegd vrij, want stel dat er iets niet in orde is met die bal. Iedereen heeft recht op medische hulp en indien nodig medicijnen. Ik ben niet degene die daarover beslist, maar toen ik het las en was uitgegrinnikt, dacht ik aan dat meisje van 17 dat in een ogenblik van zwakte of in een overmoedige bui de dood werd ingejaagd. En toen werd ik heel vals, middeleeuws vals, zou je kunnen zeggen en ik dacht aan ballen en aan hangen. De rechter was wel zo nuchter om de man binnen de poorten te houden. Straks hebben al die gasten bultjes aan hun ballen, zal de rechter hebben gedacht, en is het einde zoek. Ik denk ook niet dat die drugsbaron veel sympathie van zijn bendeleden zal krijgen. Ze zullen geen bal om zijn pijntjes geven, even weinig als om het lichamelijke verval van hun klanten.

5.2.25 Hondentaal Er wordt , zo komt het mij voor, in de schrijverswereld meer om katten gegeven dan om honden. Goede vriend Ton Peters bracht onlangs een bundel uit met 36 sonnetten over katten. Mijn vrouw en ik hebben door de jaren heen heel wat katten gehuisvest, we zijn zelfs door deze nobele dieren bij elkaar gekomen en de meesten ervan heb ik middels een versje of verhaaltje geboekstaafd. Evenzogoed heb ik dat gedaan met onze honden. Maar in gedichtenbundels of bloemlezingen kom je die minder tegen. Koos van Zomeren is één van de weinige uitzonderingen. Wij huisvesten al jaren twee katten en een hond. De katten weten niets van elkaars bestaan, want de een huist in de voorkamer en de ander boven in mijn boeken/werkkamer. Deze komt nooit buiten. Een angstig diertje en zou het daar niet overleven. ’t Zijn opgevangen dieren, want kopen doen we niet. Hoewel de katten me dierbaar zijn, ga ik toch -indien me gevraagd zou worden- voor onze hond. Rossi is de naam. Het is een gemankeerd exemplaar van een nogal kleurrijk ras. Hoewel ik veel voor hem doe, ben ik in ons huishouden toch de tweede keus, want meneer valt op vrouwen. Je zou zeggen, omdat ik dat ook doe, dat er wel sprake zou zijn van enige sympathie, maar dat is niet zo. Afgunstig wordt ik er niet van, want we bestrijken twee totaal verschillende zones. Ik houd mij aan de huwelijkse gelofte en beperk mij tot vocale communicatie, Rossi gaat vooral af op het visuele en vooral op de geur. Dat is weleens vervelend, want hij springt tegen iedereen op die hij tegenkomt en in bijzonderheid vrouwen. Tijdens onze loopjes moet ik hem daarom altijd bij me houden. Of hij mij deze inperking kwalijk neemt, weet ik niet, maar feit is dat hij mij thuis bijna niet benadert. Behalve ’s avonds. Mijn vrouw is gewend om vroeg naar bed te gaan en ik eet zo tegen een uur of tien een paar boterhammen. Dat is een ingesleten gewoonte die ik in plaats van chips en zoutjes al jaren hanteer. Ik heb weleens gelezen dat dit niet gezond is, tot ik las dat een vroegere paus dit ook deed en die werd stokoud. Sindsdien trek ik me niets meer aan van voedingsgoeroes. Rossi weet dit precies en tegen die tijd begint hij onrustig te worden: hij begint te lopen. Eerst voorzichtig en als dat niet helpt met steeds meer rumoer. Op het laatst gaat hij een metertje voor me liggen en mij heel strak aan zitten kijken. Dat houd ik wel een tijdje vol, maar na een paar bladzijden sta ik op en geef mij gewonnen. ‘Wat moet je nou?’, zeg ik dan. Dat klinkt hem als een etensbel in de oren. Hij springt overeind en dartelt voor me uit naar de keuken waar het gaat gebeuren.

De laatste weken echter sukkel ik met mijn bovenkiezen en komt er van dit eetpatroon weinig terecht. Ik laat hem uit voor zijn plas en laat hem na een minuut of twee weer binnen. Dan zoeft-ie meteen door naar de keuken. Omdat de beloning hem nu te lang duurt, komt hij weer terug (teleurgesteld, denk ik) en gaat op zijn matje vlak naast mijn leesstoel liggen. Alles stelt hij nu in het werk om mij zo ver te krijgen hem toch iets toe te schuiven. Soms is die begeerte zo hevig, dat hij zacht gaat piepen. Dan pak ik een paar eetstokjes voor hem. Daarna wacht hij nog enige tijd of er nog meer in het vat zit en dan loopt hij gepikeerd naar zijn bak en springt erin. Op slag weet hij niet meer van mijn bestaan. Alleen als het hard waait of regent, komt hij uit zichzelf nog weleens op mij af en geheid met onweer en vuurwerk. Dan springt hij puur van angst bij me op schoot. Hij is dan zeer onrustig. Voor de rest is het een luie donder en uitermate egoïstisch! Ik zeg dit niet graag van iemand met wie ik als het kan elke dag en met veel plezier een ommetje maak, maar het is de absolute waarheid.

Katten zijn echter niet minder egoïstisch. Maar dat vindt je in veel van die gedichten niet terug. Dichters hebben het heel zijig over de aaibaarheid en over dat gesnor en over de geheimzinnigheid van hun blik en dat de oude Egypteneren daar ook al over schreven, enzovoort. Niet over trouw of steun die heel veel honden de mens verschaffen. Daar kunnen katten nog heel wat van leren. Als m’n kiezen straks weer zijn hersteld, ga ik over tot de gewone gang van zaken.

4.2.25 (OverlijdensAdvertentieBovenschriften 2) Waar zetelt de ziel? Behalve de buitenkant, inclusief haarbegroeiing en bij sommige mensen een onzichtbare nevel die men aanduidt met aura, moet de werking van het lichaam het toch vooral hebben van de inwendige organen. Zonder hart, geen mens, om over al die andere organen nog maar te zwijgen. De aansturing van al die organen vindt plaats vanuit de hersenen. Als we de vrolijke, energieke neuroloog Erik Scherder mogen geloven, dan bestaat dit orgaan uit een stam met daar bovenop een soort kruin die in zijn groei wordt tegengehouden door het schedeldak. Zou dit niet het geval zijn, dan hadden we mogelijk een besturingsorgaan zo groot als een bolchrysant. Meneer Scherder wijst met een stokje in de kwabben de gebieden aan waar het in de op een bloemkool gelijkend orgaan allemaal gebeurt. Als er problemen optreden in onze hersenen, dan kan de dokter de patiënt dit door middel van een scan aantonen. Op mijn eens gedane stelling dat er niet iets is als je het niet kunt zien, zei mijn schoolmeester: ‘Dus dan heb je ook geen hersenen, want die kun je ook niet zien’. Meester had een punt. Hoon van mijn klasgenootjes was mijn verdiende straf. Dat kan dus tegenwoordig wél. Waar in die bloemkool zetelt nu de ziel (even uitgaande van het feit dat die er is)? In vroegere bovenschriften van rouwadvertenties, komt de ziel nogal eens voor. Meestal in combinatie met de Heer en de Hemel. Een mysterieuze drie-eenheid. Maar dat er meer is tussen hemel en aarde was zelfs de eerste mensachtigen al opgevallen, want zij verbrandden hun doden. Dat moet een hoger doel hebben gehad. Hadden zij besef van een leven na de dood of iets wat daar op lijkt? Op hele oude rotstekeningen is daar wel iets van te zien. Iets wat lijkt op het opstijgen naar wat later de Hemel is gaan heten. De christelijke traditie heeft het verbranden van doden -men zag dit lange tijd dat als een heidense offerande- aan banden gelegd. Pas veel later zou dat weer veranderen.

In de hedendaagse bovenschriften komt het woord ziel nog maar zelden voor. Wél in de betekenis van het Engelse woord soul. Maar dan wordt het eerder gekoppeld aan de van oorsprong Afro-Amerikaanse muziekstroming die in hun kerken tijdens opzwepende diensten ontstond. Door die muziek van orgel en zang en een dolgedraaide voorganger, raakten de kerkgangers helemaal in extase. Daaruit is veel later soulmuziek en relipop ontstaan. Met soulbrothers worden nu echter mensen aangeduid die sterk aan elkaar verwant zijn. Maatjes, zou je kunnen zeggen. We weten anno 2025 natuurlijk al heel veel over de inhoud van onze hersenen. Wetenschappers zijn tot in de kern doorgedrongen van de werking ervan en hoewel er van een ziel tot op heden nog geen spoor is gevonden, wordt er toch nog steeds over gezongen. Rod Steward zingt: You’re in my soul en Joni Mitchell: Set my soul free. Er ís dus wel wat, zou je zeggen. Alles houdt natuurlijk verband met de vraag of er leven na de dood is. Voor de één is dat vanzelfsprekend en voor de ander totale onzin. Waar ik heen ga, Jelle zal wel zien! staat er boven de naam van een gestorven lolbroek en boven een andere: Tomorrow I am smoke. Die laatste is een strofe van Lou Reed. De uitvaartspreker in het crematorium zal dit niet zo makkelijk uitspreken, denk ik. Liever geen kijkje in de keuken. Dan zullen ze toch liever de vreugdekreet van Monthy Python: Always look at the bright side of life uitjubelen. Of deze van Horatius: Nu ik de zee overvaar, verwissel ik van hemel, maar niet van ziel. Hoe het ook zij, die voorbeelden houden wel in dat iets opstijgt, of dat nou hemels is of niet. Laat ik klein eindigen met een regeltje van Adriaan Morriën: Veel tegenstrijdigs ligt in onze zielen bijeen, als kinderen in hetzelfde bed. Mooie, bijna tastbare woorden. Je zou er bijna gelovig van worden.

31.1.25 Nog 1450 dagen te gaan Het is 31 januari, mijn vrouw is jarig, maar daar doen we op haar verzoek niet veel aan. Een stukje rijden, ter vermaak, dat dan weer wel. Want het zijn rare tijden. Sinds DJT de wereld vanuit het Capitool bestuurt, lijkt het boek van George Orwell uit 1948 (1984) alsnog bewaarheid te worden. Meteen na zijn inhuldiging ging hij als een dolle stier los. De eerste van de vele honderden in de komende jaren te tekenen decreten vlogen de deur uit. Een decreet is een soort opdracht aan het parlement wat ze moet doen en vooral wat ze moet laten. De door T. ondertekenende decreten zien er uit als bezoedelde menumapjes in restaurants of cafetaria’s. ‘Doe mij maar van de eehhh, ach nee, doe maar de dagschotel’. ‘Met Hollandse of Vlaamse frietjes of wedges?’ Zoiets. Wij weten natuurlijk helemaal niet wat er in die decreten staat. Iemand op de achtergrond brulde iets als: ‘Met de volgende decreet schaft onze President de Golf van Mexico af’. Applaus! Want die plas voor de deur van zijn resort in Florida ergert hem, dus dichtgooien die boel. Sommige decreten wekken al meteen wrevel bij de justitie. Een kind geboren in Amerika, blijft geboren in Amerika, wat T. ook anders beweert. Verplaatsen we dat naar Nederland: een vluchteling die hier van een kind bevalt, hoeft ook niet eerst terug te vluchten naar bijvoorbeeld Syrië, om het kind daar aan te geven. Maar T. wil Amerika zuiveren van het rapaille uit Mexico en Zuid-Amerika. De oorspronkelijke bevolking -de Natives, ook wel Indianen genoemd- komen daarna aan de beurt. Want ook dat zijn een stelletje uitvreters, vindt T. De maatschappij is volgens hem (en veel van zijn kiezers) veel te ondoorzichtelijk geworden, transparantie is de nieuwe politiek. Oude begrippen als m/v kapseisden en dat genuanceer tussen goed & slecht moet ook maar es afgelopen zijn. Iedereen deugt, als ze in zijn straatje lopen. Zo werkt dat geniale brein van DDT, sorry DJT.

Zijn Nederlandse variant, leider van de grootste partij die zich eigenlijk geen partij mag noemen – want geen leden, zou dolgraag in de schoenen van DJT willen staan. Want hier is het dweilen met de kraan open. Hoewel de instroom van vluchtelingen terug loopt, houdt hij stug vol dat wij het asielzoekersrioolputje van Europa zijn. Zijn door hemzelf bejubelde minister van immigratie, komt deze week naar Ter Apel om te kijken hoe de vlag er bij hangt. Wat had Geert graag gezien dat Marjolein Faber lid was van een andere partij, dan had hij haar doorlopend met krasse scheldwoorden te lijf kunnen gaan. Ik herinner mij nog goed welke typeringen hij voor bijvoorbeeld Sigrid Kaag in petto had. T. zegt het anders. Iedere vrouw -en daar heeft hij vooral de pik op!- noemt hij nasty. Volgens de Van Dale betekent dat zoiets als: Onaangenaam, vies, goor, moeilijk, gevaarlijk, onaardig, lastig, gemeen, vals, hatelijk, dreigend en onbeschoft. Geert gebruikt geschut uit eigen koker, zoals heksen en trollen met kopvodden. Meer to the point. Iets minder op hemzelf van toepassing dan zijn Amerikaanse held.

Terug naar Amerika. Van de week verongelukten boven Washington een vliegtuig en een helikopter. T. verweet dit ongeluk, nog voor er een spatje onderzoek was verricht, aan ‘het diversiteitsbeleid’ van de vorige regeringen. Op de verbaasde vraag van reporters hoe hij daar zo bij kwam, antwoordde hij dat zijn gezonde verstand dat zei. Maar na een snel onderzoek bleek dat zijn gezonde verstand ernstig tekort schoot. Alleen, wat T. beweert is de waarheid, zegt hij zelf. Het blijkt echter dat het luchtruim boven Washington (en ook veel andere steden) veel te druk is. Dat moet wel een keer mis gaan en naar ik las wemelt het er van ‘bijna vliegtuigongelukken’ en niet alleen boven Washington. Maar we zullen met dit soort bezopen waarheidsbevindingen moeten leren leven. Nou ja, nog 1450 dagen te gaan, dan moet hij terugtreden. Tenzij Iets van boven of iemand van beneden anders beslist. Uiteindelijk is het beroep van President van Amerika, zoals Maarten van Rossem al jaren roept, het gevaarlijkste ter wereld en er is onlangs al een voorzichtige poging gedaan hem hierin gelijk te geven. Maar ik vermoed dat er tussen die stapel decreten allang eentje zit die in geval van nood een opvolger aanwijst uit eigen stal. De zoon of de kleinzoon van de grote T. En die zal als een echte man de fakkel met verve overnemen. In directe lijn zal dat dan de 4de of 5de generatie zijn van de Trumps die begin 19de eeuw vanuit Duistland de oversteek maakten naar de Verenigde Staten. Er zijn in Duitsland lieden die DJT graag terug willen hebben. Ik zou de grenzen maar vast in de gaten houden!

26.1.25 Over zes maanden Na de onthutsende inauguratie van Donald. J. Trump, ben ik het nieuws gaan mijden. Kranten liet ik links liggen en de televisie zette ik pas aan tegen de tijd van het weerpraatje. Dat kon ik wel hebben. Daar heeft DJT (zo zal ik het onberekenbare fenomeen voortaan noemen. Heette hij maar Donald D. (Devil) Trump, het zou zo’n geschikte afkorting hebben opgeleverd: DDT) geen grip op. Weer kun je onmogelijk kopen, laat staan omkopen! Eén keer dreigde het mis te gaan, toen de weervrouw het had over een depressie die vanuit Florida op de Azoren afkoerste. Ik voelde dat mijn hart een duikeltje maakte. Ik hoop dan ook dat het Journaal nieuws waar DJT een rol in speelt voortaan gaat uitzenden met een zwart omrande rechthoek. Zoiets als al jaren verplicht is op de verpakking van tabakswaren. Wel kwam mij ter ore dat DJT alle bemoeienissen met Europa wil blokkeren. Dat kan nog weleens raar uitpakken, want het schijnt dat het handelsverschil tussen beide werelddelen zo’n 150miljard in het voordeel van Europa is. Voor dat bedrag kun je ongeveer twee keer Groenland kopen. Maar DJT is coulant en zegt dat één keer Groenland genoeg is. Panama wil hij ook hebben. Daarna is de overstap naar Zuid-Amerika gauw gemaakt. Zijn naar bisamrat riekend oliemannetje schiet hem -uiteraard met een flinke woekerwinst- graag de miljarden voor. Van de week maakte dat oliemannetje een uitglijer: de hitlergroet! Ik zag het onvoorbereid tussen de mailtjes door. Een rare armbeweging die me aan de spastische armzwiepen van Dr. Strangelove, uit de gelijknamige film met Peter Sellers als geniale idioot, deed denken. Niet aan de groet van ’s werelds grootste misdadiger ooit, die het overigens gepikt had van zijn Italiaanse evenknie Benito Mussolini. Nee, daar moet Elon Reeve Musk (vanaf hier aangeduid als ERM) nog wel even op oefenen. Om de parodie van Peter Sellers, op de dreiging van een atoomaanval in de Varkensbaai bij Cuba in 1962, kun je heel hard lachen, maar met DJT + ERM wordt het moeilijk kersen eten. Europa heeft zijn kindje Tesla al een beetje in de ban gedaan. U weet wel, die auto met dat logo van een spiraaltje. Het zal ERM worst zijn, want de helft van de Tesla’s komt uit China. Dat zal als de verhoging van de invoerheffing tussen C & A doorgaat, betekenen dat die voor de Amerikanen straks onbetaalbaar wordt! Beetje koekje van eigen deeg. Nog een vergelijking, nu ik toch bezig ben: de handtekening van DJT. Die lijkt verdacht veel op een uitvergroot detail van een bladzaag. Wel van een hele slechte kwaliteit, want de tanden zijn zeer onregelmatig. Daar krijg je nog geen papieren boom mee om. Een andere belofte van DJT is dat er een missie naar Mars zal gaan. IJs en weder dienende, it giet oan! De Amerikaanse vlag moet erop, zei hij, alsof die planeet ergens in de buurt van de Golf van Mexico ofwel de Golf van Amerika ligt. Mijn voorstel: Stuur ERM er onverwijld naartoe. En de president mag mee!

Vanmiddag heb ik dan toch weer televisie gekeken. Naar het Buitenhof. Eerst voorzichtig vanachter de stoel, zoals heel vroeger weleens gebeurde als Okkie Trooi of Zwiebertje héél spannend was. In het programma voorspelde de econome Sandra Phlippen dat het de eerstkomende zes maanden ‘erop of eronder’ wordt. Voor Amerika én voor de rest van de wereld. Door die te verwachten verdubbeling van de invoerbelasting op Chinese spullen naar Amerika, zal het volk gaan morren. DJT zegt dat ze die rotzooi in de nabije toekomst zelf gaan produceren. Reden: het kan beter en goedkoper. Maar waar haalt hij de mensen vandaan die bereid zijn dit voor Chinese lonen te maken? De eventuele krachten (moderne slaven) worden nu het land uitgegooid en de Amerikanen die zo fanatiek achter DJT aanhollen willen het niet doen! Waar kennen we dat van? Een domper voor China? Welnee! De Europese markt schreeuwt om hun spullen. Straks is het 3 halen en 2 betalen bij de Primarks, de Actions, de Wibra’s enzovoort. Enfin, over zes maanden weten we meer. Even doorbijten dus. Spannend wordt het zeker.

23.1.25 Kleiner wonen (Een teruggevonden kladje uit 2013. Beetje opgepoetst, de namen veranderd, behalve die van Loes). Onderweg van de winkel naar de auto, kwam ik halverwege de parkeerplaats Annie tegen. Omdat ze even weifelde, bleef ik staan en sprak haar aan. ‘Hoe gaat-ie’, zei ik. ‘Goed’, zei ze voorzichtig ‘nou ja, bijna vakantie hè dus ja leuk … ‘. Een klein en tenger vrouwtje – niet onaantrekkelijk. De laatste keer dat ik haar sprak, verkeerde ze in de plezierige omstandigheid voor de tweede keer oma te worden. Ik herinnerde haar eraan. ‘Oh, dat moet dan minstens drie jaar geleden zijn’, zei ze, ‘want inmiddels hebben we vier kleinkinderen’. We, dat waren zij en Gezienus. Ik kende hem van een jeugdhonk waar ik een tijdje geregeld kwam. Gezienus was een van de medeoprichters van die honk en deed er allerlei klusjes. Een aardige vent. In de zomer van ’72 gingen we met een groepje van die honk naar Ameland en vandaar reisden Gezienus en ik door naar Hoorn. Dat was op voorstel van mij. Ik was al een paar keer eerder in Hoorn geweest. Ik was er via-via terechtgekomen en bracht er uren door in een soort jongerencafé. Meteen dat eerste weekend overnachtte ik er bij een zekere Loes. Zij werkte in het café annex eettentje. Van verliefdheid was geen sprake, het was een soort vriendschappelijkheid. Gezienus papte nogal vrijelijk met haar aan en daardoor meende ik in hem een rivaal te zien. Hoewel we een tent bij ons hadden, bood ze aan bij haar te slapen, want het weer veranderde en aan de dijk op de camping kon het spoken. Wel zo makkelijk. In haar huurkamer stond een royaal bed, daar zouden we met z’n drieën wel in passen. Ik had de avond voor we naar Ameland afreisden bij Gezienus thuis geslapen en tot mijn verbazing gezien dat hij alvorens in bed te stappen, al zijn kleren uitdeed. Spier in z’n nakie! Dat vond ik niet alleen vreemd, maar vooral onhygiënisch. Goed, het was hartje zomer, maar toch …. Kennelijk was dat normaal voor hem en misschien had hij over deze libertijnse levenshouding al iets laten doorschemeren, want amper binnen wees ze Gezienus meteen op de zedelijke mores die hier golden. Hoorn was geen Drenthe, dat was wel duidelijk! ‘Onderbroek aanhouden en handjes boven de dekens’, zei ze streng. Loes sliep in het midden en omdat ik van ons tweeën meende de oudste rechten te hebben, schoof ik dicht tegen haar aan. Ze draaide zich echter resoluut om en sliep weldra in. De volgende dag regende het en uit verveling en omdat we niet de hele dag in dat cafeetje wilden hangen, gingen we naar de bioscoop. In de matinee draaide Fiddler on the roof. Een prachtfilm! En mogelijk was het nog tíjdens dan toch zeker meteen ná de film dat Gezienus aandrong om huiswaarts te keren. Dat verbaasde mij, want hij had zich tot dan toe steeds laten zien als iemand die niet gauw ergens genoeg van kreeg. Hoe genoeglijk hadden wij niet al een paar keer op de dijk gezeten – gelijk de jongens van Bontekoe- een harinkje etend en uitkijkend over het water en verzuchtend dat wij hier bij wijze van spreken de rest van ons leven wel zouden willen slijten. En nu wilde hij op stel en sprong terug naar huis! Ik had graag nog wat willen blijven – ik begon aan Loes te hangen. Maar op weg naar het station vertelde hij opeens, in een waterval van woorden, dat hij kort voor we naar Ameland vertrokken, een meisje had ontmoet die hij niet meer uit zijn kop kon krijgen en waar hij zodra hij thuis zou zijn meteen contact mee op zou nemen. Zo, dus dat was het. Hij noemde Loes weliswaar een fijne meid, maar niet iemand waar hij oud mee kon worden. ‘Ze past beter bij jou’, zei hij. Toch heel coulant! Een paar weken later, op een zondagmiddag, ontmoetten we elkaar weer in de jeugdhonk: Gezienus en Annie, want zo heette ze. Ze was goedlachs en had iets weg van een kindvrouwtje. Gezienus sprak heimelijk tegen me over dikke verkering. Over Loes werd niet meer gepraat. Daarna zag ik hen niet vaak meer. Ik verhuisde naar Friesland en kwam jaren later weer in mijn oude gemeente terug. En op een van die dagen botste ik in de supermarkt tegen een karretje, het karretje van Annie. Ik herkende haar nog amper, zij mij wel. We praatten bij. Op mijn vraag hoe het met Gezienus ging, werd ze een beetje treurig. Hij had kort ervoor een lichte hartaanval gehad en kon het werk wat hij deed niet goed meer doen. ‘Hij is half afgekeurd’, zei ze met een zucht. ‘Onder of bovenkant?’, zouden wij vroeger sarcastisch hebben gezegd. Maar nu golden andere regels. Sindsdien zag ik haar nog een paar keer. Met elkaar praten deden we niet veel. We zeiden terloops hoe het ging. ‘Ja, nou ja, goed’. Maar dat ging het dus niet.

Ze vertelde nu dat Gezienus onlangs een tia had gehad en dat zijn geheugen hem in de steek liet. ‘Soms had ik hem al een paar keer iets gezegd en dan wist hij het gewoon niet meer. Dat was de aanloop al denk ik en dat wordt steeds erger’, zei ze licht wanhopig. Ik voelde met haar mee. ‘In augustus wordt hij 62. Dan stopt hij helemaal met zijn werk en dan gaan we op zoek naar een kleiner huis. Hij verdraagt het niet dat hij de tuin niet meer kan doen. Moeilijk hoor’.

Ik heb Annie na dit verhaaltje nog een paar keer gesproken. Dan bezocht ze Gezienus in het zorgcentrum waar hij niet veel later ook zou komen te overlijden.

20.1.25 Voor de zondvloed. De hele wereld richt haar blik over enige uren op Amerika. Het is daar nu heel vroeg in de ochtend of liever gezegd nacht. Amerika loopt immers een 5,6-tal uren achter op ons en ik schrijf dit halverwege de ochtend. Dat tijdverschil merkten we pas goed toen op 11 september 2001 de World Trade Centre werd bestookt en in elkaar stortte. Dat hoorde ik van mijn vrouw die mij dat nieuws onder aan de trap naar boven mededeelde. ‘De World Trade Centre’ in Rotterdam?’, zei ik. Nee, het bleek te gaan om het gebouw, of eigenlijk twee gebouwen in New York. Ik dacht: ‘Ach, er vliegt wel vaker een vliegtuig tegen een gebouw of klapwiekt naast een landingsbaan. Als het niet erger wordt dan de ramp in de Bijlmer, dan valt het wel mee’. Maar het viel beslist niet mee! De wereld zou er radicaal door veranderen, vooral door verharden. Het woord democratie kreeg een verraderlijke bijklank. President Trump liet in zijn eerste regeerperiode niet na olie op het vuur te gooien. En nu trekt hij, zelfs nadat hij is berecht vanwege seksueel wangedrag, voor de tweede keer in het Witte Huis. Vier jaar geleden liet hij het pand door een leger vrije jongens schoonvegen. Er vielen daarbij een handvol doden en het was de bedoeling dat er nog veel meer zouden vallen, het liefst aan de andere kant van het politieke spectrum. Dit molest werd aangezet door de vanmiddag te installeren roerganger. Hoe zou het voelen, als hij vanavond of morgen de trap weer zal bestijgen waar zijn aanhangers op zijn verzoek ‘heks’ Nanci Pelosi moesten laten bungelen, na haar eerst op z’n middeleeuws eventueel met traproeden op zekere plaatsen te hebben doorboord? Waar ze zijn vroegere rechterhand Mike Pence -zijn verrader, zijn Judas!- moesten opsnorren en vierendelen en waar iedere niet welgezinde mocht worden neergesabeld? Want meneer Trump heb het gezegd! Het was revolutie ten paleize en dan is muiterij wel het minste dat men mag verwachten. De bloedvlekken zijn allang verwijderd, de misdadigers van toen heten nu vrijheidsstrijders of patriotten en dienen op het schild te worden gehesen. Een erezuil is in de maak, let maar op. Hij spreekt ze straks na de inhuldiging even streng vaderlijk toe (voor de bühne, zoals dat heet) en geeft ze daarna een bewijs van uitzonderlijk vaderlandslievend gedrag en de vrijheid. Probleem opgelost. En dan, een president moet natuurlijk een beetje riant wonen. Die stop je niet zoals onze ouwe Drees weg in een 4-onder-een-kap of een villa ter grote van een stookhuis. Het liefst zou Trump natuurlijk vanuit zijn stulp in Florida de wereld besturen en niet vanuit die decadente roomtaart in Washington DC. Thuis heeft hij een spiegelzaal, waar hij zijn niet geringe gestalte kan verhonderdvoudigen en kan bewonderen. Enfin, we zullen zien welke vormen Prince Charming gaat aannemen en hoeveel stroop een mens om de mond kan verdragen. Over een halve etmaal weten we meer. Of het een zondvloed wordt is moeilijk te zeggen, daarvoor is zijn macht net niet groot genoeg, maar de wereldkaart zal er na deze tweede Trump-termijn weleens heel anders uit kunnen zien.

14.1.25 Iedereen schrijft een boek Er wordt in Nederland ongelooflijk veel geschreven. Iedereen die maar denkt iets te vertellen te hebben, voelt zich welhaast verplicht dit vast te leggen, opdat een ieder er weet van heeft. Internet, app of een personal site volstaan niet, nee, het moet tussen twee papieren kaften. Dan pas tel je mee als schrijver. Loop je over van inspiratie en weet je niet goed raad met je schrijfpogingen, dan adviseer je een schrijfcoach, je gaat naar een schrijfcursus of naar de schrijfacademie. Daar leren ze je precies hoe je ‘ambitie’ moet schrijven en ‘discipline’ en dat jij één van de half-miljoen cursisten bent waarvan er hooguit een dozijn het zal brengen tot een Suzanne Vermeer, een Loes den Hollander, een Herman Koch of een Tommy Wieringa. Niettemin houdt de coach de moed erin, want het is zijn/haar broodwinning.

Ik zag hierover onlangs in een beschouwende artikel in de krant, een rijtje van staan. Ik kende geen enkele van deze mensen. Het deed me een beetje denken aan die types die in achterzaaltjes lucht verkopen met de bikkelharde garantie van hoge winsten, maar zelf rijden ze in een bescheiden Peugootje en wonen in een flatje zeven hoog achter. Dat gevoel krijg ik tenminste bij al die coaches die elke Nederlander aan het schrijven van een familiegeschiedenis of van een thriller of een memoir willen aanzetten. Ik heb geen enkele schrijfcursus gevolgd en weet dus niet wat voor hartverscheurende taferelen zich in die lokalen afspelen. Hoe zo’n schrijfcoach of docent de ingebeelde Reve’s, Verhoevens, Mulischen, Palmens of Van Dissen bij de lurven pakt en uitschudt om de verborgen traumaatjes boven te krijgen. Want dat zijn thema’s die goed scoren. Daarin zou ik moeilijk kunnen voorzien. Mijn jeugd en verdere leven gingen niet altijd van een leien dakje, maar ik zal wel wijzer zijn daar een boek over te schrijven! Je zult het in zo’n schrijfklas toch ergens over moeten hebben? Er zijn weinig fantasten à la Bomans, Belcampo, Biesheuvel, Bob den Uyl of Annie M.G. Schmidt. We zijn vooral aangewezen op onze nuchterheid én van de malheur van ons lichaam én van de fricties tussen onze naasten. Dat levert regelmatig ontroerende lectuur op, geen kwaad woord hierover. Voor literatuur ligt de lat echter iets hoger. Dan kom je bij de hele groten, zoals bij Elsschot of Multatuli. Ik zou dan ook elke aspirant-cursist verplichten eerst Woutertje Pieterse te lezen, daarna Karakter, Kaas, De aanslag en tenslotte Onder professoren. Dat remt de motivatie al aardig af. Wil dat zeggen dat ik tegen de ongebreidelde uitstoot van schrijfproducten ben? Nee, zeker niet. Maar het is misleidend te stellen dat er in iedere Nederlander een succesvol schrijver verborgen zit, maar zo wordt het wel gebracht. Ik zou dan ook in de eerste les een inkijkje geven in de pakhuizen vol ongepubliceerde manuscripten. Tenslotte zou ik bij aanvang van elk lesuur eventjes terzijde mompelen hoeveel Nederlanders er tijdens dit uur zijn bijgekomen en dat een deel hiervan over 20, 30 jaar ook een boek zal willen schrijven. * Om u een indruk te geven: bij aanvang van dit schrijven (14 januari 2025, 10.27 uur) stond de teller op 18miljoen42duizend410. Nu (stukje eerst in’t klad en daarna uitgewerkt -13.41 uur) is dat opgelopen tot 18miljoen42duizend559. Hoera, driewerf hoera voor deze nieuwgeborenen!! Zeker. Ook zij zullen t.z.t. onsterfelijkheid nastreven. Tegen die tijd zal het schrijfambacht weleens verloren kunnen zijn. Zij zullen een andere manier moeten zien te vinden hun aanwezigheid kenbaar te maken. Welke? Ja, dat is koffiedik kijken.

10.1.25 Wie of wat knort daar? Mijn vrouw moest voor onderzoek even naar het ziekenhuis in Assen. We zijn langzamerhand kind aan huis geworden bij diverse geneeskundige instanties en beschouwen ze als een soort onderhoudsmonteurs van ons gestel. Sommige mensen leven zonder ooit een dokter te bezoeken en vallen op een dinsdagochtend, terwijl ze volkomen onvoorbereid hun eerste kop koffie aan de mond zetten, van hun stoel en komen niet meer overeind. Een mooie dood, zegt de goegemeente in zulke gevallen. Zal wel, denk ik dan. Ik moet er aanmerkelijk meer moeite voor doen om dat stadium te bereiken.

In de gangen van het Wilhelmina-Ziekenhuis hangen prachtige kunstwerken, onder andere van Siemen Dijkstra en men kan dus ook om een gezonde reden het pand bezoeken. Want we gaan steeds minder naar musea. Ik heb genoeg kunst in mijn hoofd en ingeval ik toch iets wil zien, trek ik een van de boeken van bezochte exposities uit de kast. Na het bezoek aan het ziekenhuis maken we meestal een omritje. Deze keer deden we de Hippe Kringloop aan. Dat is een tweedehandswinkel + een restaurantje in Assen-Zuidoost. De bezoeker kan hier terecht voor een kop koffie of thee en een versnapering uit de kleine keuken. Alles zeer betaalbaar. Het bedrijf heeft vooral mensen in dienst die zoals dat heet ‘een afstand hebben tot de arbeidsmarkt’. Nu had ik deze status in de laatste jaren van mijn werkzame leven op een haartje na bereikt, dus ik heb veel sympathie voor deze mensen. Het woord haast bestaat niet in deze winkel. Ook een heel groot goed! Ik had 3 boeken voor de prijs van 1 gescoord en daarna waren we naar het restaurantje gegaan. Ik schreef een paar regeltjes in het gastenschrift, terwijl mijn vrouw zich even verwijderde naar het toilet. Ik had de 3 boeken op een stapeltje naast me liggen. De bovenste was de bundel met dierengedichten, getiteld Woef Tjielp Knor. Er kwam een moeilijk lopende dame het restaurantje binnen. Ze schuifelde langs mijn tafeltje en greep zich er aan vast. ‘Gaat het mevrouw?’, zei ik. Ze knikte en bleef staan. Ze keek tersluiks naar de boeken en mompelde: ‘Woef Tjielp Knort, wat een rare titel, Woef Tjielp Knort. Waarom doet-ie dat?’ Ik moest in mezelf lachen en zei dat ik dat niet wist, dat ik daar thuis achter hoopte te komen. Woef Tjielp Knort, dacht ik, leuk verlezinkje. De mevrouw schuifelde verder en nam plaats bij het raam. De bediende achter de bar noemde haar tante Annie. Misschien hoorde ze al een beetje bij het interieur.

Via Schieven en Ekehaar reden we terug. ‘Wat heb je een pret’, zei mijn vrouw op zeker moment. ‘Is er iets gebeurd, mag ik meelachen?’ Toen vertelde ik over dat Woef Tjielp Knor én met toevoeging van die t.: knort. Nu lachten we allebei en zo reden we Rolde binnen. De spanning was bij haar nu helemaal verdwenen, want het ziekenhuisbezoek had nog niet voor jolijt gezorgd. Enige bezorgdheid bleef. In de supermarkt waren mijn lachspieren nog steeds niet helemaal op orde. Wat 1 lettertje zoal niet kan veroorzaken. We gaan vast weer eens naar de Hippe Kringloop, ook zonder een medische instantie te moeten bezoeken. Zien of tante Annie er weer is.

6.1.25 Prijzige tijdwijzers Van mijn ouders kreeg ik toen ik een jaar of 13, 14 was een horloge. Ik kreeg het als een vorm van vergoeding omdat ik die zomer op de zelfbinder had gezeten. Een zelfbinder is een machine waarmee men koren maait en die dat via twee banden tot schoven bindt en deze met soort vorkje van zich afwerpt. Daarna worden deze schoven in oppers gezet om te drogen en daarna in korenmijten of in de boerderij opgeslagen om later dat jaar te worden gedorst. Zo ging dat. Ik schrijf het desalniettemin in de tegenwoordige tijd, omdat het nog steeds maar nu enkel vanuit nostalgisch oogpunt gebeurt tijdens zogenaamde oogstdagen. De eerste typen korenbinders werden getrokken door paarden, later namen trekkers dit werk over. Onze trekker werd bestuurd door mijn oudste broer en ik moest op dat metalen stoeltje boven die twee banden toezicht houden opdat het maai- en bandwerk goed verliep. Als zich er geen problemen voordeden, was het een tamelijk slaapverwekkende karwei. Maar zonder bindermachinist ging het moeilijk, want de trekkerchauffeur moest zijn blik vooruit en op de maaibalk richten en zou dientengevolge te laat door hebben dat de boel in de machine vast liep of dat het bindertouw op was. Hoe het ook zij, ik kreeg als dank een polshorloge. De bedoeling was dat ik een gouden ring, een zegelring om precies te zijn, zou krijgen, maar die wilde ik niet. Ik had weinig op met sierraden, aan een horloge had ik tenminste nog wat. Ik heb wel een tijdje een polskettinkje gedragen, die dingen waren toen erg populair, en tezelfdertijd een halskettinkje, maar vanaf het moment dat ik ging werken en het dragen van met name ringen werd afgeraden, heb ik alle sierraden afgezworen. Je moet daar denk ik voor geschapen zijn. Ook ons trouwen hebben we niet bezegeld met ringen. Wél kochten we in het prille begin van onze verkeringstijd twee zilveren vriendschapsringetjes die we, zo zei ons de juweliersvrouw, eventueel weer konden inruilen voor trouwringen. We wisten toen al dat we dat niet zouden doen. Enfin, de zilveren ringetjes verdwenen kort na elkaar in de la, want mijn (toen nog vriendin) zei er rare prikkels van te krijgen, die mogelijk wezen op allergische reacties. Sindsdien dragen we allebei geen sierraden meer. Als het op tijd aan kwam, vond ik altijd wel ergens een klok en als het echt nodig was vroeg ik een voorbijganger. Nu heb ik een telefoontje en die geeft mij indien nodig de tijd. Je zou zeggen dat dit voor iedereen geldt, want het mobieltje is welhaast een verlengstuk geworden van de arm en dat de aloude polshorloge hierdoor volledig zou verdwijnen. Niets is minder waar! Als ik de krant (of kranten) op sla, komen mij steeds meerdere pagina’s horloges tegemoet. Zeer gedistingeerd en artistiek weergegeven. Ik noteer merken als Rolex, Seiko, Patek Philippe, Breitling, Chopard, Omega en Cartier. Prijzen staan er nooit bij. Da’s ongepast. Die staan immers ook niet bij de tasjes van Gucci of Louis Vuitton. Als geld een minder belangrijke rol speelt dan het doet bij het overgrote deel van de aardbewoners, dan spreek je daar niet over en bovendien is dit speelgoed niet weggelegd voor armoezaaiers, dus waarom zou je dat dan doen? Ik vermoed dat er een dergelijke hautaine gedachte achter zit. Ik ging derhalve toch op zoek en kwam er al snel achter dat een exclusief polsklokje van een van de bovenstaande merken in de buurt komt van een fonkelnieuwe auto. Weliswaar eentje uit het wat goedkopere segment, maar toch …. Zo’n klokje is een statussymbool geworden en een beleggingsstuk, dat geleidelijk steeds waardevoller wordt en daardoor tevens een uitdaging vormt voor mensen die het verschil tussen mijn en dijn aan hun laars lappen. In die wereld zou ik maar een vreemde kostganger zijn.

Dat klokje van mij belandde in een schoenendoos met rommeltjes en verdween daarna uit beeld. Rond die tijd had de binder plaats gemaakt voor de combine. Alleen in bijvoorbeeld Orvelte staat in de oogstmaand de tijd eventjes stil.

4.1.25 OverlijdensAdvertentieBovenschriften (intro) 1 Ik weet niet of ik van een afwijking moet spreken, want je zult zien dat duizenden mensen dezelfde tic hebben als ik en dan kun je het met de beste wil van de wereld toch geen echte afwijking meer noemen. De zaak is deze: ik knip al vele jaren overlijdensadvertenties uit de kranten die ik koop of die ik gratis in mijn brievenbus krijg. Zo, dat is er uit! Het gaat mij niet zozeer om de persoon die door de familie, buren of vrienden middels deze vorm van bekendmaking wordt gememoreerd, nee, het gaat mij vooral om de bovenschriften en dan met name om de bijzondere. Duizenden van die berichten heb ik soort bij soort in doosjes opgeslagen en wachten tot ik er op zeker moment iets mee ga doen. Een boekje van samenstellen heeft weinig zin, want voor de meest gebruikte strofen boven zulke advertenties bestaan meerdere sites en bovendien weet ik niet in hoeverre nog in leven zijnde dichters toestemming zullen geven voor opname in een boekje. Dus dat laat ik wel uit mijn hoofd. Hoe ik er ooit mee begonnen ben weet ik niet meer, maar waarschijnlijk zal het een strofe geweest zijn van één van die twee beroemde Dylans, te weten: Bob en Thomas. Van de laatste -Dylan Thomas- is zijn meest gebruikte Rage, rage against the dying of the light, een strofe uit het gedicht Do not go gentle into that good night. Van Bob Dylan is de meest bekende één of meerdere regels uit het liedje Blowin’ in the wind (The answer my friend, is blowin’ in the wind). Bob Dylan kende ik al halverwege de jaren zestig. Iets later vernam ik dat hij zijn artiestennaam ontleend had aan die van de Ierse dichter Dylan Thomas. Bob worstelde al vroeg met zijn familienaam Zimmerman. Zijn voorouders kwamen uit Odessa. Dat zal meegespeeld hebben toen hij in augustus 1962 zijn achternaam officieel veranderde in Dylan.

Die bovenschriften geven vaak een heel aardige inkijk in de overleden persoon. Bij de één is dat een Nederlandstalige strofe, bij de andere een Engelstalige, een Franse, een Duitse of een Latijnse (wat mij nogal eens het gevoel geeft dat de overledene bepaald niet van de straat was). Ook kom ik regelmatig strofen tegen van regionale muzikanten. Hele bekenden zijn Ede Staal, Daniël Lohues, Herman Finkers en de boerenrockgroep Normaal. Verder dichters uit de regio zoals Rutger Kopland, Jean Pierre Rawie en de Friese dichter Tjêbbe Hettinga. Bovenschriften zijn al heel lang in zwang, maar in vroegere jaren waren het bijna uitsluitend frasen uit bijbelboeken of coupletten van psalmen of gezangen, want de ontslapene steeg ten hemel en daar diende zo nodig een verheven tekst bij. Logisch, lijkt me.

Ja, wat ik er verder mee moet aanvangen, anders dan er zo eens in de paar jaar doorheen te lopen, de voorraad bij te werken en om me ermee te vermaken, weet ik nog niet. Maar de tijd dringt. Want mocht het zover komen dat wij moeten verhuizen (kleiner wonen, maar dan in de goede zin van het woord!), dan zal een hoop van mijn archiefje noodgedwongen bij het oud papier terechtkomen. Een mens kan nu eenmaal niet alles tot aan zijn dood meeslepen. Daarom ga ik er af en toe in dit blogboek aandacht aan besteden. Niet al te schools, meer om te laten zien dat die bovenschriften een doel hebben en vaak heel amusant zijn. Ter afsluiting zal ik hier alvast een tuiltje toevoegen. ‘Optimist tot in de kist’, ‘de pijp is uit’, ‘die kist gaat zonder mij niet weg’, ‘de eerappels bint gaar’ en ‘we blijven graven’. Ik zal niet zeggen ‘doe er uw voordeel mee’. Het is toch bijzonder attent dat er mensen zijn die alvorens ze sterven aan de achterblijvers denken, dat ze weten dat het leven vooral niet bestaat uit treuren en dat ze met zo’n regeltje, een gezegde of een speelse quote een verzachtende grinnik ontfutselen. Laat ik zeggen dat ik op elke vierde van de maand aandacht ga besteden aan enkele van die bovenschriften van aardeverlaters. En zeker, het is niet voor niks dat ik hier juist vandaag mee aan kom, want het is op de kop af een jaar geleden dat mijn broer Harm overleed. Op zijn overlijdenskaart staat de tekstregel: There’s a place in my heart for all people that I know …. Een regel uit een liedje van zijn cd Harvest home. Harm komt nog regelmatig in onze gesprekken langs en daarmee heeft zo’n bovenschrift ook blijvende betekenis. Het blijft immers gelezen worden en daarmee zal men de persoon minder snel vergeten

1.1.25 Een nieuwe wereldorde Eigenlijk wilde ik het laatste stukje van 2024 gebruiken als opzetje voor het jaar 2025, waarin overal in Nederland gevierd zal worden dat het 80 jaar geleden is dat de Duitse bezetter verjaagd werd en toen dacht ik ineens: ‘Hoe was het op 31 december 1939, toen overal in Europa het oorlogsspook om zich heen sloeg, maar Nederland zich nog veilig waande? Dat bleek nog een heel gezoek. Eén bericht sprong er meerdere keren uit. Deze. Op oudejaarsavond van 1939 bewogen zich over Noord-Friesland en de Waddeneilanden verscheidene vliegtuigen. Ze zijn door de aldaar opgestelde luchtdoelartillerie beschoten, waarna ze ons rechtsgebied naar noordelijke en westelijke richting hebben verlaten. Het tweede bericht hierover zegt dat het Engelse vliegtuigen waren en op terugreis van een (geheime?) verkenningstocht langs de Duitse Noordzeekust. Ze zijn door de Duitse weermacht beschoten en over Nederlands territoriaal gebied teruggevlogen. Het derde bericht spreekt over drie Engelse vliegtuigen die door Duitse gevechtsmachines werden gedwongen terug te keren. De bladen (er staat jammer genoeg niet bij welke) delen mee dat dit de zoveelste schending van de Nederlandse neutraliteit door Engelse vliegtuigen is. Dit zijn drie gelijksoortige berichten uit drie verschillende kranten van 2 januari 1940

Wat mij opvalt aan die berichten (ik heb ze een beetje ingekort) is dat ze nogal uiteen lopen. De vraag is, áls dit de zoveelste schending van het Nederlandse luchtruim door vliegtuigen van het Britse leger was, hetgeen door het laatste bericht als een schending van onze neutraliteit wordt gezien, waarom riep onze Minister-President de Engelse regering hiervoor dan niet op het matje? Of hebben die Nederlandse kranten de berichten uit Duitse bladen gehaald en ze zonder verdere controle overgenomen? Dat kan ik me haast niet voorstellen. Kort & goed: Nederland was op oudejaarsavond ’39 dus al bijna in oorlog met …. ja, met wie eigenlijk? Prime-Minister Chamberlain zat aan de port of de wisky. Die leek mij overigens de beroerdste niet. Eerder waren het de moffen die aan het stoken waren. Dit alles speelde dus precies 85 jaar geleden. Precies! Want de kruitdampen waaieren op dit moment lustig om ons huis. Leest men de nieuwjaarsrede van Minister-President de Geer van 1 januari 1940, dan krijgt men de indruk dat het allemaal zo’n vaart niet zal lopen. De ons omringende mogendheden zullen immers wel rekening houden met onze neutraliteit en verder in het diepe besef dat ‘niet aan de paarden en de wagenen -ook niet in hun modernen vorm- het laatste woord is’. Wat hij daar precies mee bedoelde is mij vreemd, maar het is ferme taal. Zo van: ‘Wij staan ons mannetje’. Het zou echter weinig schrik bij onze oosterburen hebben veroorzaakt. Aan het eind van de rede van de M-P haalt hij de hoogste Vader erbij, die ons vrede zal schenken. ‘Vrede, die alle verstand te boven gaat’. Grote Woorden, maar ruim vier maanden later banjerde de Duitse weermacht door ons land, bombardeerde Rotterdam, dreigde met Utrecht en Amsterdam hetzelfde te doen en was het volk dat niet in een aansluiting met de Duitse Nationaal Socialisten geloofde, totaal verlamd. Onze koningin zat inmiddels veilig in Engeland en was op de koffie bij de Chamberlains of de Churchills. Het kon minder, zouden wij zeggen. Enfin, het zouden vijf vreselijke jaren worden. Jaren waar Nederland nog lang mee worstelde en waar nu nog dozijnen boeken over worden geschreven en films en documentaires over worden gemaakt en waardoor wij ieder jaar massaal herhalen: ‘Dit nooit weer!’

En toch hangt er een vrees in de lucht dat het met de wereld langzaamaan weer diezelfde kant opgaat. Het is niet eenzelfde vrees, want geen enkele vrees is gelijk aan een vorige. De aanleiding kan zijn de over drie weken aantredende president van Amerika: Donald Trump. Een obscure machtswellusteling. Niemand weet wat de man van plan is, wat hij achter de schermen bekokstooft, met welke dictators hij armpje gaat drukken en met welke griezels hij zaken op een akkoordje gooit. Hij zal koste wat kost Amerika groter willen maken, hij zal er tot aan de toppen van zijn ego voor gaan. Hij zal Europa kleineren, op de knieën proberen te krijgen en laten bloeden. Hij zal met medewerking van een dozijn miljardairs (waaronder de ontoerekeningsvatbare Elon Musk) Poetin bijstaan Transnistrië, Moldavië en deels Polen in te pikken (geld zat!), die al doende hink-stap-springend Europa binnen zal marcheren. Hongarije hoeft hij niet eens te paaien, Tjechië en Roemenië zal hij even makkelijk meenemen en Denemarken zal hij, eventueel met tankgeronk, Groenland afhandig maken. De b.v. Trump & Company zal verder China onder druk zetten en uiteindelijk een duizendjarig rijk nastreven. Hij wil zijn schoolvoorbeelden Julius Ceasar, Karel de Grote, Napoleon en Adolf H. naar de kroon steken. Misschien schets ik een somber beeld en zeggen we volgend jaar om deze tijd dat het allemaal best meeviel. Laten we het hopen. Nou ja, vredesstichter Jimmy Carter maakt het gelukkig niet meer mee.

Door het gordijn zie ik flitsen van sierpijlen. Het is precies twaalf uur, middernacht, het begin van 2025. Rossi is behoorlijk van slag, ik houd hem dicht bij me. Ik ga nog even naar buiten. Heel even, want er staat een straffe wind en het begint te regenen. Daarna Jools Holland’s Hootenanny kijken tot het weer rustig is en Rossi slaapt. O ja, ik wens u natuurlijk vanaf deze plaats -ijs en weder dienende- een voorspoedig nieuwjaar. Tot lezens!